Dit artikel is eerder in HP/De Tijd verschenen.
Dit artikel is eerder in HP/De Tijd verschenen.
Na The Bell Curve, dat hij schreef in samenwerking met de inmiddels overleden Richard Herrnstein, heeft Charles Murray opnieuw een boek het licht doen zien dat de doorsnee intellectueel gegarandeerd een woede-aanval zal bezorgen: What it means to be a libertarian. A personal interpretation.
Niet alleen positieve discriminatie moet het in Murray’s nieuwe boek ontgelden, maar ook anti-discriminatiewetten; niet alleen Social Security, maar ook welfare; kortom, linkse intellectuelen hebben genoeg om zich over op te winden. Maar Murray pleit tevens voor het volledig legaliseren van zowel alle soft- als harddrugs; en in een tijd waarin zelfs in het verlichte Nederland de zedenhysterie aanzwelt – er beginnen de laatste tijd zelfs stemmen op te klinken om sado-masochisten te vervolgen – zal ook Murray’s pleidooi voor volledige seksuele vrijheid in conservatieve kringen niet echt goed vallen. Met andere woorden: Murray is niet alleen een radicaal voorstander van economische vrijheid (hetgeen met ‘rechts’ wordt geassocieerd), hij is ook voorstander van de doorgaans met ‘links’ geassocieerde persoonlijke vrijheden (vrijheid op het gebied van meningsuiting, seks, drugs, euthanasie e.d.)
Toch is Murray’s op het eerste gezicht merkwaardige mengeling van linkse en rechtse standpunten geen gevolg van inconsistentie van de kant van Murray. Integendeel: Murray’s standpunten vormen de logische consequentie van een simpel uitgangspunt.
Murray bekent zich in zijn nieuwe boek tot het libertarisme, een politieke filosofie met als uitgangspunt de stelling dat een ieder het recht heeft om vrijelijk te beschikken over zijn eigen lichaam en rechtmatig verworven eigendommen, en dat niemand dus het recht heeft inbreuk te maken op andermans lichaam of eigendommen. Dit uitgangspunt is op het eerste gezicht weinig opzienbarend: het wordt door de meeste mensen in hun privé-leven geaccepteerd als zijnde vanzelfsprekend. Alleen een kleine minderheid van criminelen acht het acceptabel fysiek inbreuk te maken op andermans lijf (mishandeling, verkrachting, moord, ontvoering, dwangarbeid e.d.) of goed (diefstal, fraude, inbraak, afpersing e.d.). Wat het libertarisme onderscheidt van andere politieke filosofieën, is dat het deze algemeen geaccepteerde moraal consequent uitwerkt, en niet alleen toepast op het handelen van privé-personen, maar ook op het handelen van de staat.
Karel van het Reve schreef ooit een essay, De ongelooflijke slechtheid van het opperwezen, dat onder aanbidders van het Opperwezen heftige beroering veroorzaakte. Het enige wat Van het Reve deed was de daden van het Opperwezen te toetsen aan de algemeen geaccepteerde moraal. Zo becommentarieerde hij het verhaal over God die Abraham de opdracht gaf zijn zoon de keel door te snijden als volgt: als een gewone sterveling zoiets zou doen, dan zouden we dat een schurkenstreek noemen. Van het Reve zag geen aanleiding om handelingen die als schurkenstreken worden beschouwd wanneer een mens ze uitvoert, ineens te verontschuldigen alleen omdat het Opperwezen ze uitvoert. Door het consequent toepassen van een weinig opzienbarend uitgangspunt (nl: als God goed genoemd wil worden, dient Hij zich ook aan de regels van de moraal te houden), kwam Van het Reve tot een zeer radicale conclusie: God is niet goed, zoals door gelovigen altijd gedacht werd, maar slecht.
Wat Van het Reve deed ten aanzien van het Opperwezen, doet het libertarisme ten aanzien van de staat. De staat is een instelling die in alle andere politieke filosofieën als een soort Opperwezen wordt beschouwd dat zich niet hoeft te houden aan de morele wetten waaraan de gewone sterveling zich wel dient te houden. Libertariërs stellen dat ook de staat (net als het Opperwezen) zich aan de regels van de moraal dient te houden om in aanmerking te komen voor het predicaat ‘goed’. En ook zij komen, net als Van het Reve, door het consequent toepassen van dit weinig opzienbarende uitgangspunt tot een zeer radicale conclusie: de staat is niet goed – of zelfs maar acceptabel – maar slecht.
