Vertaald door: Ing. H.H. Jelgerhuis Swildens Uitgegeven door: Citizens for a Sound…
Vertaald door: Ing. H.H. Jelgerhuis Swildens
Uitgegeven door: Citizens for a Sound Economy Foundation (Stichting Burgers voor een gezonde Economie) C.S.E
C.S.E. is een partijloze openbare staatkundige onderzoeks- en opleidingsorganisatie, die in 1984 werd opgericht. De C.S.E. Stichting leidde staatkundigen, journalisten en burgers op basisniveau op met betrekking tot initiatieven die overheidsingrepen en -bemoeienis met het economische reilen en zeilen beperken en die het economisch keuzebeleid terugbrengen naar de vrije markt.
De C.S.E. Stichting neemt geen overheidssubsidies aan, maar steunt uitsluitend op giften van vrije mensen, het bedrijfsleven en andere organisaties.
Wayne Gable is directeur van de C.S.E. Stichting, voordien coördineerde hij de juridische- en onderzoekstaken van de Stichting. Hij doceerde micro-economie aan de George Mason Universiteit in Fairfax, Virginia. Hij is een vroeger medewerker van Claude R. Lambe bij het Centrum voor Studie van Marktproblemen. Hij is afgestudeerd aan de Universiteit van Auburn en is doctoraal-kandidaat in de economie aan de George Mason Universiteit.
Noot van de vertaler
In “Mythen over het Internationale Handelsverkeer” wordt ingegaan op 14 aspecten van het Internationale handelsverkeer die regelmatig in een verkeerd daglicht worden geplaatst. De Vrijbrief zal in een aantal afleveringen deze mythen publiceren. In dit nummer vindt u de eerste twee mythen verhaald. Dit artikel is het eerste gedeelte van een vertaling van een brochure uitgegeven door de Citizens for a Sound Economy Foundation. De aangehaalde mythen, feiten en omstandigheden zijn dus typisch Amerikaans. De tekst volledig aan de Nederlandse situatie aan te passen bleek veel te bewerkelijk; daarnaast gaat het hier om hoofdlijnen, die in wezen internationaal zijn. De lezer zal dan ook weinig moeite hebben om de analogie te ontdekken en aan Nederlandse omstandigheden aan te passen.
Inleiding
Handelspolitiek staat in Washington in het middelpunt van de belangstelling.
In 1985 werden in het Congres ongeveer 300 protectionistische wetten voorgesteld en daarvan doorlopen meerdere momenteel het hele wetgevende systeem met grote snelheid.
Beide grote politieke partijen hebben algemene handelsbepalingen voorgesteld en vele vroegere aanhangers van het vrije marktsysteem zijn protectionistisch geworden. De gezondheid van een economisch systeem hangt samen met de internationale handelsbetrekkingen en de resultaten van de huidige debatten hierover zullen duidelijke gevolgen hebben voor alle betrokkenen.
Industriële ondernemingen, die met een sterke buitenlandse concurrentie geconfronteerd werden, hebben grote delen van hun markt verloren. Zij voeren het verbeteren van de dollarkoers en de tekorten op de betalingsbalans aan als argumenten voor importbeperking. In figuur 1 wordt de toename van de onderzoeken van de International Trade Commision (Internationale Handelscommissie, I.T.C.) naar de schade van import sinds 1977 getoond. Alleen al in de eerste maanden van 1985 werden 269 onderzoeken uitgevoerd.
(fig. 1. De onderzoeken van de Amerikaanse I.T.C. naar klachten met betrekking tot concurrentie zijn aanmerkelijk toegenomen sinds 1977).
Mythe 1
Exporteren is goed – importeren is slecht.
FEIT: Wij moeten importeren om te kunnen exporteren. Deze mythe ontspruit uit het fundamentele misverstand over de aard van vrije ruilhandel.
Bij een handelstransactie zijn altijd twee partijen betrokken en beide profiteren van die transactie. De ene partij geeft geld voor goederen terwijl de andere goederen verkoopt voor geld.
Als iemand voor $ 5.- een hamburger koopt geeft hij daarmede te kennen, dat hij liever een hamburger heeft dan $ 5.- en diegene, die de hamburger verkoopt zegt dat hij liever $ 5.- heeft dan een hamburger. Als ruilhandel een éénzijdige zaak zou zijn dan zou NIEMAND handel drijven.
