Ik reed laatst van Breda naar Antwerpen en bij de grens gekomen werd ik aangehouden door twee grimmige douaniers. “Heeft u iets aan te geven?”. “Kijkt u zelf maar”. En ja hoor, ze vinden wat. Twintig exemplaren van Milton Friedman’s Aan ons de keus en dertig exemplaren van Friedrich Hayek’s De weg naar moderne slavernij. Die stonden, zoals gewoonlijk, in een karton op de achterbank. In beslag genomen. Dan gaat de achterklep open en horen we hetzelfde liedje. Vol trots sjouwen de douaniers naar hun hutje met twaalf flessen wijn (ieder drie gulden) en twee zilveren kandelaars die uit een erfenis afkomstig zijn. In de douanekeet overleg ik een rekening waaruit blijkt dat deze boeken vijf weken geleden door mij in België gekocht werden en dat er toen reeds BTW en invoerrechten op betaald waren. Ook overleg ik een bewijs van de notaris en belastingontvanger dat de erfenisstukken inderdaad uit een erfenis afkomstig zijn en dat de successierechten daarover betaald zijn. De douaniers lossen deze puzzle als volgt op:

  • De kandelaars: Ik moet 500 frank boete betalen omdat ik verzuimd heb deze goederen – die inderdaad vrijgesteld zijn – uit eigen beweging aan te geven. Mij wordt vooral verweten dat ik “het recht in eigen hand genomen heb”. Ik verdedig mij met de opmerking dat de douanier mijn recht op eigendom in zijn handen genomen heeft, maar daar komt geen reactie op. Bovendien moet ik 535 frank betalen aan een expediteur voor het opstellen van een douanefactuur. Het vrije ondernemerschap verdient goed aan de Staat.
  • De flessen wijn: Ik moet 200 frank betalen omdat ik niet kan bewijzen dat ze uit de erfenis stammen.
  • De boeken: Ik moet 1000 frank betalen omdat ik niet kan bewijzen dat het precies deze boeken waren die vijf weken tevoren reeds waren ingevoerd. Ik betoog dat ik uitgever van beroep ben en altijd een aantal monsters in mijn auto heb liggen. Maar die vlieger gaat niet op. De douanier zegt: “Wij hebben met de werkelijkheid niets te maken. Voor ons telt alléén dat die boeken vandaag uit Holland komen en dat u niet bewijzen kan dat het deze boeken zijn waarover al eens eerder belasting betaald is”. Ik zeg hem dat ik dat bewijs nooit kan leveren omdat de douane bij de eerste grensovergang deze boeken niet afgestempeld heeft. Antwoordt de douanier: “Wij houden ons aan onze instructies en daarmee uit”. Ik repliceer: “Zo werden er 40 jaar geleden 6 miljoen joden vergast”. Ik zie mijn vrouw van schrik verbleken. Ze moet minstens denken dat ik nu het cachot in ga. Maar nee hoor, de ambtenaar in functie wordt nadenkend en zegt: “Ik begrijp wat u bedoelt”.

Behalve de 2235 frank verloor ik ook nog drie uur met wachten op de afwikkeling van dit ambtelijk gepieterpeuter. Of zou daar nog een educatieve winst in zitten? Ik vroeg de douanier, die al meer dan dertig jaar in het vak zat, waarom hij mensen aanhoudt en goederen in beslag neemt. Hij antwoordt vlot dat het geld dat hij ophaalt dient voor de aanleg en onderhoud van wegen. Hij maakt het mij eenvoudig want ik weet toevallig dat er tientallen goedkopere manieren voor een eigenaar van een weg zijn om geld op te halen. Abonnementen, magnetische kaarten, elektronische opsporing van niet-betalers enz. enz. Dat is niet alleen goedkoper dan via het belastingsysteem, maar ook doeltreffender, billijker en rechtvaardiger. “Ja maar..”. Nu komt hij met onderwijs en defensie. Ik geef eenzelfde soort antwoord én stel hem de vraag waarom we dat allemaal in één keer moeten betalen en niet, zoals met ons eten en drinken, alleen wanneer we dat zelf nodig hebben en dan nog vrijwillig ook. Kortom, het idee van een supermarkt voor overheidsdiensten. Het enige wat ik wil is dat ONS DE KEUS gelaten wordt. Dat is toch democratisch nietwaar? “Inderdaad”, zegt de douanier met een zucht, “u heeft geen keuze”. “Inderdaad”, zeg ik, “dit is DE WEG NAAR MODERNE SLAVERNIJ”. Ik geef hem een exemplaar van Hayek’s meesterwerk cadeau. Hijzelf zal er waarschijnlijk nooit naar handelen, denk ik, maar misschien zijn kinderen. Dat brengt mij op een nieuw argument.

“Weet u dat u een dief bent”, vraag ik hem. De douanier stijgert. Ik ga door en zeg nadrukkelijk, “u neemt geld en goederen van de mensen af en doet dat tegen hun wil. Dus bent u een dief. Het heeft geen zin u te verschuilen achter een minister of een parlement, want die handelen volkomen onrechtmatig door u opdracht te geven allerlei goederen in beslag te nemen. Het volk kan een politicus en een minister daar nooit toe machtigen. De mensen kunnen aan hun regering geen recht overdragen dat zij zelf niet hebben. U bent de dief”, zeg ik, “en de ministers zijn de helers van deze gestolen waar. Datzelfde geldt trouwens voor uw vrouw en kinderen, die leven van uw salaris, dat ook gestolen is”. De douanier vindt zijn evenwicht terug. “Dat heb ik nog nooit horen zeggen, en u zou moeten weten dat het onzin is”. Ik begin de smaak te pakken te krijgen en zeg; “Integendeel, iedereen is het er over eens dat uw derderangs beroep afgeschaft moet worden en we betalen al dertig jaar belasting aan de Benelux en de EEG om die afschaffing te realiseren”. De douanier schiet in de lach. “Ja, daar heeft u gelijk aan”, zegt hij, “maar kijkt u nu eens naar buiten”. Hij wijst op een enorm gebouwencomplex dat naast het douanekeetje verrijst. “Over een halfjaar staat hier een van de grootste douanekantoren van Europa”, zegt hij. “De slagbomen komen weer terug. De hele douanepolitiek van Europa zit in het slop”. Inwendig juich ik, maar kennelijk raadt hij mijn gedachten, want hij voegt eraan toe; “Maar wat u doet blijft fout, want u verzet zich tegen de openbare orde”.

Hij denkt kennelijk, net als de meesten trouwens, dat orde voortvloeit uit de aanwezigheid van de overheid in plaats van het vrijheidsbeginsel.