Om een voorbeeld te geven: als een gewone burger een medeburger onder dreiging van geweld dwingt bepaalde arbeid te verrichten, wordt dit algemeen veroordeeld als een extreem misdadige handeling: dwangarbeid. Maar als mensen die onderdeel uitmaken van het staatsapparaat hun medemensen onder dreiging van geweld dwingen om bepaalde arbeid te verrichten, zoals dat bijvoorbeeld geschiedt bij de dienstplicht, dan wordt dit door velen acceptabel geacht. Het libertarisme onderwerpt het handelen van de staat aan dezelfde morele maatstaf als waaraan het handelen van privé-personen wordt onderworpen, en concludeert dat de dienstplicht niets anders is dan gelegaliseerde dwangarbeid.
Een ander voorbeeld: wanneer een privé-persoon of privé-instelling medemensen onder dreiging van geweld dwingt om geld af te staan, dan wordt dit algemeen veroordeeld als zijnde roof. Wanneer mensen die onderdeel uitmaken van het staatsapparaat hun medemensen onder dreiging van geweld dwingen om geld af te staan, dan wordt dit door de meeste mensen acceptabel geacht, en aangeduid met de term ‘belastingheffing’. Het libertarisme onderwerpt het handelen van de staat wederom aan dezelfde morele maatstaf als waaraan ook het handelen van privé-personen wordt onderworpen, en concludeert dat belastingheffing niets anders is dan gelegaliseerde roof.
Een laatste voorbeeld: wanneer een privé-persoon of privé-instelling op grote schaal mensen doodt die zich niet schuldig hebben gemaakt aan enig misdrijf, dan wordt dit algemeen veroordeeld als zijnde massamoord. Maar wanneer personen die onderdeel uitmaken van het staatsapparaat op grote schaal mensen doden die zich niet schuldig hebben gemaakt aan enig misdrijf, dan wordt dit door velen acceptabel geacht, en ‘oorlog’ genoemd. Alleen de moorden die worden gepleegd door de staat die het onderspit delft in het conflict, worden soms vervolgd; de moorden die gepleegd worden door de staat die het conflict ongebroken doorstaat, worden niet vervolgd – denk bijvoorbeeld aan de bombardementen van westerse staatsdienaren op de burgers van Hiroshima, Dresden, enzovoorts. Het libertarisme onderwerpt het handelen van de staat wederom aan dezelfde morele maatstaf als waaraan ook het handelen van privé-personen wordt onderworpen, en concludeert dat dergelijke oorlogshandelingen niets anders zijn dan gelegaliseerde massamoord.
Kortom, zoals Karel van het Reve erop staat om een schurkenstreek een schurkenstreek te noemen, ook al is het God die de schurkenstreek begaat, zo staan libertariërs erop om dwangarbeid dwangarbeid te noemen, diefstal diefstal te noemen, en moord moord te noemen, ook al is het de staat die steelt, moordt of tot dwangarbeid verplicht.
De meest gehoorde tegenwerping hierop – namelijk dat de meerderheid van de stemgerechtigde burgers via democratische verkiezingen duidelijk maakt dat ze deze handelingen van de staat acceptabel acht, en dat deze handelingen daarom niet als crimineel kunnen worden bestempeld – maakt weinig indruk op libertariërs. Als deze redenering serieus zou worden genomen, aldus het libertarische antwoord, dan zou men Hitler, Stalin, Mao en andere invloedrijke staatsmannen niet zozeer hun moorden kwalijk kunnen nemen, alswel het feit dat ze hun moorden niet netjes, via democratische verkiezingen, hebben gelegitimeerd.
