Zowel in Nederland als in België is de overheidsslogan van het ogenblik “de beschikbare arbeid herverdelen” -als ware het een magische formule om het werkloosheidsprobleem op te lossen. Immers, zo is de redenering, als we allemaal wat minder lang werken dan kunnen de werklozen de ‘vrijgekomen arbeidstijd’ voor hun rekening nemen en … iedereen is gelukkig: de werklozen omdat ze werk hebben en wij omdat we meer vrije tijd hebben!

Deze redenering neemt met een bewonderingswaardige grote sprong een hele reeks hindernissen tegelijkertijd. Zeer zeker een prestatie op zichzelf maar bij nader inzien toch niet te verrechtvaardigen. Laten we de ontweken problemen en feiten nader bekijken:

  1. De overheid, -een organisatie dus die haar wil oplegt via wetten door middel van geweld (wie niet gehoorzaamt wordt gestraft met boete en/of gevangenisstraf)- beschouwt ons, burgers, als een massa onderling gelijke en verwisselbare pionnen op een schaakbord: werkuren kunnen zo maar, zonder meer, van het ene individu naar het andere worden overgeheveld.. Klopt dat met wat wij, mensen, zijn? Zijn zulke opvattingen verenigbaar met ons streven, onze betrachtingen, onze idealen, onze natuur?
  2. Men kan een infectie niet genezen door alleen de koorts te onderdrukken. De maatregel “herverdelen van beschikbare arbeid” is duidelijk alleen een symptoom behandelen maar niet de kwaal zelf: werkloosheid. De juiste weg ligt in het trachten genezen van de oorzaak zelf. En zich allereerst afvragen wat het probleem is en hoe het is ontstaan. Vooral als het gaat om beslissingen over het lot van andere mensen en men zelf de gevolgen van eventuele verkeerde beslissingen niet hoeft te dragen.
  3. Zoals gezegd, de eerste vraag is dus: hoe ontstaat werkloosheid? Een vraag die pas kan beantwoord worden na een volgende vraag nl. wat is werkloosheid? Waarop het antwoord luidt: er niet in slagen iemand anders te vinden om mee samen te werken op de vrij overeen te komen -of verplicht opgelegde- voorwaarden om samen iets te produceren en die productie -of de ruilwaarde ervan in geld- volgens de geldende voorwaarden onderling te verdelen. Een zeer belangrijke bepaling waar we verder dieper op ingaan.
  4. We weten dat een individu alleen, bv. op een geïsoleerd eiland -laten we hem Robinson Crusoë noemen naar het b;ekende jeugdverhaal- geen werkloosheidsprobleem heeft: hoe harder, hoe langer en hoe efficiënter hij werkt, hoe hoger de productie en hoe meer hij kan consumeren. We weten dat dit ook opgaat voor een kleine groep die in eigen behoeften voorziet, bv. een boerenfamilie op een afgelegen boerderij (zoals de amerikaanse pioniers indertijd): hoe harder en hoe efficiënter iedereen werkt hoe beter ze het hebben. Als bv. de vader en zoon l er in slagen al het voedsel te produceren voor de hele familie dan kan zoon 2 bv. meer en/of betere meubelen maken terwijl zoon 3 bv, meer en/of betere werktuigen kan fabriceren (zodat iedereen daarna alweer beter en efficiënter kan werken en hun levensstandaard opnieuw zal stijgen). Ondertussen kunnen dan moeder en dochter l bv. zich volledig aan het huishouden wijden met als resultaat voor iedereen lekkerder eten en voor de kinderen een betere opvoeding of ze kunnen meehelpen aan de voedselproductie of de meubelen- resp. werktuigenproductie. Dochter 2 zou dan volledig vrij zijn om bv. betere en/of mooiere kleding te produceren, enz.
  5. We weten ook dat, principieel gesproken, onze behoeften onbegrensd zijn, m.a.w. dat wij, mensen, haast onbeperkt kunnen consumeren en zeker onbeperkt kunnen sparen, terwijl ons productievermogen daarentegen beperkt is: ons uithoudingsvermogen is beperkt, onze tijd, onze middelen, onze intelligentie, ons bevattingsvermogen, onze vindingrijkheid, enz. Anders gezegd en principieel gesproken, in theorie dus, zouden wij steeds handen te kort moeten komen. Nog anders gezegd: normaal zou er in een gemeenschap steeds méér vraag dan aanbod moeten zijn van arbeidskrachten. Vooral als we nagaan dat meer dan tweederden van de wereldbevolking zulke armoede lijdt dat zij amper voldoende produceren om louter fysiek te overleven.
  6. Het is interessant aan te stippen dat de overheid vertrekt van de overtuiging dat werken een last is (vermits zij minder lang werken als een voordeel voorstelt). Voor haar, d.w.z. in feite de politici en hun aanhang die de wetten maken, is werken een soort plaag, een straf. Zoiets als de vervloeking van Adam en Eva in het bijbelse Aards Paradijs omdat zij van de verboden appel hadden gegeten. Zij werden door God ‘veroordeeld’ om voortaan ‘in het zweet hunner aanschijns’ door eigen werk in eigen onderhoud te voorzien. Ongetwijfeld bestaan er veel mensen die, voor zichzelf, dezelfde mening zijn toegedaan, maar er zijn er minstens evenveel die plezier vinden in hun werk. Voor hen is werken een zingeven aan hun leven, in veel gevallen zelfs hun voornaamste levensdoel, het enige wat zin geeft aan hun leven (wat duidelijk aantoont dat o.m. individuen geen onderling verwisselbare dingen zijn).
  7. We kunnen tenslotte nog opmerken dat arbeid een persoonlijke prestatie is van het individu. Als zodanig is hij onbeschikbaar van nature (wat zelfs door de wet wordt erkend: geen werknemer mag iemand in zijn/haar plaats sturen om zijn/haar werk te vervullen).

