In “Individual Liberty” behandelt Don Ernsberger in een artikel “To Intervene… to Defend” vanuit een Libertarisch gezichtspunt de problemen, die zich kunnen voordoen als een mogendheid zich gedwongen ziet tussenbeide te komen in buitenlandse conflicten, omdat daarbij het eigen landsbelang betrokken is.

Niet-inmengen van de eigen overheid in de gang van zaken van andere naties is al zeer lang een grondbeginsel geweest van het Libertarisme. Met de opkomst van anti-communistische guerrillabewegingen op verschillende plaatsen in de wereld en in samenhang met de huidige “Reagan Doctrine” is er binnen libertarische kringen een hernieuwde discussie ontstaan hoe de (Amerikaanse) staat haar buitenlandse beleid moet bepalen en deze nationale bevrijdingsbewegingen behandelen.

Er gaan stemmen op, dat staatshulp aan anti-communistische actiegroepen gerechtvaardigd is als een acceptabel verlengstuk in het beschermen van de vrijheid van de eigen staat en een vrije wereld in het algemeen. Aan de andere kant zijn er die zeggen dat als er hoe dan ook een staat en een regering bestaan, haar wettigheid niet verder reikt dan tot aan de eigen landsgrenzen en dat een (beperkte) staatsmacht daarbuiten absoluut geen recht of verplichting heeft tot het inmengen in de zaken van andere mogendheden, ook niet tot het nemen van enige militaire of economische acties. Er is een zorgvuldige analyse nodig van de gevoelsoverwegingen, de theoretische en vastgelegde begrippen en de praktische overwegingen, die op het probleem betrekking hebben, om deze strijdvraag verstandig te benaderen.

De kwestie van non-interventie heeft altijd berust op een aantal bepaalde hoofdzaken en praktische overwegingen met betrekking tot de politieke toestand in de wereld. De wettigheid van een staat (zo er een staat is) berustte op het traditionele soevereiniteitsidee dat de staat het alleenrecht heeft op wettige manier macht uit te oefenen binnen haar landsgrenzen.

Dit maakte elke actie buiten de staatsgrenzen onwettig. Deze analyse opent 3 mogelijkheden voor richtlijnen voor buitenlandse politiek:

  1. Als een andere mogendheid de eigen natie verzoekt om militaire hulp op haar grondgebied, dan is dat onwettig;
  2. Als een groep vrijheidsactivisten in een ander land om militaire hulp of (belasting-) gelden vraagt, dan is dat onwettig;
  3. Als een vijandelijk leger zich aan de landsgrenzen samentrekt om een inval te plegen en er van militaire zijde toestemming wordt gevraagd om van te voren met een tegenaanval deze dreiging te niet te doen, dan is dat onwettig.

In scherpe tegenstelling met het voorgaande is een andere gedachteontwikkeling met betrekking tot de wettigheid van de overheid, die gedragen wordt door een nieuwe definitie;

“De staat heeft het alleenrecht om een wettige (strijd-) macht te benutten met het doel de vrijheid en de rechten van de burgers te beschermen”.

De nadruk hierbij ligt dan op het functioneren van de overheid en wordt niet beperkt tot de landsgrenzen. Als we deze definitie toepassen op de drie eerder genoemde mogelijkheden dan krijgen wij de volgende resultaten:

  1. Als een andere mogendheid de eigen natie verzoekt om militaire steun op haar grondgebied, dan is dit wettig – als dit ten doel heeft de rechten van de eigen staatsburgers in dat land te verdedigen;
  2. Als een groep vrijheidsactivisten om militaire hulp of (belasting-)gelden vraagt dan is dit wettig – als deze actie ten doel heeft de rechten van de eigen staatsburgers te beschermen;
  3. Als een vijandelijk leger aan de landsgrenzen samengetrokken is met de bedoeling een inval te doen en van militaire zijde wordt toestemming gevraagd tot een voortijdige tegenaanval, dan is dit altijd wettelijk toegestaan.

Bij deze analyse lijkt het essentiële verschil te bestaan uit de uiteenlopende definities betreffende de geografische bepaling van de grens en de functionele overwegingen voor wat wettelijke overheidsingrijpen betreft. Ernsberger is van mening, dat de beperkingen voor mogendheden, die binnen hun landsgrenzen optreden een zaak is die van geval tot geval bekeken moet worden en niet onderhevig is aan te voren vastgelegde definities.

In de kwestie van interventie zijn er daarenboven nog een drietal vragen, die beantwoord moeten worden:

  1. Zal het inzetten van de overheidsmacht (het militaire apparaat) hogere belastingen, een verergerde regulering en verhoogde risico’s voor de burgers met zich meebrengen? (de zgn. rechten/kostenfactor);
  2. Zal de interventie de veiligheid van de burgers vergroten of verkleinen? (de veiligheids/risicofactor);
  3. Vormen de mogendheden waarop interventie wordt toegepast een werkelijk gevaar voor de rechten en eigendommen van de burgers van het eigen land? (de werkelijke dreigingsfactor).