Het Opperwezen is almachtig, en aan Diens slechtheid kunnen mensen weinig veranderen; maar de staat is een vereniging van gewone stervelingen, en kan dus in principe worden bestreden. Hoe de staat het best kan worden getemd, daarover wordt in libertarische kringen verschillend gedacht. De Russisch-Amerikaanse schrijfster en filosofe Ayn Rand kan worden beschouwd als de grondlegger van het minimale-staat-libertarisme. Volgens deze stroming is een minimale staat die de taken van politie, justitie en defensie op zich neemt noodzakelijk om chaos te voorkomen. Deze minimale staat dient dan wel gefinancierd te worden zoals ieder fatsoenlijk bedrijf gefinancierd wordt: via vrijwillige betalingen voor geleverde diensten, en niet via belastingen. De tweede school binnen het libertarisme is consequenter en radicaler, en staat een volledig vrije, staatloze samenleving voor, waarin ook politie, justitie en defensie geprivatiseerd zijn. Grondlegger van deze school is de onlangs overleden Amerikaanse econoom en filosoof Rothbard.
Charles Murray is overigens minder radicaal: hij is van mening dat de staat niet alleen de taken van politie, justitie en defensie op zich moet nemen, maar zich ook met milieu en onderwijs moet bemoeien. Murray is dus in feite geen libertariër in strikte zin; zijn verwaterde vorm van libertarisme – “libertarisme met een kleine l”, noemt hij het zelf – verschilt eigenlijk weinig van het klassieke liberalisme dat in de achttiende en negentiende eeuw bloeide, en dat kan worden beschouwd als de gematigde voorloper van het moderne libertarisme.
In het voorwoord van zijn boek geeft Murray in het kort aan waarom hij geen aanhanger is van het meer radicale en consistente libertarisme: hij is daarvoor “tezeer verzot op traditie en op de niet-rationele aspecten van de menselijke geest.” Maar wanneer je, zoals Murray, negentig procent van je ideeën aanhangt omdat ze rationeel kunnen worden onderbouwd, en vervolgens zegt: “ik ben te zeer verzot op traditie en irrationaliteit om ook de resterende tien procent van mijn filosofie consequent uit te werken”, dan zal dat maar weinigen overtuigen. Rationele mensen hebben geen reden om het niet-rationele deel van Murray’s filosofie te accepteren; en de irrationele aanbidders van traditie hebben geen reden om het deel van zijn filosofie te accepteren dat rationeel kan worden onderbouwd. Kortom, Murray’s ‘persoonlijke interpretatie’ van het libertarisme lijkt niet de potentie te hebben om veel aanhang te winnen.
Libertariërs hebben het moeilijker dan Karel van het Reve om hun medemensen van hun gelijk te overtuigen: de meeste intellectuelen geloven toch al niet meer in God, maar hoewel alle grote tragedies van deze eeuw op het conto van de staat kunnen worden geschreven – denk aan de twee wereldoorlogen, de Goelag, Auschwitz, Mao’s China, Cambodja – is het geloof in de staat nog steeds wijdverbreid.
Toch lijken de vooruitzichten van het libertarisme niet hopeloos, al was het maar omdat de rivaliserende ideologieën een voor een op de schroothoop van de geschiedenis zijn beland. Het falen van het fascisme en nationaal-socialisme werd al direct na de Tweede Wereldoorlog algemeen ingezien. Na de val van de muur wordt nu ook het falen van het socialisme en communisme erkend; de leider van de voormalige socialistische partij in Nederland vond het onlangs zelfs nodig publiekelijk te verkondigen het ‘een bevrijding’ te vinden zijn ‘ideologische veren af te schudden’.
De conclusie die hieruit de laatste tijd nogal eens wordt getrokken, luidt dat dit ‘het einde van de geschiedenis’ betekent, dat er geen ‘grote verhalen’ meer zijn die tot de verbeelding kunnen spreken, dat de samenleving niet ‘maakbaar’ is, en dat de enige keus die ons rest de weinig inspirerende keus is tussen de verzorgingsstaat naar Angelsaksisch model en de verzorgingsstaat naar het Rijnlandse model.
Nu heeft het falen van alle collectivistische, op het principe van centrale sturing berustende ideologieën – communisme, socialisme, fascisme, nationaal-socialisme – inderdaad duidelijk gemaakt dat de samenleving niet maakbaar is door centrale sturing. Maar er is nog een andere conclusie mogelijk dan de desperate conclusie dat de samenleving dus niet maakbaar is, en dat we daarom, bij gebrek aan een zinnig alternatief, maar moeten vasthouden aan de status quo. Als centrale sturing door de staat niet werkt, dan zou ook kunnen worden geconcludeerd dat het zinnig is om de macht die de staat naar zich toe heeft getrokken, aan de staat te ontnemen en terug te geven aan de burgers. Niet meer een kleine elite van politici, bureaucraten en hun adviseurs beslissen dan wat mensen met een belangrijk deel van hun geld en hun leven moeten aanvangen, maar een ieder kan daar volledig zelf over beslissen.