De werkloosheid is een probleem van samenwerking, of om heel precies te zijn, een storing in de samenwerking, tussen de mensen. Deze samenwerking reikt veel verder dan men meestal, oppervlakkig, vermoedt.Dit wordt heel aanschouwelijk aangetoond door het verhaal van Leonard READ ‘Ik, Jan Potlood’ (THE FREEMAN, December 1958).

Ik, Jan Potlood (samenvatting)

Geen mens ter wereld weet hoe hij mij moet maken. Niet degenen die de kaarsrechte ceders in Oregon kweken en vellen, niet degenen die bosbouwmachines uitdenken, ontwerpen en produceren, niet degenen die grafiet winnen in Geylon, ook niet de talloze bedrijven die treinen en schepen produceren, lood- en zinkmijnen uitbaten, metalen raffineren en metalen bewerken o.m. om het glanzende dopje messing aan mijn uiteinde te produceren, ook niet degenen die uiteindelijk het houten lichaam, het dopje, het gommetje, de grafiet en de verf samenbrengen tot een potlood, noch degenen die potloden verkopen in groot- en kleinhandel , en zeker niet degenen die mij gebruiken. Ik ben het resultaat van een haast onindenkbaar intense samenwerking tussen mensen verspreid over alle werelddelen en die zelfs eikaars bestaan niet kennen.

Zoals Jan Potlood opmerkt: een heleboel mensen die samenwerken zelfs zonder elkaar te kennen. Toch weet iedere persoon, iedere schakel in de lange ketting, precies wat en hoeveel alle volgenden nodig hebben. Is het magie? Worden ze geleid door een onzichtbare hand (om Adam Smith te quoteren -zijn Wealth of Nations, 1776)? Niets van dat alles. Alle informatie die ze nodig hebben is vervat in één enkel gegeven, één enkele inlichting: de prijs. Méér hoeft niemand onder hen te weten. Want als de prijs van hun producten stijgt, dan weten ze dat ze méér moeten maken en als hij daalt weten ze dat ze moeten inbinden. Of nog, dat ze moeten trachten goedkoper te zijn, productiever dus. De prijs is als het ideale democratische symbool: het is als een immens groot referendum waarin iedere betrokkene inspraak heeft en waar iedere betrokkene invloed uitoefent op de einduitslag (Ludwig von Mises). Maar slechts op één grote voorwaarde nl. dat hij vrij tot stand kwam. Elke verplicht opgelegde prijs -elke tussenkomst van de overheid- inzake gelijk welk element of gelijk welke arbeidsprestatie in gelijk welke tussenstap tussen de ruwe grondstoffen zoals zij vrij voorkomen in de natuur en het afgewerkte product klaar om te verbruiken vertekent de prijs d.w.z. van de verschafte informatie en betekent een storing in de samenwerking. Als bv. de overheid een bepaalde prijs te hoog vastlegt ontstaat er overproductie (een voorbeeld zijn de Europese melkmeren, boterbergen, wijnzeeën). Omgekeerd, als de overheid de prijs te laag vastlegt ontstaan er tekorten (voorbeeld: de woningnood in Nederland, Frankrijk, Engeland, Italië, New York).

Beide toestanden doen een bepaalde mate van werkloosheid ontstaan. Bij overproductie worden gedurende bepaalde tijd teveel werknemers tewerkgesteld -eventueel weggeboden bij andere bedrijven die niet dezelfde hoge lonen konden betalen- en die allen zonder werk vallen als de productie wordt stilgelegd – wat uiteindelijk onvermijdelijk is. Bij onderproductie is de onderbezetting duidelijk. Onderproductie duurt ook altijd veel langer omdat de overheid gewoonlijk niet meer af kan van de lage prijzen en ze blijft handhaven (bv. de huurwetten aan de basis van de woningnood kwamen tot stand in voornoemde landen gedurende de wereldcrisis van 1930, in Nederland werden ze ingevoerd onmiddellijk na WO II).

In voorgaand verhaal is één punt duidelijk: de basisvoorwaarde voor een zo vlot mogelijke samenwerking tussen de meest verschillende en ver van elkaar wonende mensen is hun vrijheid zelf de voorwaarden van samenwerking te bepalen en overeen te komen. Elk individu, in elke productieketen, is uniek niet alleen wat zijn/haar eigenschappen betreft maar ook in de zin dat hij/zij de enige is die exclusief over alle gegevens beschikt om de toestand te beoordelen en overeenkomsten af te sluiten. Elke dwangmatige tussenkomst, elk overheidsoptreden dus, betekent een storing in die vlotte samenwerking en leidt o.m. naar een bepaalde mate van werkloosheid. Als we nu overwegen hoe ingrijpend die overheid is dan is dit voldoende reden om ons onderzoek in de volgende aflevering in diezelfde richting verder te zetten.