Op deze vragen is een grote verscheidenheid van antwoorden mogelijk. Tegenstanders van overheidsinmenging redeneren, dat elke vorm van gebruik van militaire of economische pressiemiddelen buiten de landsgrenzen de rechten/kostenfactor en de veiligheids/risicofactor altijd vergroten. Verder stellen zij (meer in het bijzonder voor de Verenigde Staten) dat geen mogendheid ter wereld een serieus gevaar voor de rechten en de veiligheid van de ingezeten betekent (d.w.z. de Sovjet Unie is niet in staat of geïnteresseerd haar macht uit te breiden om wereldoverheersing te bereiken – ofwel de omringende naties zijn zeer wel in staat en genegen elke agressie van andere naties tegen te gaan zonder de inmenging van een derde (de Verenigde Staten)).

Libertarische voorstanders van een “wettige interventie” daarentegen stellen, dat bepaalde acties niet in strijd behoeven te zijn met de rechten/kosten- en de veiligheids/risicofactoren en dat bepaalde naties een werkelijke en meetbare bedreiging vormen.

Deze redenering verbindt het vaststellen van de buitenlandse politiek voor een staat onvermijdelijk met allerlei historische, politieke en ook geografische problemen, die van geval tot geval opgelost moeten worden.

Voorts maken gevoelsaspecten de discussie van de libertariërs of de overheid zich in buitenlandse aangelegenheden mag mengen, nog ingewikkelder. Klaarblijkelijk is anti-communisme een grote gevoelsmotivatie voor vele libertariërs die voorstander zijn van hulp aan anti-communistische guerrillabewegingen; bijvoorbeeld Angola, Afghanistan, Mozambique en Nicaragua. Zouden deze zelfde libertariërs overheidshulp aan vrijheidsorganisaties die trachten een fascistisch, theocratisch of militair dictatorschap omver te werpen, ook steunen? Zou het effect van de overheidshulp een verbetering betekenen voor de vrijheid van de eigen burgers of slechts een overwinning op het communisme?

Evenmin mag de afkeer van de overheid en daarmede van haar buitenlandse politiek een uitgangspunt vormen voor de beoordeling van de negatieve en positieve invloeden van die politiek op de vrijheid van de burgers.

Ook het zelfbeschikkingsrecht van andere mogendheden speelt een rol in de buitenlandse politieke acties van de (Amerikaanse) regering. Sommige pro-interventie libertariërs zijn van mening, dat de Verenigde Staten in hun streven buitenlandse agressie tegen te gaan iedere samenlevingsvorm dienen te steunen ongeacht of de instantie, die deze samenleving bedreigt, zal worden vervangen door een vrije samenleving of niet. Deze visie is uitermate belangrijk met betrekking tot de vraagstukken of de “contra’s”, de Muhajeddin of de Unita strijdkrachten in feite werkelijke vrijheidsstrijders zijn.

Met andere woorden is het idee: “De vijand van mijn vijand is mijn vriend” een gangbaar uitgangspunt voor politieke acties?

Voor een anarchist is buitenlandse politiek op basis van zijn overtuiging natuurlijk onbestaanbaar. De staat heeft vanuit die gezichtshoek geen wettig noch geografisch bestaansrecht.

Interessant in deze zijn de opvattingen van de ferventste anarchistische libertariërs, die hoewel zij menen, dat er geen mogendheden behoren te bestaan, stellen dat, daar waar zij eenmaal bestaan deze binnen hun grenzen dienen te blijven.

Aan de andere kant zijn er goede redenen om te stellen, dat daar waar de natie bestaat de blik van vrijheidslievenden zorgvuldig gericht moet zijn op wat die natie doet en minder op waar zij dit doet.

Door voorstanders van een beperkte staatsmacht kan het bestaan van een staat alleen gerechtvaardigd worden als deze zich uitsluitend toelegt op het beschermen van het leven, de vrijheid en het eigendom van de ingezetenen.

Algemeen geaccepteerde zaken (zoals het meerderheidsbesluit, wettelijke en geografische beperkingen) schijnen onverenigbaar met de libertarische theorie van beperkte staatsmacht.

Het blijkt dan ook niet eenvoudig pasklare antwoorden te hebben op het probleem van wel of niet inmenging vanuit zowel het anarchistische als beperkte-staatsmacht libertarisme.

Aangezien er nu eenmaal verschillende naties bestaan, moeten libertariërs hun mening nauwkeurig toetsen aan de libertarische uitgangspunten en niet aan de geografische- of “glibberige” anti-communistische criteria. Onder bepaalde omstandigheden zou het gebruik van overheidsmiddelen niet in strijd zijn met de libertarische grondbeginselen. Uiteraard zullen zij, die stellen dat zulke acties een aanwinst zijn voor de vrijheid, dit ook moeten bewijzen.

Moet de (Amerikaanse) staat optreden als politieagent van de wereld? Zeer beslist niet! Moet het optreden van de regering met niets anders in verband gebracht worden dan een zorgvuldige afweging van de invloed van die acties op onze vrijheid? Zeer beslist niet! Non-interventie en anti-communisme kunnen beide zeer zwart-witte vervangingsmiddelen zijn voor weloverwogen begrippen van vrijheid.

Twintig jaar geleden leek het allemaal veel eenvoudiger als men vroeg naar het libertarische standpunt inzake buitenlandse politiek. Het antwoord was: “De overheid mag zich nooit inlaten met de vreedzame zaken van andere naties, net zo min als zij zich ooit dient te bemoeien met het vreedzame handelen van ieder mens”. De werkelijkheid is echter nooit zo eenvoudig.

Vertaling H. Jelgerhuis Swildens