FEIT: De Amerikaanse industriële productie blijft onveranderd.

Deze mythe verwart industriële productie met werkgelegenheid in de industrie. Het is waar dat de werkgelegenheid in de Amerikaanse industrie afneemt, maar dat is niet het gevolg van een negatieve betalingsbalans. De werkgelegenheid in de industrie loopt al zeker sinds de vijftiger jaren terug. De industriële productiviteit is daarentegen praktisch gelijk gebleven (vgl. fig. 3).

Omdat de productiviteit van de Amerikaanse arbeiders gestaag is gegroeid kunnen de fabrieken dezelfde productiecapaciteit handhaven met minder arbeidskrachten. Een toenemende productiviteit verhoogt de levensstandaard en maakt arbeidskrachten vrij voor andere arbeidsmarkten, zoals de snel groeiende dienstverlenende sector (waarin in Amerika het aantal banen sterker gegroeid is dan het verlies aan banen in de industrie).

Hoewel het aantal industriële banen in de laatste 30 jaar verminderd is, is de industriële productie stabiel gebleven. Dit wijst eerder op een hogere productiviteit dan op een “deïndustrialisatie”, Niemand zal durven beweren, dat de enorme groei in de agrarische productiesector in de afgelopen 100 jaren de oorzaak is geweest, dat de Verenigde Staten deze sector hebben moeten afbouwen. Tóch is de agrarische beroepsbevolking van 20% van de totale beroepsbevolking in 1930, teruggelopen tot minder dan 3% heden ten dage. Het aantal arbeiders in de agrarische sector is heden ongeveer een derde van die in 1930.

In tegenstelling tot afbouw hebben de V.S. de meest productieve landbouwsector ter wereld geschapen. In feite is de opbrengst van landbouwproducten sinds 1930 meer dan verdubbeld.

Om te beweren dat toenemende industriële productie ongewenst is met het oog op de afnemende werkgelegenheid in de industrie, is hetzelfde als te beweren dat de uitvinding van de gloeilamp ongewenst was omdat hierdoor minder mensen een bestaan konden vinden in de kaarsen- en olielampenindustrie. In beide gevallen waren veranderingen in het arbeidsstelsel noodzakelijk, maar beiden waren van essentieel belang in de verhoging van de levensstandaard.

Deze soort van aanpassingen vormen de prijs, die betaald moet worden voor de (economische) vooruitgang.

Afgezien daarvan staat het Amerikaanse geval niet op zichzelf. NIET EEN grote industriële natie heeft sinds 1973 een toeneming laten zien van het industriële arbeidspotentieel (vgl. fig. 3).

Vermindering van industrie-arbeiders als gevolg van productiviteitstoeneming moet toegejuicht worden, omdat deze de weg opent naar grotere productie tegen minder kosten.

Figuur 3. De werkgelegenheid in de industrie is in de U.S. minder gedaald dan in de meeste andere geïndustrialiseerde landen.