De huidige samenleving kenmerkt zich door machtsstrijd. De verenigde proletariërs – voor de wet is iedereen gelijk en dus proletariër – voeren een onafgebroken strijd tegen de kapitalistische machtsbolwerken. Een nobele donquichotterie, want de kapitalist is allang weg-gebureaucratiseerd. De enige machtsmonopolies die we nog vinden zijn in handen van het collectief of hogere ambtenaren.

Het vervelende in deze is echter dat we, ondanks dat het allang achterhaald is, elkaar met argusogen beloeren. We kijken nog steeds of de buurman het niet iets beter heeft dan wijzelf en of hij niet een klein beetje neigt naar een kapitalistische houding. En zien we ergens zo’n dwingeland, dan moet hem acuut mores geleerd worden. We vergeten hierbij zelfs op de gevolgen te letten.

Het wantrouwen werkt overal in door. In de relatie arbeidgever/arbeidnemer, leverancier/klant, man/vrouw, moeder/kind/school, arm/rijk, belastingbetaler/steuntrekker, noem maar op. Ieder voor zich, alle partijen, voelen zich steeds tekort gedaan:

  • De werkgever vindt dat hij teveel voor zijn personeel moet betalen.
  • Het personeel vindt dat er te weinig in het loonzakje zit.
  • De leverancier heeft klachten over betalingen.
  • De klant vindt de marge van de leverancier te hoog.
  • De man klaagt over het werk en valt ’s avonds volledig uitgeput in een luie stoel voor de TV.
  • De vrouw heeft het moeilijk met de verplichtingen jegens de kinderen en met manliefs karige inkomen: “Als je nu eens je best deed dan zou je vast wel een betere baan kunnen vinden!”
  • De leerlingen vinden dat ze op school te hard moeten werken.
  • De ouders dat de kinderen er niets leren.
  • De leraren vinden de jeugd ongeïnteresseerd: “Ik doe mijn best, maar er komt niets uit.”
  • De armen voelen zich gehinderd door rijken: “profiteurs .”
  • De rijken zeggen dat ze niet rijk zijn wegens de sociale profiteurs, en hoge belastingen.
  • Iedereen moet een hoger inkomen houden om zijn belastingen te kunnen voldoen. “Hadden zij het maar niet moeten genieten,” schijnen de inspecties te denken.
  • De uitkeringstrekker voelt zich beklemd tussen regeltjes, hij mag niets doen om zijn lot te verbeteren, alleen wanhopig sollicitatiebrieven schrijven. Ook hij ziet de waarde van zijn gulden verminderen en ook het aantal guldens.

Het is één ding om van al deze ongenoegens het collectief de schuld te geven. Inderdaad zijn vrijwel alle problemen daar op terug te voeren. Het blijkt alleen dat langs deze weg niets te bereiken is. De reden hiervoor is dat vrijwel iedereen via ingrepen van het collectief tracht zijn lot te verbeteren. Vrijwel niemand realiseert zich dat dit altijd gaat ten koste van de inzet of portemonnee van anderen, via regeltjes of belastingen en andere “premies.”

Als amateur wereldverbeteraar zie ik de weg van het gelijk maken van mensen via een collectief, als weinig zinvol; het kan alleen ge- en verbieden, initiatieven doden. Het doet hiermee haar eigen bestaansrecht geweld aan omdat een dergelijk ingrijpen in de vrijheid van handelen, bijvoorbeeld door uitgeven van vergunningen, altijd meer ongelijkheid veroorzaakt. U kunt dit aan de hand van de huidige wetgeving eenvoudig constateren.

Een effectievere benadering dan via een collectief, moet vooral gezocht worden in samenwerken, in het staken van het bespioneren van elkaar. Dit eist enige moed, want we gaan er tegenwoordig systematisch van uit dat niemand te vertrouwen is. We hebben geleerd, dat iedereen uitsluitend uit is op het behalen van eigen voordeeltjes, ten koste van anderen.

Zelfs als dat zo is, is er een goede reden om het wantrouwen aan kant te doen. Samenwerken namelijk, geeft beide partijen voordeel. En of nu de ene of de andere partij er iets meer beter van wordt, dat is dan wel jammer, maar minder jammer dan dat beide de poging hun lot te verbeteren er aan geven door om deze reden niet samen te werken.

Samenwerken met het bewustzijn dat beide partijen profiteren, ondergraaft het socialisme. Een socialistische samenleving is namelijk gebaseerd op de ontevredenheid van iedereen. Socialisme kan alleen welvaren wanneer iedereen steeds een beroep doet op een overheid om belangetjes af te schermen, door gunsten te verlenen ten koste van anderen. Het leidt per definitie tot een eindsituatie waarin geen enkel individu meer mag handelen zonder dat dit is voorgeschreven.

Wanneer libertariërs een tegenwicht willen geven, zullen ze moeten beginnen met de zwakken hun wettelijke recht te ontzeggen hun zwakheid uit te buiten. Het probleem is echter dat dit in een democratie niet kan zonder revolutie.

De enige mogelijkheid is de zwakken sterk maken. En het middel hiertoe: samenwerken, het strijken van de vlag van de klassenstrijd dus en gaan zoeken wat die oude tegenstander, de buurman, voor je zou kunnen betekenen. Maak hem tevreden dan heeft hij geen behoefte aan regeltjes en wetten. Werk met hem samen.

Een zaak is duidelijk: deze samenwerking moet beginnen binnen de libertarische gemeenschap. Als libertariërs niet vruchtbaar kunnen samenwerken, kun je er ook geen buitenstaanders bij betrekken.