Wie de winnaars van de verkiezingen 1981 zullen zijn is nog niet bekend. Wél staat inmiddels vast wie de grote verliezers zijn: de Laissez-faire Kapitalistische Vrijheidspartij. Wat zegt u? Heeft u daar nog nooit van gehoord? Dat klopt. Dat is ook juist de reden waarom ze de grote verliezers zijn. Het eerste vereiste om te kunnen winnen is namelijk meedoen. Door niet mee te doen, door zelfs geen poging te doen om tot de vorming van een libertarische partij te komen, hebben de Nederlandse libertariërs elke hoop om daadwerkelijk iets in de maatschappij te veranderen in de komende jaren bij voorbaat laten varen. En dat in deze tijd!

Nog geen vijf jaar geleden leek het er op, alsof de strijd voor een vrije samenleving er een zou zijn van decennia, misschien zelfs van eeuwen. Het socialisme zat rotsvast in het zadel. Twijfel kenbaar maken aan de idealen van het socialisme was iets, dat hoogstens nog door een verdwaasde en verkalkte idioot gedaan werd. De socialistische maatschappij lag vast, toegejuicht door de aanhangers, misschien betreurd door een klein groepje onverbeterlijken en twijfelaars, maar in ieder geval een gegeven, een vaststaand feit voor de voorzienbare eeuwigheid.

Drie jaar geleden werd dat opeens anders. Ineens was daar de “Grote Matheid”. Wat misschien nog significanter was: die uitdrukking werd niet gelanceerd door iibertariërs, conservatieven of andere anti-socialisten, maar door de socialisten zelf, tijdens een TV-uitzending van de VPRO. De socialisten keken elkaar onthutst aan. Grote Matheid? En ziedaar, het wonder geschiedde: ineens leken de socialistische zekerheden niet meer zo zeker; voor het eerst werd, zij het voorlopig nog heel voorzichtig, een enkel vraagtekentje gezet bij de vanzelfsprekendheid van het socialisme. Het is niet bij één vraagteken gebleven. Wie nu, drie jaar later, kranten en tijdschriften opslaat, ook en juist van socialistische overtuiging, kan daar koppen aantreffen als “het failliet van de Welvaartsstaat”, “de geitenharen sokken van de keizer”, “de crisis van het socialisme” en “de nieuwe illegaliteit”. Ineens begint men zich te realiseren dat het Grote Maatschappelijke Bouwwerk van de socialisten wel eens een kolos met lemen voeten zou kunnen zijn. Zeker, socialisme is nog steeds salonfähig – het was trouwens in de salons, eerder dan in de huiskamer van de gewone burger, dat het socialisme voor het eerst vaste voet kreeg. De geprivilegieerden zagen direct wat de aanhangers nu pas beginnen in te zien, nl. dat het socialisme een uitmuntend repressiesysteem is om het proletariaat in bedwang te houden. De tijd dat men zal inzien en algemeen zal erkennen, dat het socialisme een barbaars en mensonwaardig systeem van geïnstitutionaliseerde corruptie, parasitisme en slavernij is, is nog niet gekomen. Drie jaar geleden nog leek het haast onmogelijk dat die tijd ooit zou komen; vandaag de dag ziet het er naar uit, dat die tijd wel eens sneller zou kunnen komen dan de grootste optimist denkt. Als tenminste ……

Zelden of nooit in de geschiedenis heeft zich een situatie voorgedaan als deze. Steeds was het zo, dat nieuwe ideeën slechts na veel strijd, met de pen zowel als op het slagveld, oude en gevestigde systemen konden verdringen. Thans zien we iets geheel nieuws: een systeem, dat uit zichzelf in elkaar valt. Een unicum in de wereldgeschiedenis. Maar waar zijn nu degenen die dit vacuüm op zouden kunnen vullen? Hebben de libertariërs niet – als volstrekt enigen – altijd al gezegd, dat het socialisme aan zijn innerlijke tegenstrijdigheden te gronde zou gaan? Staan zij nu klaar om de opengevallen plaatsen in te nemen? Nee. Ook in de politiek bestaat zoiets als horror vacui. Als de libertariërs verzuimen nu het ideologisch vacuüm op te vullen, dan zullen ongetwijfeld anderen hun kans schoon zien. Dan komt er misschien een “Sterke Man” of een herlevend feodalisme of iets dergelijks. Dan zal het ongetwijfeld weer enige honderden jaren duren voor de vrijheid een kans krijgt, zo die kans nog ooit komt en niet de mensheid voor die tijd in totale chaos ten onder is gegaan. Sommige libertariërs denken nog steeds in termen van deeloplossingen. Ze organiseren b.v. verzet tegen de belastingen, alsof niet Pierre Poujade en Mogens Glistrup afdoende bewezen hebben dat zoiets zonder een sluitend ideologisch kader slechts een kortstondig schijnsucces kan bieden. Wie zich tegen de belastingen verzet, cureert aan het symptoom. Men moet de oorzaak wegnemen en die is gelegen in het feit dat van de overheid “diensten” worden verwacht. Als de overheidsbevoegdheid eenmaal tot nachtwakersproporties is teruggebracht dalen de belastingen vanzelf. Anderen denken dat alle heil van het monetarisme komt. Natuurlijk is een libertariër voorstander van het laissez-faire kapitalisme en daarmee ook van het monetarisme, maar het monetarisme is slechts een onderdeel. Een economische politiek die alleen op het monetarisme steunt is bij voorbaat tot mislukken gedoemd.

Zie de economische politiek van Margareth Thatcher. Het grote gevaar daarbij is dat de tegenstanders, door hun terecht beschuldigende vinger tegen het monetarisme te verheffen, het gehele libertarisme in diskrediet zullen weten te brengen. Nog weer andere libertariërs leiden nog steeds aan een zodanig ideologisch minderwaardigheidscomplex, dat ze steun menen te moeten zoeken bij elke groepering die wel eens een vaag onsocialistische oprisping heeft. Ze verwachten dan heil van de salonsocialisten van de VVD of van zulke dubieuze rechtse clubjes als het O.S.L. Libertarisme is echter net zo min rechts als links. Vaderland en Vorstenhuis zijn géén libèrtarische idealen.

Zolang de libertariërs er niet zelf van overtuigd zijn dat het libertarisme een ideologie is die op eigen benen kan staan, zolang ze er niet voor durven uitkomen te menen dat het laissez-faire kapitalisme het enige rechtvaardige sociaal-economische stelsel is, omdat het het enige stelsel is dat iedereen volautomatisch loon naar werken geeft en waarbij elke vorm van uitbuiting onmogelijk is, zolang ze niet bereid zijn gebruik te maken van de mogelijkheden die het formeel-democratisch stelsel geeft om aan de kiezers een alternatief te bieden, zolang zullen de tegenstanders van de vrijheid op de verkiezingsuitslag kunnen wijzen en elke beschuldiging van onvrijheid en dictatuur kunnen beantwoorden met een: “maar wij zijn toch democratisch gekozen en daarom is wat wij doen de volkswil”. In de politiek doet zich, door de scheuren en barsten die het socialistisch bolwerk vertoont, thans een situatie van nu of nooit voor. Door niet aan de verkiezingen deel te nemen, ziet het er voorlopig naar uit dat de libertariërs voor nooit hebben gekozen.