Ad Struik is onlangs afgestudeerd als bedrijfskundig ingenieur aan de Universiteit Twente…
Ad Struik is onlangs afgestudeerd als bedrijfskundig ingenieur aan de Universiteit Twente te Enschede. Momenteel is hij dienstplichtig vaandrig bij de koninklijke landmacht als beleidsmedewerker automatisering.
Eén van de meest prominente problemen waarmee wij heden ten dage geconfronteerd worden is de toenemende werkloosheid, daar is iedereen het over eens. De oplossingen die wij krijgen aangereikt zijn bekend en zijn steeds weer dezelfde. Om er een paar te noemen: banenplannen, een krachtig industriebeleid, bescherming tegen goedkope import, arbeidstijdverkorting, de vierdaagse werkweek, een stimuleringsfonds. Veel blijft er niet over: dit is het wapenarsenaal dat de overheid voorhanden heeft. Verouderde wapens, zeker, vernietigen kunnen ze echter nog steeds, namelijk werkgelegenheid. Inzicht in de oorzaken van werkloosheid is van groot belang. Enerzijds omdat dit de meest zichtbare exponent is van ons falende economisch systeem, anderzijds omdat wij dagelijks oplossingen krijgen aangereikt die het probleem op willen lossen door de overheid nog meer beschikkingsrecht over ons persoonlijk leven te geven. In november jl. heb ik voorde Kring Amsterdam van het Libertarisch Centrum een lezing gegeven over de oorzaken van werkloosheid. In dit artikel zullen de toen genoemde voornaamste oorzaken nader onderbouwd worden. Dit artikel weerspiegelt mijn visie; iets dat ik niets steeds opnieuw zal vermelden.
We kunnen werkloosheid onderscheiden in structurele en conjuncturele werkloosheid. Beide soorten werkloosheid worden enkel en alleen veroorzaakt door overheidsinterventie. Structurele werkloosheid heeft een permanent karakter en kan dus niet verdwijnen voor de interventie is opgeheven. Conjuncturele werkloosheid heeft in principe een tijdelijk karakter, echter uit zich in de praktijk ook als permanent.
Structurele werkloosheid
Structurele werkloosheid wordt in principe alleen veroorzaakt door het minimumloon. Echter in een situatie waarin een minimumloon effectief is zijn er vele maatregelen die een verhoging van de werkloosheid tot gevolg kunnen hebben. Het minimumloon is op te vatten als een directe oorzaak van werkloosheid en de genoemde maatregelen als indirecte oorzaken, daar deze laatsten alleen in de huidige omstandigheden leiden tot werkloosheid.
Directe oorzaken
Er zijn in Nederland drie omstandigheden die tot gevolg hebben dat het loonpeil niet vrij kan fluctueren en er de facto sprake is van een minimumloon. Deze drie omstandigheden zijn:
- de aanwezigheid van een wettelijk minimumloon
- collectieve loonafspraken
- werkloosheidsuitkeringen
Wettelijk minimumloon
Het wettelijk minimumloon verhindert dat het prijsmechanisme op de arbeidsmarkt vrij kan functioneren. In een vrije markt zal een bedrijf nieuwe werknemers in dienst nemen zolang deze meer opleveren dan ze kosten. M.a.w. bij aanname van een extra werknemer zullen zijn marginale opbrengsten hoger moeten zijn dan zijn marginale kosten. Het loon stabiliseert zich nu op die hoogte waar de marginale kosten van een extra werknemer gelijk zullen zijn aan zijn marginale opbrengsten. Zou men een hoger loon aanbieden dan wegen de kosten verbonden aan de extra werknemer niet op tegen de baten. Zou men een lager loon aanbieden, dan doet het bedrijf zichzelf tekort omdat het bedrijf dan nog winstgevend additionele werknemers aan zou kunnen nemen tegen een hoger loon (deze additionele werknemers zijn niet bereid te werken tegen dit lagere loon). Zo simpel werkt de markt. Indien het loon waarop vraag en aanbod in evenwicht zijn, d.w.z. daar waarde marginale opbrengsten van een extra werknemer gelijk zijn aan de marginale kosten van een extra werknemer, hoger is dan het wettelijk minimumloon dan heeft het minimumloon geen effect. Het marktloon in de economie als geheel komt tot stand in een situatie van volledige werkgelegenheid. Immers, zolang er werklozen zijn zullen zij zich in een vrije markt genoodzaakt zien om hun diensten aan te bieden onder het huidige marktloon. Hierdoor wordt het voor meer ondernemers rendabel om gebruik te maken van de diensten van deze werklozen. (De aanbodscurve verschuift naar rechts en snijdt de vraagcurve bij een lagere prijs). Is het minimumloon hoger dan het marktloon, dan betekent dit dat de werknemers waarvan de arbeidsproductiviteit te laag is om het minimumloon te rechtvaardigen het recht om te werken ontzegd wordt. Werkgevers zullen er immers niet bij gebaat zijn om werknemers aan te nemen die meer kosten dan zij opleveren. Door het minimumloon kan het marktmechanisme niet volledig meer werken; er bestaat geen flexibel aanpassingmechanisme meer. Daalt om wat voor reden dan ook de vraag voor een bepaald soort arbeid dan kunnen potentiële werknemers zich niet meer productief maken, doordat zij hun diensten niet onder het minimumloon aan mogen bieden. Generalisten zullen relatief gemakkelijk werk kunnen verrichten waar nog wel vraag naar is (boven het minimumloon). Ongeschoolden en mensen met een specialisme zijn de dupe.