Het maakt niets uit aan welke kant van de handelstransactie u staat (koper of verkoper); de koop gaat alleen door als u er voordeel van denkt te hebben. Tot nu toe allemaal niet moeilijk. Als het echter tot handelstransacties komt tussen mensen in verschillende naties wordt opeens het kernpunt van beider voordeel over het hoofd gezien. Het algemene standpunt is dat zij die geld geven voor goederen verlies lijden en zie die geld ontvangen winst maken. Met andere woorden een natie wint als zij exporteert en verliest als zij importeert. Bij binnenlandse handel echter zal niemand durven beweren dat hij alleen maar winst heeft als hij verkoopt en niet als hij koopt.
Bijna iedere Amerikaanse burger heeft een enorme negatieve betalingsbalans bij de plaatselijke supermarkt, want de meesten van ons kopen meer bij de supermarkt dan dat deze van ons koopt. Toch ziet niemand in deze negatieve betalingsbalans een reden tot ongerustheid, omdat iedereen begrijpt dat men een deel van wat wij hebben (geld) in ruil gegeven wordt voor iets dat wij liever hebben (voedsel). In ruilhandelstransacties die over de nationale grenzen heen reiken is echter niets dat deze verschillend maakt van de binnenlandse.
Zij zijn niet minder profijtelijk voor beide partijen! De Amerikaan, die een Toyota koopt vindt dat hij beter uit is met de auto dan met het geld dat hij ervoor moet betalen.
Zou nu die Amerikaan die een Toyota koopt wellicht een andere Ameriaan werkloos maken? Het antwoord is NEE. Als iemand een Toyota koopt dan stuurt hij zijn dollars naar Japan, maar de Japanners hebben aan die dollars zoals ze zijn, niets. Zij kunnen de dollars alleen gebruiken om Amerikaanse producten te kopen, of om in Amerika te investeren, of om ze te ruilen met een andere natie, die dan met hetzelfde probleem zit. (Amerika koopt Japanse auto’s; Japan moet staal en olie importeren om die auto’s te maken; de landen die staal of olie leveren kopen bijvoorbeeld weer graan in Amerika).
Als deze dollars werden gebruikt of geïnvesteerd in de Amerikaanse economie dan ontstaat er werkgelegenheid in concurrerende bedrijven in plaats van dat het geld wordt “opgespaard” in niet- concurrerende bedrijven, die om beschermende maatregelen vragen. Exporteren is de prijs, die wij betalen voor importeren. Amerikanen willen buitenlandse auto’s, stereo’s en vele andere zaken hebben en zij willen die zo goedkoop mogelijk hebben, maar daarvoor moet de buitenlanders iets in ruil gegeven worden – export. Export is nodig om buitenlanders zover te krijgen, dat zij de goederen leveren die gewenst worden. Als dus buitenlanders Amerikaanse exportartikelen kopen betalen zij voor de geïmporteerde artikelen die de Amerikanen kopen.
Mythe 2
Geïmporteerde goederen zijn schadelijk voor de Amerikaanse industrie.
FEIT: Geïmporteerde goederen creëren werkgelegenheid.
Importeren helpt de industrie doordat het werk verschaft in de transport-, dienstverlenende- en kleinhandelssectoren. Verwerkende industrieën zijn door importen in staat door vervaardiging van hoogwaardige producten de buitenlandse concurrentie het hoofd te bieden.
Goedkopere staalimporten maken het de Amerikaanse automobielindustrie mogelijk om veel concurrerender op de binnen- en buitenlandse markten te opereren. Vanwege importbeperkingen op buitenlandse staal betaalt de Amerikaanse auto-industrie per auto $ 300,- meer dan de Japanse. Zonder import van grondstoffen en onderdelen zullen de Amerikaanse auto’s nooit kunnen concurreren met buitenlandse. Bepaalde goederen worden alleen geïmporteerd als de Amerikaanse consumenten deze willen kopen. In feite zijn het de gebruikers die beslissen hoeveel er geïmporteerd wordt.
Moet de vrije keuze van de consumenten beperkt worden? Nee; het doel van het economische systeem is dienstverlening aan de afnemers, en geïmporteerde producten die de afnemers gunstiger uitkomen dan dezelfde binnenlandse producten, behoren van harte welkom te zijn.
Uit een onderzoek van de Federale Handels Commissie bleek, dat het systeem van importbeperkingen voor staal tot 18% van de Amerikaanse productie, aan de afnemers $ 85 miljoen kost aan directe prijsstijgingen en afgenomen economisch rendement.
Als het Amerikaanse bedrijfsleven niet zou moeten concurreren met de beste producten ongeacht hun herkomst dan zou het veel minder geprikkeld worden zelf de beste producten te fabriceren.
Zonder concurrentie wordt het bedrijfsleven lui en improductief.