Het tweejaarlijkse Vlaams Wetenschappelijk Economisch congres is met de jaren een ‘must’…
Het tweejaarlijkse Vlaams Wetenschappelijk Economisch congres is met de jaren een ‘must’ geworden voor al wie zich interesseert voor economie in Nederlandstalig België. De bijeenkomst van dit jaar die op 8 en 9 mei jongstleden te Brussel plaatsvond was gewijd aan DEREGULERING.
Dit onderwerp werd niet toevallig gekozen, maar wel omdat de Vlaamse economen er steeds meer van bewust worden dat overheidsregulering steeds minder het algemeen belang beoogt, doch wel de bescherming van pressiegroepen die aldus hun verworven positie veilig stellen. Vestigingswetten, minimumlonen en prijsreglementering zijn er voorbeelden van. Dergelijke regulering veroorzaakt rigiditeiten in de economie, leidt tot groeivertraging en werkloosheid en geeft aldus aanleiding tot nog meer regulering. Er bestaat derhalve een consensus tussen de economen dat deregulering wenselijk is. De consensus verdwijnt evenwel wanneer de vraag gesteld wordt hoever gedereguleerd moet worden, zoals bleek uit de geanimeerde discussies in de congrescommissies.
In zijn toespraak verduidelijkte professor B. BOUCKAERT van meet af aan de kern van het probleem: de vraag is niet of er al dan niet regels moeten zijn maar wie die regels gaat stellen, of met andere woorden of de overheid naast ‘game rules’ ook ‘goal rules’ moet opleggen. In zoverre men de burger het recht ontzegt binnen het raam van de ‘game rules’ zijn eigen ‘goal rules’ vast te stellen ten voordele van collectieve regels, waarschuwde hij dat aangezien de overheid uit beïnvloedbare mensen bestond, er veel kansen waren dat die regels de belangen zouden dienen van groepen met ‘eigendomsmacht’ zoals welgestelde vrije beroepen (notarissen, apothekers…), met ‘functiemacht’ zoals de vakbonden (minimumlonen, arbeidswetgeving) of met ‘informatiemacht’ zoals de pers (perssteun).
Het achterhoedegevecht van de collectivistische economen was evenwel evenzeer opmerkelijk. Men kon het enigszins verwachten, in de mate dat het congres voorgezeten was door de directeur van de Belgische bankcommissie – een overheidsdienst die aan de banken eenvormige balansratio’s oplegt en zo de mededingingsmogelijkheden in de sector beperkt – en dat een overheidskredietinstelling instond voor de materiële organisatie van het congres. Het meest opvallende was echter de armoede van hun argumentatie tegen (te vergaande) deregulering:
- er zijn niet teveel regels, alleen een indruk,
- deregulering zou een overheveling inhouden van politieke macht naar eigendoms-, functie-, en informatiemacht,
- minder overheidsoptreden zal leiden tot meer sociale dwang,
- een publiek sociaalzekerheidsstelsel blijft nodig omdat de markt geen antwoord kan bieden op onvoorspelbare gebeurtenissen zoals inflatie of oorlog,
- in de vrije beroepen kan alleen regulering vrijbuiters verhinderen argeloze consumenten in de luren te leggen…
Ook al werden die tegenargumenten meermaals weerlegd in de discussies, bleven de betrokken economen toch bij hun standpunt. De rede kon het niet halen op het blinde geloof in een almachtige, alwetende, rechtvaardige godheid: de staat, wat gedeeltelijk te verklaren valt door de intellectuele hoogmoed van vele economen, die ervan overtuigd zijn ooit over voldoende informatie te beschikken om de economie te besturen.
Wellicht zou het nuttig zijn volgend economencongres te wijden aan het volgende thema: ‘economie: wetenschap of geloof?’.