Collectieve loonafspraken
In de Nederlandse praktijk is het wettelijk minimumloon nauwelijks van invloed op de werkloosheid, daar de inhoud van 95% van de Nederlandse arbeidsovereenkomsten collectief is vastgelegd in CAO’s. In deze CAO’s wordt tussen werkgeversorganisaties en vakbonden o.a. een minimumloon voor een gehele bedrijfstak afgesloten dat i.h.a. ver boven het wettelijk minimumloon ligt. De effecten zijn vanzelfsprekend dezelfde als die van het wettelijk minimumloon. Alleen voor de 5% van de werknemers die niet onder een CAO valt is het wettelijk minimumloon relevant.
Werkloosheidsuitkeringen
Zonder een wettelijk minimumloon fungeert de hoogte van de werkloosheidsuitkering als het minimumloon. Men zal immers niet graag 40 uur per week werken als men daardoor minder overhoudt dan met niets doen. In de huidige praktijk is de werkloosheidsuitkering in dit opzicht niet zo relevant daar het minimumloon boven het uitkeringsniveau ligt. Echter ook op een loonpeil hoger dan het minimumloon, verstoort de uitkering de werking van de arbeidsmarkt. Immers als men door te werken de uitkering verliest zal men per uur effectief slechts heel weinig verdienen. Voor een willekeurig loonpeil zullen er minder mensen bereid zijn te werken (De aanbodscurve van arbeid verschuift naar links. Dit effect is sterker bij de lage lonen, wat betekent dat de aanbodscurve bij de lage lonen verder naar links verschuift dan bij de hoge lonen). Het resultaat van deze verschuiving is dat het marktloon zal stijgen en er behoefte is aan minder arbeidskrachten. Dit is een geval van vrijwillige werkloosheid: d.w.z. de werkloze is vrijwillig werkloos omdat hij een uitkering krijgt, echter de belastingbeta ler laat zich natuurlijk niet vrijwillig beroven om deze uitkering te bekostigen.
Indirecte oorzaken
Als de werkgever met lastenverhogingen geconfronteerd wordt, worden de kosten verbonden aan het in dienst nemen van een werknemer hoger. Dit heeft tot gevolg dat de kosten die hij voor sommige werknemers moet maken hoger worden dan de opbrengsten die deze werknemers opleveren. In een vrije markt resulteert dit in een lager loon. In de huidige situatie kunnen de lonen echter meestal niet naar beneden worden aangepast daar het wettelijk minimumloon, de collectieve loonafspraken en de werkloosheidsuitkeringen een flexibel werkend prijsmechanisme verhinderen. Dit resulteert in werkloosheid daar het bedrijf die arbeidskrachten zal afstoten die meer kosten dan zij opleveren. Indien men de werkgever niet in staat stelt om zijn werknemersbestand aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden (door werknemers te ontslaan), zal de werkloosheid op een indirecte manier ontstaan. De bedrijven die gedwongen worden verliesgevende werknemers aan te houden, zullen minder goed kunnen concurreren met bedrijven (in binnen- of buitenland) die niet met deze problematiek geconfronteerd worden. Deze handicap zal voor een aantal bedrijven ongetwijfeld resulteren in een faillissement of in een herstructurering waarbij massaontslagen vallen.
Voor veel bedrijven betekent dit echter gewoon een handicap die hun groei zal belemmeren waardoor nieuwe arbeidsplaatsen minder snel gecreëerd zullen worden. Bedrijven die toch in staat zijn te groeien, zullen personeel aannemen totdat de omvang van het huidige personeelsbestand afgestemd is op de nieuwe situatie. In deze situatie uit de werkloosheid zich dus in niet-gecreëerde banen: de huidige werklozen worden dus gediscrimineerd t.o.v. de huidige banenbezitters. (Hierop kom ik terug bij de behandeling van de effecten van ontslagbescherming).
