Bron : Franz Oppenheimer, Der Staat.

De geschiedenis van het woord “staat” verklaart op volkomen wijze wat de sociologische inhoud van de staat is. In de renaissance betekende het de door middel van geweld tot heerschappij gekomen vorst met zijn handlangers: de heersers en hun partij heetten: lo stato, deze naam betekende langzamerhand het gebied waarover ze heersten.

De staat is in wezen dus een maatschappelijke orde, die door een overwinnende groep aan een overwonnen groep mensen is opgedrongen, doel van deze heerschappij was de economische uitbuiting van de overwonnenen door de overwinnaars.

Dit leidt ons tot het onderscheid van twee middelen waardoor de mens in zijn behoeften voorziet: arbeid en roof, of het economische en politieke middel. De staat is de organisatie van het politieke middel. Daarom kan geen enkele staat ontstaan, voordat het economisch middel een zekere hoeveelheid van gebruiksgoederen heeft voortgebracht, die door strijd en roof kunnen ingepalmd worden. Daarom zijn de primitieve jagers staatloos, ze leefden volkomen in anarchie. Evenmin vormden de landbouwers een staat, ze leefden ver uiteen in stammen, dit is: in min of meer zelfstandige groepen die een bepaald gebied bewoonden. Roof had weinig zin in een land dat zover het oog reiken kon, enkel door boeren werd bewoond. De ene boer kan de andere niets ontroven dat hij zelf niet reeds had, en het land was in overvloed.

Van doorslaggevend belang voor het ontstaan van de staat was de herdersstam. Bij hen vinden we een ganse reeks staatsvormende faktoren aanwezig. Daar is eerst de duurzame vestiging in een bepaald vastbegrensd gebied. In het leven van de herders kon zich een belangrijke differentieëring in vermogen en inkomen ontwikkelen, zelfs als we uitgaan van een oorspronkelijk gelijk bezit aan kudde. Zo ontstonden er vermogenverschillen met als gevolg dat de verarmde herder zich vaak moest verhuren als slaaf bij een meer welstellende herder. Met het bezit van slaven was dan ook de kiem gelegd voor de staat. Bij jagersvolkeren, die vaak oorlog voerden en gevangenen maakte, is het bezit van een slaaf zinloos, daarom werden de gevangenen veelal gedood. Wat zou hij met slaven moeten beginnen?

Ook de boeren hadden geen voordeel met slaven, want wat voor nut had het opstapelen van koren dat toch aan vernietiging was blootgesteld? Maar vee kan men wel opstapelen, hoe groter de kudde hoe rijker en machtiger men was.

Dus er waren slaven nodig, maar de in de clan voorhanden kapitaallozen (met weinig of geen schapen) waren tamelijk beperkt. Dit is de reden waarom de ontwikkelde nomade de in een strijd gevangen genomen vijand niet doodt: hij gebruikt hem als weide-slaaf, of laat hem ploegen op het land voor zijn meester. Met de inlijving van de slaven in de herdersstam is de staat in zijn essentiële vorm ontstaan. Zijn vorm is overheersing en zijn inhoud uitbuiting van mensen voor economische doeleinden. En bovendien raakt de herder gewoon aan de oorlog als kostwinning.

De staat ontstaat dus op het moment waarop voor het eerst de overwinnaar de overwonnene in leven hield om duurzaam voordeel van hem te trekken.

Die overwonnenen, dit was de boerenbevolking, kregen anderzijds een soort “recht” op bescherming op aanvallen van concurrerende stammen waardoor de eerste draden van een rechtsbetrekking gesponnen werd tussen rovers en beroofden. Tenslotte ontstond alzo één volk met één taal en nationaliteitsgevoel.

Indien in onze hedendaagse wereld het vrijheidsbewustzijn zich bij eenieder sterk genoeg ontwikkelt, zal de staat zich ontwikkelen in de richting van het vrijburgerschap. De staat zal dan opgehouden zijn een politiek middel te zijn; wat er dan van overblijft, is het onpartijdig handhaven van de vrijheidsrechten van ieder individu. De staat heeft dan in feite opgehouden te bestaan, men heeft dan een door zelfbestuur geregelde maatschappij.