De grote Nederlandse politieke partijen hebben er behoefte aan hun politiek-praktische bezigheden te relateren aan een “wetenschappelijk instituut”, dat zich onder meer moet uitspreken over de “ideologie” die de partij hanteert. Ook de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) kent een dergelijk bureau: de Prof. Mr. B.M. Teldersstichting. Twee leden van deze stichting, Klaas Groenveld (directeur) en Gerry van der List (wetenschappelijk medewerker), gaven onlangs in NRC Handelsblad (Ook liberaal politicus dient te moraliseren, 15 juni 1995, p. 9) een toelichting op het door hen samengestelde rapport ‘Tussen vrijblijvendheid en paternalisme; Bespiegelingen over communitarisme, liberalisme en individualisering’.

Zij blijken zich de kritiek van “het communitarisme” op het liberalisme aan te trekken: het liberalisme zou zich te veel op het individu concentreren en te weinig aandacht hebben voor waarden van de gemeenschap. Daarom moet volgens de twee auteurs het liberalisme gecombineerd worden met “het deugden-ethos van het communitarisme”. Dit roept allereerst de vraag op: Wat houdt het communitarisme in? Een kort antwoord kan zijn: “gemeenschapsdenken”. Deze stroming is een uiting van bezorgdheid over de desintegratie en individualisering (u weet wel, “Amerikaanse toestanden”) die de moderne samenlevingen zouden kenmerken. Als “tegenwicht” worden gemeenschappelijke tradities, waarden, persoonlijke banden en verplichtingen aangedragen. Volgens de communitaristen behoort de staat een actieve rol te spelen om de burgers aan te moedigen “een deugdzaam leven” te leiden om zodoende “de basis van de goede samenleving” te leggen.

In de tweede plaats rijst de vraag: Is deze communitaristische kritiek op het vooropstellen van individuele vrijheid terecht? In hun artikel beantwoorden Groenveld en Van der List deze vraag in eerste instantie ontkennend. Hun stelling luidt dan ook: “Dat liberalen individuele vrijheid vooropstellen, betekent (..) geenszins dat zij antisociaal zijn in de zin dat zij sociale banden zouden negeren of afkeuren.” En verderop: “De staat is niet noodzakelijk om die gemeenschapsvorming te bevorderen en verstoort zelfs vaak, (..)” Bovendien bereidden de twee auteurs deze smaakvolle uitsmijter: “Veelal zijn in vrijheid gekozen bindingen hechter dan gedwongen relaties.”

Zoals reeds opgemerkt, ontkennen Groenveld en Van der List aanvankelijk dat de communitaristische kritiek op het liberalisme hout snijdt. Maar dan volgt een minstens opmerkelijke draai in hun verhaal, die enigszins te verwachten viel op basis van hierboven geciteerde woordjes zoals “in de zin dat”, “vaak”, en “veelal”. In feite beginnen zij plotseling hun eigen treffende weerlegging van de communitaristische kritiek af te zwakken! Zij hebben het namelijk nodig geacht een combinatie van liberalisme en communitarisme te bepleiten. Het is reeds betreurenswaardig genoeg dat de politieke praktijk veelvuldig wordt ontsierd door geforceerde kunst-en-vliegwerk compromissen, maar nog merkwaardiger wordt het indien men op deze wijze ethiek en ideologie contamineert. Het is vergelijkbaar met het feit dat iemand als Frits Bolkestein de kwalificatie “liberaal” niet waardig is: slechts op economisch gebied propageert hij het liberalisme; op het gebied van persoonlijke vrijheid is hij puur conservatief (bijvoorbeeld tegen verdere legalisering van druggebruik). Als excuus voor deze krakkemikkige combinatie wordt door de auteurs aangevoerd “het voortbestaan van [de] samenleving”, dat bewerkstelligd zou kunnen worden door “het midden [te] houden tussen vrijblijvendheid en paternalisme.”

Het is “de liberale staat” die moet zorgen dat “waarden als zelfredzaamheid en verantwoordelijkheid” onder de burgers floreren. Hieruit volgt de stelling: “[Het is] mogelijk en zelfs wenselijk dat politici moraliseren.” Dus: Bewindslieden moeten “als moraalbaken fungeren.” Het zijn juist libertariërs die benadrukken dat individuele vrijheid niet los gezien kan worden van verantwoordelijkheid. Dit betekent dat een staat die “waarden als zelfredzaamheid en verantwoordelijkheid” hoog houdt, voor libertariërs volstrekt overbodig is. Het individu zelf is zijn eigen moraalbaken. Dus, om de scheepvaart-terminologie vast te houden, een libertariër is zowel vuurtorenwachter als voorman van zijn vaartuig van vrijheid en verantwoordelijkheid.

De auteurs beweren dat “bepaalde stromingen binnen de pluriforme liberale beweging” “het belang van deugdzaamheid en de integrerende werking van sociale verbanden [hebben] onderschat.” Dit zou gelden voor die theorieën die in de steriele leunstoel van de studeerkamergeleerde tot stand gekomen zijn. Als voorbeeld wordt genoemd het gedachtenexperiment onder de sluier van onwetendheid van John Rawls, dat elke deelnemer voor het negatief utilitarisme (het maximaliseren van de positie in de maatschappij van degene die het slechtst af is) zou moeten laten kiezen. Pikant detail: ooit heeft de VVD getracht nota bene déze theorie – die mijns inziens überhaupt weinig met het liberalisme te maken heeft – als basis van haar ideologie te adopteren. Of deze theorie een overtuigend voorbeeld in deze is, valt te betwisten, maar vast staat dat het libertarisme absoluut niet wereldvreemd is. Wie daaraan twijfelt, leze het artikel van Frank van Dun elders in deze Vrijbrief (Recht en politieke gemeenschap).

Het is al met al een gemiste kans dat de auteurs enerzijds zuiver libertarische opmerkingen maken -zij pleiten expliciet “voor vrijheid in verantwoordelijkheid” – maar anderzijds menen dat een publieke moraal nodig is om dit alles in goede banen te leiden. Voor een libertariër is juist de individuele moraal noodzakelijk en voldoende om te kunnen leven in vrijheid én verantwoordelijkheid. Daarvoor heeft hij absoluut geen behoefte aan moraliserende politici. Om niettemin te stellen dat dergelijke zedenpredikers nodig zijn, getuigt van het infantiliseren van de burgers.

(Voor de geïnteresseerden wijs ik op de volgende twee kranteartikelen over “de” liberalen en “de” moraal: Mark Kranenburg, CDA verheugd over loslaten van liberaal taboe op moraliseren, in: NRC Handelsblad, 16 juni 1995, p.3 en Peter Giesen, De liberale moraal ligt op straat, in: de Volkskrant, 1 juli 1995, p. 17.)