Iedere lastenverhoging resulteert dus in minder banen. Lastenverhogingen kunnen zich op velerlei wijzen aandienen:
- Directe belastingverhoging.
- Regulering: Sommige regulering brengt met zich mee dat een bedrijf wordt gedwongen een bepaald gedeelte van zijn middelen te besteden aan door de overheid vastgestelde projecten. Voorzover deze investeringen niet door de markt gedicteerd worden, betekent dit dat zij de kosten verhogen. Een voorbeeld is de Arbowetgeving, hierdoor wordt een bedrijf o.a. gedwongen bepaalde investeringen in de veiligheid op het werk te doen. Als dezelfde maatregelen niet al door de markt gedicteerd zijn, omdat de werknemer waarde hecht aan bepaalde veiligheidsmaatregelen en bereid is hiervoor een gedeelte van zijn loon in te leveren, dan staan de kosten van de verplichte maatregel niet in verhouding tot de waarde die de werknemers hier aan hechten. Wordt het bedrijf geconfronteerd met verplichte maatregelen op het gebied van arbeidsveiligheid en kunnen de lonen naar beneden aangepast worden, dan betekent dit niets meer of minder dan dat de overheid de betreffende werknemer de facto dwingt een gedeelte van zijn loon te besteden aan arbeidsveiligheid, terwijl deze misschien liever een nieuwe TV had gehad en genoegen had genomen met iets slechtere arbeidsomstandigheden. In de praktijk kan het loon nie t naar beneden aangepast worden en daardoor resulteert deze regulering, net als iedere andere lastenverhoging, in werkloosheid.
- Het collectief (voor een hele bedrijfstak bij v.) regelen van arbeidsvoorwaarden heeft ook lastenverhoging tot gevolg. De arbeidsvoorwaarden kunnen nu nl. niet meer specifiek worden afgestemd op de specifieke behoeften van één bedrijf en zijn werknemers. Dit betekent dat een willekeurig bedrijf gedwongen wordt arbeidsvoorwaarden aan te bieden die voor dat bedrijf niet optimaal zijn en dit brengt kosten met zich mee en, indien het loon niet aangepast kan worden, werkloosheid.
- Doordat de overheid een groot beslag legt op de kapitaalmarkt teneinde zijn uitgaven te financieren, moet de private sector concurreren voor minder schaarse middelen ter financiering van haar investeringen. Dit heeft een stijging van de kapitaalskosten tot gevolg, waardoor voor de private sector een aantal investeringen die voorheen rendabel waren niet meer interessant zijn om uit te voeren. Tenzij het prijsmechanisme t.a.v. de lonen volledig vrij functioneert en de lonen naar beneden aangepast kunnen worden waardoor deze projecten toch weer rendabel uitgevoerd kunnen worden, resulteert ook deze lastenverhoging in werkloosheid.
Conjuncturele werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid wordt veroorzaakt doordat overheidsinterventie tot gevolg heeft dat er ‘business cycles’ (sterke fluctuaties in economische activiteit) ontstaan doordat de productie niet goed afgestemd is op de vraag. In principe is deze werkloosheid tijdelijk. Als de vraag alsmede de aard van de interventie op een gegeven moment niet meer zou veranderen dan zou de productie zich op den duur op de vraag afstemmen en zou deze vorm van werkloosheid verdwijnen. In de echte wereld verandert echter zowel de vraag als de regelgeving continu wat tot gevolg heeft dat deze werkloosheid de facto ook een permanent karakter krijgt. De overheid heeft de beschikking over globaal twee methoden om conjuncturele werkloosheid te veroorzaken. Ten eerste door direct in te grijpen in de vrije samenwerking tussen mensen. Ten tweede door de middelen waarmee samengewerkt wordt te manipuleren. Interventies die direct de vrije samenwerking verhinderen.