Dit is de conclusie die door het libertarisme getrokken wordt, en het is een conclusie die de laatste tijd vooral in de Verenigde Staten geleidelijk aan aanhang begint te winnen. Het meest in het oog lopende symptoom hiervan wordt gevormd door de recente opkomst van de militia’s, die doortrokken zijn van afkeer van de bemoeizuchtige centrale overheid, en die zich – afgezien van een handvol verdwaalde neo-nazi’s – voornamelijk van libertarische retoriek bedienen. (Overigens zijn uit imago-overwegingen niet alle libertariërs even blij met deze ruige en goed-bewapende individualisten.) Maar de onvrede met de federale overheid wordt breder gedragen: uit opinie-peilingen blijkt dat zo’n 75% van de Amerikanen de overheid niet vertrouwt – een zelfde percentage dat in de tijd van Lyndon Johnson aangaf de overheid wél te vertrouwen. Bill Clinton mag dan pogingen ondernemen de macht van de staat verder uit te bouwen, hij ziet zich tegenwoordig wel genoodzaakt om hierbij gebruik te maken van anti-overheidsretoriek. (“The area of big government is over”, aldus sprak Clinton kort voordat hij een aantal nieuwe overheidsprogramma’s lanceerde.)
Een belangrijke factor bij de verspreiding van het libertarische gedachtegoed wordt gespeeld door het internet. In het aprilnummer van het computertijdschrift Wired wordt het libertarisme zelfs de dominante politieke filosofie van het internet genoemd. En de opiniepeilingen die vorig jaar voorafgaand aan de Amerikaanse presidentsverkiezingen op internet zijn gehouden, geven Wired gelijk. Niet Bill Clinton kreeg de meeste stemmen van de internetgemeenschap, en ook niet Bob Dole, maar Harry Browne, de kandidaat van de Libertarian Party.
In de werkelijke verkiezingen wist de Libertarian Party geen rol van betekenis te spelen. Maar de hoogopgeleide, welvarende en relatief jeugdige internetpopulatie, aldus Wired, heeft alle trekken in zich de elite van de toekomst te zijn. Ook Charles Murray heeft zijn hoop gevestigd op de internetgeneratie, en ook hij gaat ervan uit dat deze generatie in de nabije toekomst bijzonder invloedrijk zal zijn.
Dat de eerste doorbraak van het libertarisme op internet heeft plaatsgevonden, is overigens niet echt verwonderlijk. In de gevestigde media zijn opvattingen die radicaal afwijken van de heersende consensus doorgaans niet echt welkom, maar op internet heerst complete vrijheid: hier kan de zelfcensuur van de gevestigde media worden omzeild, en vindt een onbelemmerde uitwisseling van ideeën plaats. Het libertarisme vaart daar voorlopig wel bij. Ook het feit dat internet de volledige vrijheid biedt waar het libertarisme voor pleit, speelt waarschijnlijk een rol: de praktische kennismaking met de anarchistische, volledig ongereguleerde wereld van het internet bevalt de meeste internetgebruikers goed. De politici, die dit begrijpelijkerwijs minder goed bevalt, en die daarom al enige jaren druk bezig zijn met het bedenken van plannen om het internet te reguleren en censureren, wekken bij de doorsnee internetgebruiker slechts afkeer op. Toen de Amerikaanse overheid vorig jaar met de Communications Decency Act een eerste serieuze poging deed het internet te censureren, lokte dit een omvangrijke protest-actie uit van de internet-gemeenschap, waarbij o.m. een aantal dagen de websites massaal zwart werden gemaakt.
Het libertarisme is in het verleden voornamelijk genegeerd; maar nu het de dominante politieke filosofie van het internet is geworden, en een van Amerika’s meest spraakmakende intellectuelen zichzelf libertariër noemt, lijkt voor tegenstanders de tijd aangebroken het libertarisme te gaan bestrijden – dat geldt althans voor Amerika; zoals bekend gebeurt in Nederland alles altijd wat later.