Ruilen Vorige keer hebben we vastgesteld dat een deel van de werkloosheid het…
Ruilen
Vorige keer hebben we vastgesteld dat een deel van de werkloosheid het gevolg is van overheidsinterventie, nl. door het opleggen van maximum- of minimumprijzen, die resp. naar over- en onderproductie leiden.
We kunnen ons afvragen waarom die mensen, die uit de markt werden geprijsd, elders geen ander werk vinden. Om deze vraag te beantwoorden, laten we even de fudamentele gang van zaken bekijken.
Zoals we vorige keer gezien hebben, produceren wij volgens het principe van de ‘arbeidsspecialisatie’ (en niet volgens de ‘Robinson Crusoë’-methode): ieder van ons legt zich toe op de productie van slechts één product of dienst, of zelfs slechts één enkele bewerking, maar in voldoende hoeveelheid om te voorzien in de behoeften van een groot aantal mensen. Even essentieel als de productie zelf is hier dus de ruil: anders gezegd, het is niet voldoende te produceren, men moet bovendien iets ruilbaar produceren en dat betekent dat aan een aantal voorwaarden dient te worden voldaan:
- Men moet produceren waar anderen waarde aan hechten, voldoende waarde om iets uit eigen productie in ruil aan te bieden. Wat men dus zélf liefst produceert is een overweging die slechts een ondergeschikte rol mag spelen.
- Anderen moeten ook wat produceren, het is niet mogelijk te ruilen met mensen die niets produceren.
- Ruilen gebeurt in onze moderne samenleving via een ruilmiddel, via geld. Een voorwaarde is daarom dat ook het ruilmiddel aanvaardbaar is voor die anderen.
De fundamentele gang van zaken is dus produceren – ruilen – verbruiken (of sparen, dat is later verbruiken, rechtstreeks of via nieuwe productiemiddelen waardoor men zelf, of iemand anders, méér kan produceren, of beter, of iets nieuws, of met minder moeite, enz.). Via een ruilmiddel wordt dat: produceren – verkopen – ontvangen – kopen – betalen – verbruiken (de betaling kan natuurlijk van plaats veranderen maar dat is voor ons niet relevant).
Geen Cyclus
Uit deze opsomming is duidelijk dat we, fundamenteel, met een rechtlijnig proces te maken hebben, terwijl steeds wordt gesteld dat het productieproces een cyclus zou zijn (de oorzaak van de verwarring is waarschijnlijk het feit dat men enkel het geld bekijkt dat de indruk geeft te ‘circuleren’, hoewel het in feite om een groot aantal individuele, rechtlijnige, transacties gaat).
Wereldschokkend Wellicht lijkt deze vaststelling op het eerste gezicht niet zo wereldschokkend, maar als we even doordenken leidt ze toch tot een belangrijke conclusie, die luidt als volgt:
Men produceert zélf de eigen ruil- resp. koopkracht
Het is best de gevolgen van deze vaststelling te onderzoeken aan de hand van een concreet voorbeeld, een concrete toestand, maar waar we om de overzichtelijkheid te bevorderen, alle factoren die geen invloed hebben, verwijderen, en alle factoren die wél invloed hebben vereenvoudigen. We nemen aan dat een samenleving er als volgt uitziet:
- 200.000 mensen hebben werk (we noemen die verder ‘de productieven’). Hun salaris, resp. winst, resp. inkomen is voor allen gelijk, nl. 1.000 E (willekeurige Eenheden) per jaar. Dit is netto de enige overheidsheffing die ze kennen: bestemd voor werklozensteun.
- 2.000 werklozen die elk een steun genieten van 500 E per jaar.
De totale productie van de economie bedraagt dus: 200.000 x 1.000 E = 200 miljoen + 2.000 x 500 E = 10 miljoen of samen 210 miljoen E.
Nu veronderstellen we dat plots de werklozen beslissen geen steun meer te aanvaarden. Dit heeft tot gevolg dat de overheid vooreerst haar uitgaven vermindert met 10 mln. en tevens haar inkomsten kan verminderen, haar heffingen. Een gevolg is dus dat deze eveneens zullen dalen en wel, per definitie, met precies evenveel. Een verder gevolg is dat de burgers, de ‘productieven’, 10 mln. meer uit te geven hebben. Ter vereenvoudiging nemen we aan dat de werklozen hun steun totaal besteedden aan voedsel. We nemen verder aan dat de ‘productieven’ hun 10 mln. méér inkomsten volledig gaan besteden aan huishoudtoestellen (h.h.t.). We krijgen dan volgende toestand:
- 1.000 mensen zijn zonder werk en zonder inkomen.
- De voedselindustrie verkoopt 10 mln. minder.
- De h.h.t.-industrie verkoopt voor 10 mln. meer.
- In de h.h.t.-industrie ontstaat dus nieuwe werkgelegenheid. Hoeveel? Wel, aan een salaris van 500 E, d.w.z. gelijk aan de vroegere steun, ontstaat er werkgelegenheid voor 2.000 mensen (uiteraard zullen ze niet alle 2.000 rechtstreeks in dienst komen van h.h.t.-fabrikanten. Een aantal komt terecht bij fabrikanten van machines voor h.h.t., anderen worden zelf ondernemer van die toestellen, enz., maar gezien onze veronderstelling dat er 10 mln. E méér wordt besteed, vinden aan een inkomen van 500 E per jaar alle 2.000 werklozen werk, dat is duidelijk) (we verwaarlozen ook eventuele verschillen wat het aangeleerde beroep betreft).
In de veronderstelling dat alle werklozen een aangeboden plaats aanvaarden of een kans zien in die industrie van start te gaan, kan op die manier de h.h.t.-industrie aan de nieuwe vraag voldoen. Met hun verdiend loon, resp. winst, enz., 10 mln. in totaal, kopen de ex-werklozen voedsel als voorheen. De voedselindustrie verkoopt dan weer evenveel als vroeger en hoeft niemand af te danken. Iedereen heeft dan werk en voor zover de overheid de concurrentie vrij laat zullen de lonen, inkomens, enz. zich nivelleren – de ex-werklozen wat meer, de (vroegere) productieven wat minder, maar allen meer dan vroeger: de ex-werklozen meer dan hun vroegere steun en de (vroegere) productieven ook meer omdat ze geen werkloosheidsheffingen meer moeten ondergaan. Hun netto-te-verbruiken is gestegen. We merken het trouwens aan de globale cijfers: de totale productie is nu 220 miljoen E, nl. de vroegere 210 mln. van de ‘productieven’ plus de nieuwe productie van de ex-werklozen in de h.h.t.-industrie, die oorspronkelijk ook 10 mln. was. Door het nivellatieproces wordt natuurlijk de verdeling anders, maar de totale waarde blijft: 220 mln.(die kan slechts veranderen onder andere invloeden, o.m. de geldhoeveelheid).
Dit voorbeeld is natuurlijk louter theoretisch, maar het is interessant genoeg om er een les uit te trekken, nl. dat ook hier de overheid de werkloosheid zelf creëert, alleszins voor een deel, en een oplossing kan alleen maar liggen in een weg die leidt naar minder overheidstussenkomst.
Bij de volgende aflevering in deze reeks bestuderen we meer in het bijzonder de motivering om te produceren, en hoe de overheid die manipuleert,