Hierbij worden de sterke fluctuaties in economische activiteit gecreëerd doordat werkgelegenheid kunstmatig lang wordt vastgehouden in inefficiënte industrieën en niet tijdig beschikbaar komt voor de efficiënte en dus concurrerende industrieën. Door arbeid op te sluiten in inefficiënte industrieën wordt er verborgen werkloosheid geschapen. Deze verborgen werkloosheid wordt reële werkloosheid op het moment dat bedrijven in deze industrieën massaal failliet gaan of moeten herstructureren, waarbij massaontslagen vallen. Er komt dan plotseling een grote hoeveelheid werkzoekenden op de arbeidsmarkt, die niet allen onmiddellijk geabsorbeerd kunnen worden. Deze absorptie op zich wordt bemoeilijkt door de inflexibele werking van de arbeidsmarkt. Een ander nadelig effect van het feit dat de middelen niet efficiënt toegewezen worden is dat de groei permanent op een lager peil ligt zolang de interventies worden gehandhaafd. Dus, hoewel de werkloosheid bij het niet veranderen van de interventie en van de vraag (hypothetisch) zal verdwijnen, zal de welvaartsstijging achterblijven bij de situatie die zich in een vrije markt had voorgedaan. Uiteindelijk betaalt iedere burger elke interventie uit eigen zak, waarbij de kosten van de aangerichte schade de kosten van de uitvoering van de interventie vele malen overtreffen. Ik zal de volgende vijf specifieke interventies behandelen die direct ingrijpen in de samenwerking tussen mensen en die dus conjuncturele werkloosheid veroorzaken (en een lagere groei tot gevolg hebben). Ik beoog hierbij niet volledig te zijn:
- interventie in het prijsmechanisme
- aantasting van aandeelhoudersrechten
- protectionisme
- vakbondsrechten
- subsidiëring van het bedrijfsleven
Interventie in het prijsmechanisme
Interventie in het prijsmechanisme kan alleen tot conjuncturele werkloosheid leiden, zolang het niet om een interventie in de prijzen van arbeid gaat (zoals we weten leidt dit tot structurele werkloosheid). Deze interventie heeft tot gevolg dat werkgelegenheid kunstmatig lang wordt vastgehouden in inefficiënte industrieën en niet tijdig beschikbaar komt voor de efficiënte en dus concurrerende industrieën. Door arbeid op te sluiten in inefficiënte industrieën wordt er verborgen werkloosheid geschapen. Deze werkloosheid wordt zichtbaar op het moment dat bedrijven uit deze industrie massaal failliet gaan omdat zij vanwege de hoge kosten niet meer kunnen concurreren (tenzij deze door subsidiëring in leven worden gehouden). Een voorbeeld hiervan is de landbouw. De tijden dat de boer een vrije ondernemer was liggen al ver achter ons. De garantie van minimumprijzen heeft tot gevolg dat het aantrekkelijk is zoveel te produceren als men kan, omdat men weet dat overmatige productie geen prijsdalingen tot gevolg zal hebben (zoals dit in een vrije markt het geval is). Door minimumprijzen t e garanderen zijn er dan ook teveel boerenbedrijven gekomen, die teveel produceerden en die dit bovendien inefficiënt konden doen. Het overschot aan aanbod werd opgekocht door de EG en gedumpt in de Derde Wereld. Door het garanderen van minimumprijzen werd er meer kapitaal en arbeid ‘opgesloten’ in de landbouw dan er nodig was op basis van de vraag naar landbouwproducten. Dit kapitaal en deze arbeid waren daardoor niet ter beschikbaar voor de andere sectoren in de economie. Nu de minimumprijzen grotendeels zijn losgelaten zien we de pijnlijke gevolgen van dit mechanisme voor de boeren zelf, des te pijnlijker daar het de boeren zelf zijn geweest die de overheid destijds gebruikten om hun een bestaan te ‘garanderen’ (d.m.v. minimumprijzen). Zoals Barry Goldwater eens zei: “een overheid die sterk genoeg is om U alles te geven is ook sterk genoeg om U alles te ontnemen”, en dat is wat er nu gebeurt. Er zijn nu veel teveel boerenbedrijven en dit moet op den duur hoe dan ook resulteren in een groot aantal faillissementen. Voorlopig laat de overheid dit niet toe door productiequota af te spreken en door mislukte aardappeloogsten te vergoeden etc. Het gevolg is dat voor deze boeren een hongerloon gegarandeerd is. Hoe langer de overheidsinterventie voortduurt, des te groter het aantal werklozen zal zijn dat in de toekomst geabsorbeerd moet worden door de rest van de economie. Daar dit m.n. in een inflexibel werkende economie als de onze tijd vergt, levert deze interventie een bijdrage aan de conjuncturele werkloosheid. Dit is slechts één voorbeeld van hoe een interventie in het prijsmechanisme tot werkloosheid leidt.
