Het volgende artikel werd gepubliceerd in De Telegraaf op 31 januari 1979.

AMSTERDAM, woensdag

Vandaag nog een paar opmerkingen over mijn onderwerp van afgelopen zaterdag dat onder meer ging over de gevaren van de ontaarding van de democratie. In onze tegenwoordige tijd is het mode te spreken over en te streven naar een gedroomde samenleving waarin iedereen gelijk is, gelijke beslissingsrechten heeft, (vrijwel) hetzelfde verdient als de anderen en in elk geval niet meer onder het juk van “het moeten presteren” behoeft door te gaan.

In het moderne neo-marxistische jargon heet het, dat de mens zich dan zal hebben “vrijgemaakt”, “bevrijd” van de dwang (van gezagsverhoudingen, zelfs in de gezinnen of bij het onderwijs en de noodzaak tot presteren) waaruit de tegenwoordige samenleving is opgebouwd. De mens – man en vrouw – is dan zoals het heet geëmancipeerd.

Hersenschim

Maar voor de zoveelste maal wil ik herhalen dat deze droom nooit zal uitkomen en dat heel dat moderne denken en drammen niets anders is dan het najagen van een utopie, van een hersenschim. Maar intussen heeft dat najagen van de gelijkheid in de westelijke industrielanden al geleid tot een sterke vergroting van aantal en omvang van de bevoegdheden van de overheid. Politieke partijen, de socialistische voorop, hebben hun kiezers beloofd zoveel “streven naar gelijkheid en nivellering” in hun politiek te doen dat zij toen ze eenmaal in de regering zaten, dat streven alleen maar konden waarmaken door steeds meer dwangmaatregelen van bovenaf.

We zijn in ons Westen al ver afgedwaald van de oude marxistische stelling dat de werknemers recht hebben op het “volle product” van hun werk. De “progressieven” zijn al veel verder en praten al over iemands recht op een passende levensstandaard, ongeacht wat hij doet uiteraard. De staat moet dat dan maar waarmaken, d.w.z. de staat moet betalen ook aan degenen die niet willen werken of die alleen werk (willen) verrichten waarvoor normaal gesproken beslist niet zoveel wordt uitbetaald als het gegarandeerde inkomen dat men aan alle mensen denkt te geven. En omdat de staat, afgezien van wat winsten van staatsbedrijven, zelf niet verdient, moet dat geld komen van ofwel belastingen of degenen die in het economische proces werkzaam zijn, ofwel van de bankbiljettenpers, ongeacht de inflatie die dat zou meebrengen.

Dit soort theorieën, utopieën, fantasieën eigenlijk, poogt men in onze tijd van bepaalde “progressieve” zijde te slijten en altijd wel zijn er mensen die door deze droom van gelijkheid worden aangetrokken, vooral als ze er beter van zouden worden. En altijd ook zijn er wel de door jaloezie bezetenen, die degenen die het veel beter hebben dan zij, wel eens op een veel lager niveau gebracht willen zien.

Maar wanneer de heer A. tweemaal zoveel werk verzet als de heer B., hetzij in hoeveelheid, hetzij in belangrijkheid of verantwoordelijkheid, dan zal deze meneer A. er in de praktijk de brui aan geven wanneer hij nog maar dezelfde beloning zou ontvangen als meneer B. Daarom werkt die utopie van de gelijkheid niet en zal zij nooit werken. Loon naar werken is iets dat in de menselijke natuur is ingebakken en geen modern “progressief” gezever over streven naar mentaliteitsverandering in dit soort zaken kan daar iets aan veranderen.

Evenwel: juist omdat de macht van de overheid voortdurend toeneemt, neemt ook de mogelijkheid van dwangmaatregelen toe. Wij zijn er nu gelukkig nog ver vanaf dat de overheid iemand zou kunnen dwingen een bepaald soort werk te doen op een bepaalde plaats en tegen een door die overheid vastgestelde beloning. Maar in extremis – het nationaal socialisme en het communisme zijn er levende voorbeelden van – is een overheid met teveel macht daar wel toe in staat.

Paradox

En dus zien we hier een merkwaardige paradox: terwijl het erom begonnen is (althans in theorie) ieder mens, iedere burger in de samenleving zogenaamd gelijke kansen, genivelleerde inkomens, een gelijkheid in dit en in dat opzicht te geven en zoals het heet ook de kans zijn persoonlijkheid te ontplooien, bereiken de najagers van dat ideaal dat niet met vrijwilligheid maar alleen via dwang. Waar moet die dwang vandaan komen? Jawel, van de overheid. En dus leidt dat hele streven naar een “geëmancipeerde” maatschappij, een maatschappij dus zogenaamd zonder noodzaak om te moeten presteren en zonder economische zorgen (?) alleen maar tot de grootst mogelijke overheidsdwang, tot dictatuur in al haar verschrikkelijke vormen.

En de tragedie is dan ook dat degenen die nu onze vrije samenleving willen vervangen door zo’n utopistische maatschappij en die in het algemeen bepaald geen dictatuur zouden willen, eenvoudig niet inzien dat met een wetmatige zekerheid hun ideaal juist tot zo’n dictatuur zal leiden. De praktijk van onze eeuw leert dat de schellen pas van de ogen plegen te vallen wanneer het te laat is.