Men kan ook interveniëren in de prijsvorming door maximumprijzen te gaan stellen, bijv. in de gezondheidszorg met maximumpremies voor verzekeringen. Maximumprijzen leiden ertoe dat er minder investeringen zullen worden gedaan in de sectoren die onderhevig zijn aan deze maximumprijzen. Door maximumprijzen worden investeringen immers minder interessant. Dit betekent dat er ook minder arbeid nodig is. Het opleggen van maximumprijzen heeft m.n. remmende gevolgen voor innovatie. Immers, men innoveert zodat men producten op de markt kan brengen tegen monopolieprijzen, doordat men de enige is die het product aanbiedt. Deze hoge prijzen zijn essentieel om de kosten van onderzoek en ontwikkeling te kunnen dekken. Als men geen hoge prijzen mag vragen worden onderzoek en ontwikkeling oninteressant. Door innovatie te ontmoedigen creëert men vanzelfsprekend een achterstandspositie voor belangrijke (i.h.a. kapitaalsintensieve) sectoren waarmee m.n. een ontwikkeld land internationaal zal mo eten concurreren. Op zich creëren maximumprijzen geen werkloosheid doch slechts een daling van de levensstandaard. In Nederland zijn maximumprijzen, behalve in de gezondheidszorg weinig aan de orde.
Aantasting van aandeelhoudersrechten
De term aandeelhouders zou eigenlijk afgeschaft moeten worden. De term aandeelhouder is nl. een nogal onpersoonlijke term en rijst bij de meeste mensen onmiddellijk de vraag waarom aandeelhouders meer rechten zouden moeten hebben dan werknemers, vakbonden of consumenten. Aandeelhouders zijn eigenaren van een bedrijf. In een vrije economie betekent dit dat zij het volledige beschikkingsrecht hebben over hun eigendom. Zij mogen dan met hun eigendom doen en laten wat zij willen zolang zij lijf of goed van anderen niet schaden. Kortom, zij dragen de verantwoordelijkheid voor de acties van hun bedrijf, zij dragen de risico’s en zij plukken de vruchten van hun eigendom. Naast het feit dat het vrije beschikkingsrecht over eigendom in de eerste plaats een ethische kwestie is, is het instituut van de aandeelhouder een factor van levensgroot belang voor het flexibel functioneren van een economie. Aandeelhouders hebben maar één doel en dat is het vergroten van de waarde van hun eigendom: het bedrijf. Om het bedrijf te besturen stelt zij bestuurders aan, die als doel hebben om de waarde van hun eigendom zo groot mogelijk te maken. Daar men onmogelijk de bestuurders continu op de vingers kan kijken, stellen de aandeelhouders een raad van commissarissen aan die controleert of het bestuur wel in het belang van de aandeelhouders handelt. De commissarissen vertegenwoordigen dus enkel en alleen de aandeelhouders. In Groot-Brittannië en de Verenigde Staten is het bovenstaande globaal de wijze waarop het daar geregeld is. Doordat de aandeelhouders bepalen wat er met hun eigendom gebeurt kunnen de beschikbare middelen efficiënt worden toegewezen aan de meest winstgevende sectoren. Een aandeelhouder bekijkt hoe hij het grootste rendement op zijn investering kan krijgen en investeert zijn geld in die bedrijven die de hoogste rendementverwachting hebben in verhouding tot hun risico. Dit heeft tot gevolg dat geld snel beschikbaar is voor nieuwe potentievolle sectoren in de economie en dat overtollige capaciteit snel wordt afgestoten. Middelen kunnen dus op deze manier e fficiënt worden toegewezen. Extreem hoge salarissen voor het topmanagement en inefficiëntie i.h.a. worden snel afgestraft. In Nederland heeft men dit fundament van het kapitalisme zwaar verminkt. De aandeelhouder is slechts nog iemand die geld in een bedrijf investeert en die verder z’n mond moet houden. De raad van commissarissen is in Nederland een orgaan dat de werknemers, de aandeelhouders en het algemeen belang moet vertegenwoordigen. Dit wordt concreet ingevuld door het zittende bestuur haar eigen controleurs, de commissarissen, aan te laten stellen. De gevolgen hiervan zijn desastreus. Het bestuur wordt op deze wijze nl. in de gelegenheid gesteld om haar eigen belang na te streven en niet dat van de aandeelhouders.
Het is lonend om de eigen salarissen zo hoog mogelijk te houden en vooral om haar machtspositie te handhaven c.q. te vergroten. Door het ontbreken van de druk van de aandeelhouders om efficiënt te werken en meerwaarde te produceren, verschuiven de doelstellingen. Het doel van het bedrijf wordt nu het doel van het bestuur: het zo groot mogelijk houden van het bedrijf. Noodzakelijke afslankingen zullen minder snel gedaan worden en dit heeft tot gevolg dat verliesgevende activiteiten worden aangehouden. Dit verhindert een snelle allocatie van de beschikbare mensen en middelen naar de potentievolle bedrijven. Dit resulteert in een inflexibel werkende economie en een semi-permanente kern van werklozen. Uiteindelijk ontkomt een bedrijf natuurlijk niet aan de discipline van de markt. Daar er niet steeds kan worden bijgestuurd door de aandeelhouders zullen de problemen later aan de oppervlakte komen. Bedrijven moeten grootschalig herstructureren, er vallen massaontslagen en… de bes tuurders blijven zitten (zie DAF), tenzij het bedrijf natuurlijk failliet gaat. Het (gewelds-)instrument dat door de overheid gecreëerd is om de arbeider te beschermen tegen de uitbuiting van de kapitalist, keert zich tegen de arbeider.
Door de aantasting van aandeelhoudersrechten wordt aan de ene kant geld opgesloten in inefficiënte bedrijven en aan de andere kant komt het niet beschikbaar voor efficiënte bedrijven. Ter illustratie van dit laatste: het feit dat men het beschikkingsrecht van de aandeelhouder over zijn bedrijf heeft aangetast betekent dat dit bedrijf minder interessant wordt om in te investeren, immers als men eenmaal geld gecommitteerd heeft zijn er geen mogelijkheden meer om bij te sturen. Het enige wat men nog kan doen is de aandelen verkopen. Dientengevolge zal de waarde van aandelen bij bedrijven waarbij de aandeelhouders geen beschikkingsrecht hebben lager zijn dan bij gelijkwaardige bedrijven waarbij de aandeelhouders het wel voor het zeggen hebben. Voor startende ondernemers die eens hun bedrijf naar de beurs hopen te brengen en daarmee kapitaliseren op hun inspanningen maakt dit het starten van onderneming een stuk minder interessant. Het te lopen risico zou immers wel eens niet meer in verhouding kunnen staan tot de te verwachte opbrengst van de (gedeeltelijke) verkoop van hun bedrijf aan het publiek. Dit betekent dat nieuwe ideeën en innovaties minder kans krijgen, en bovendien een concurrentienadeel t.o.v. landen die deze beperkingen niet hebben. Banen in de potentieel concurrerende sectoren van de toekomst worden dan niet geschapen.
Concluderend kunnen we stellen dat de overheid door het aantasten van aandeelhoudersrechten zand in de economische machine strooit die leidt tot een veroudering van de industrie, een verslechterende concurrentiepositie, een verarming van de werknemers en een semi-permanente kern van werklozen.
Protectionisme
Doordat een land d.m.v. protectionisme de industrieën in zijn land kan afschermen van buitenlandse concurrentie, is er een kleinere prikkel om efficiënt en concurrerend te werken. Een bedrijf dat met geen of minder concurrentie te maken heeft zal eerder verslappen. Dit heeft tot gevolg dat geld wordt vastgelegd in inefficiënte sectoren en niet beschikbaar is voor de industrieën van de toekomst. Ook protectionisme leidt hierdoor tot grotere schommelingen in werkgelegenheid.
Vakbondsrechten
Rechten toekennen aan een groep betekent altijd dat deze rechten ten koste gaan van de rechten van individuen gaan die niet deel uitmaken van de groep. Zo ook met het toekennen van vakbondsrechten. Leden van een vakbond hebben het recht anderen (in casu: de werkgevers) te dwingen hun werk te verschaffen, immers men mag vakbondsleden bijv. niet zomaar ontslaan, zelfs niet als zij een contract breken (door te staken). Hoe het toekennen van speciale rechten aan vakbonden bijdraagt aan de conjuncturele werkloosheid zal ik hieronder toelichten aan de hand van één specifiek recht: het recht om niet ontslagen te worden.
Ontslagbescherming is een ‘verworvenheid’ van de vakbonden. Het is dan ook typisch een product van een belangengroep voor werknemers. Lees wel: de huidige werknemers. Ontslagbescherming discrimineert nl. ten koste van potentiële toekomstige werknemers. Het eerste effect van ontslagbescherming is een kostenverhoging voor de werkgever, wat werkloosheid veroorzaakt. Deze werkloosheid valt onder de structurele werkloosheid. Het tweede effect is dat het zand in de economische machine strooit en dus een factor is die ertoe bijdraagt dat dit minder flexibel functioneert. Door ontslagbescherming kunnen bedrijven zich minder goed aanpassen aan gewijzigde consumentenbehoeften. Preciezer: de productiecapaciteit kan slechts schoksgewijs worden afgestemd op de vraag. Immers indien een bedrijf wordt geconfronteerd met een afnemende vraag kan zij op twee manieren reageren. Ten eerste door de productiecapaciteit terug te schroeven, ten tweede door in de kosten te snijden. Beide maatregelen z ullen meestal een noodzaak met zich mee brengen het werknemersbestand af te slanken. Dit nu is zeer moeilijk. Het bedrijf moet nl. naar het arbeidsbureau en moet aan een commissie van wijze mannen duidelijk maken waarom het absoluut noodzakelijk is dat deze werknemer de laan uit gestuurd wordt. Men moet dan aantonen dat deze werknemer absoluut niet functioneert en zolang er nog winst gemaakt wordt is er volgens het arbeidsbureau geen reden om iemand te ontslaan. Het gevolg is dat het bedrijf gedwongen wordt iemand in dienst te houden die meer kost dan hij oplevert: er is dus bij deze verborgen werkloosheid gecreëerd. Wat de consequenties zijn van het werk verschaffen aan iemand die meer kost dan hij oplevert is al uitgelegd. Er ontstaat werkloosheid. In de praktijk mag een bedrijf pas mensen ontslaan als het anders failliet gaat, en dan worden er duizenden tegelijk ontslagen. Nog een effect is dat door de stroeve werking van de arbeidsmarkt er minder snel arbeid beschikbaar komt voor groeisectoren. Dit heeft gevolg dat groeisectoren ook met hogere arbeidskosten kampen en er dus minder snel op deze nieuwe behoeften zal worden ingespeeld. Dit heeft een aantal consequenties. Ten eerste worden de consumenten geconfronteerd met hogere kosten. Ten tweede zullen de bedrijven die met deze verhoogde arbeidskosten geconfronteerd worden een achterstand oplopen op bedrijven die hier niet mee geconfronteerd worden. Een achterstand oplopen in het begin van de race betekent tegenwoordig steeds vaker dat men hier in het geheel niet meer aan de bak komt: nieuwe industrieën krijgen geen kans. Daar deze nieuwe industrieën de arbeidsverschaffers van de toekomst zijn is het aannemelijk dat toekomstige werkgelegenheid massaal op voorhand vernietigd wordt.
Subsidiëring van het bedrijfsleven
Om het negatieve effect van de andere maatregelen van de overheid (bijv. ontslagbescherming) op technologische vernieuwing teniet te doen, heeft de alwetende overheid natuurlijk een pasklare oplossing. “Dan subsidiëren we toch gewoon technologische vernieuwing”. Industriebeleid is sinds kort weer een mode-woord; door de “laissez-faire” politiek van de jaren ’80 is Nederland achterop geraakt. Sinds kort bestaat er weer een industriefonds. Dit fonds is bedoeld om technologisch innovatieve bedrijven te subsidiëren. Dit heeft enkel en alleen tot gevolg dat de markt nog verder verstoord wordt. Als de overheid subsidieert doet zij twee dingen.
In de eerste plaats verschaft zij geld aan bedrijven dat niet door de markt verschaft wordt. Hiermee zegt de overheid eigenlijk dat de private sector te stom is om zelf te beoordelen of het risico van een investering opweegt tegen de verwachte rentabiliteit. Dit is niet echt aannemelijk omdat het voor diegenen wiens eigen geld op het spel staat veel aantrekkelijker is om te investeren in potentievolle en dus lucratieve projecten. Potentievolle nieuwe ontwikkelingen zullen dus het eerst door de markt geïdentificeerd worden. Het kan natuurlijk ook zijn dat de overheid helemaal niet de bedoeling heeft om te investeren in potentievolle bedrijven, ook al zegt zij dat. In dit geval zou zij bewust geld in een bodemloze put gooien. Het is dan ook aannemelijk dat er in dit geval andere belangen meespelen dan de officiële. Men zou hierbij kunnen denken aan: vriendjespolitiek of simpelweg machtsvergroting van de overheid over de particuliere sector. Immers als je geld aanneemt dan schept dat verplichtingen en dit betekent dat je naar de pijpen van de overheid moet dansen. Een ander gevolg is dat indien men technologie meer subsidieert dan de markt dit zou doen, men de verhouding tussen kapitaal en arbeid verstoort. In een vrije markt is het zo dat men pas in technologie investeert als dat goedkoper is dan hetzelfde karwei met mankracht te klaren, pas dan wordt het interessant om de beschikbare arbeid productiever te maken d.m.v. investeringen in technologie. Als nu de overheid zodanig intervenieert dat er meer in technologie geïnvesteerd wordt dan de particuliere sector dit zou doen dan betekent dit dat er werkloosheid gecreëerd wordt. Simpelweg: het wordt nu goedkoper om een machine aan te schaffen (omdat het bedrijf da t profiteert niet al de kosten betaalt) terwijl de arbeider bereid is zich tegen lagere kosten aan te bieden dan dat de technologie kost. In de tweede plaats ontrekt zij het geld dat zij voor de subsidiëring nodig heeft aan de particuliere sector. Deze belastingverhoging heeft, zoals wij gezien hebben, structurele werkloosheid tot gevolg.
Interventies die de middelen waarmee mensen samenwerken manipuleren
De tweede wijze waarop de overheid conjuncturele werkloosheid kan creëren is door de middelen waarmee samengewerkt wordt (geld dus) te manipuleren. Dit doet men door het voeren van monetair beleid. Doordat de overheid het monopolie op de geldcreatie heeft kan de overheid de geldhoeveelheid manipuleren om politieke doelstellingen te verwezenlijken. Door de geldhoeveelheid in omloop te vergroten kan de overheid de economie stimuleren door de vraag op peil te houden. Door de geldhoeveelheid te verminderen kan een oververhitte economie worden afgeremd. Deze interventie zou in een vrije economie overbodig zijn. Doordat het aanbod zich in die situatie steeds geleidelijk aan de vraag kan aanpassen, door o.a. een flexibel werkende arbeidsmarkt, een efficiënte allocatie van middelen en een vrij functionerend prijsmechanisme, is het niet mogelijk dat een economie als geheel in een recessie beland (mits de andere conjuncturele interventies natuurlijk ook achterwege worden gelaten). Het kan immers in een bepaalde bedrijfstak slecht gaan doordat de vraag naar een product afneemt terwijl in een andere bedrijfstak de vraag tegelijkertijd toeneemt. Het gevolg is dat stijgingen en dalingen van de vraag in verschillende bedrijfstakken elkaar min of meer uit zullen middelen en er geen grote fluctuaties in de economische activiteit van een land als geheel op zullen treden. Echter ook in dit geval is het zo dat de betreffende interventie niet alleen overbodig is maar ook averechts werkt en de fluctuaties in economische activiteit versterkt. Door de geldhoeveelheid te manipuleren kan de overheid recessies en booms creëren. Overtollige productiecapaciteit wordt tijdens een recessie massaal afgestoten.
Hoe gaat het creëren van business cycles nu precies in zijn werk? Stel dat op een bepaald moment de productiecapaciteit groter is dan de vraag, dan zal er een gedeelte van de productiecapaciteit afgestoten moeten worden om vraag en aanbod in evenwicht te brengen. De overheid kan dit pijnlijke proces tijdelijk tegengaan door de vraag te stimuleren door de geldhoeveelheid te vergroten. Degenen die het nieuwe geld het eerst in handen krijgen ondervinden een koopkrachtstijging; de prijzen van de producten zijn nl. nog niet gestegen door de geldinjectie. Bedrijven denken dat er sprake is van een stijging van de vraag en zullen hun productiecapaciteit uitbreiden. Na verloop van tijd, als het nieuwe geld de hele economie is doorgesijpeld, zullen echter de prijzen over de hele linie gestegen zijn en zijn we terug bij af met dit verschil dat de overtollige productiecapaciteit nog groter is geworden. Dit betekent dat het aanpassingsproces nog pijnlijker zal zijn. Wat er in feite gebeurt is dat men consumenten en bedrijven heeft doen geloven dat er sprake was van een werkelijke toename van de vraag. Men is dus door de overheid voor het lapje gehouden. Ook het manipuleren van de geldhoeveelheid, kortom het voeren van een monetaire politiek, heeft tot gevolg dat de recessies dieper zullen zijn en er dus meer werkzoekenden tegelijk op de markt komen. Ook deze werkloosheid is in principe van tijdelijke aard.
Slot
Elk van de genoemde conjuncturele interventies heeft werkloosheid van tijdelijke aard tot gevolg. Omdat de interventies opeengestapeld zijn en continu aan de orde zijn wordt er echter een semi-permanente vorm van werkloosheid gecreëerd. Zou de overheid alleen een monetaire politiek voeren en verder op geen enkele manier interveniëren dan zou er slechts een zeer tijdelijke vorm van werkloosheid ontstaan. Overtollige productiecapaciteit zou afgestoten worden, de lonen zouden tijdelijk sterk dalen en er zou geïnvesteerd worden in de nieuwe groeisectoren. Stel nu echter dat we ontslagbescherming introduceren, dan kan arbeid niet snel van de overtollige sectoren naar de nieuwe groeisectoren overgeheveld worden. Dit heeft tot gevolg dat het proces van het bestraffen van inefficiënte sectoren en het belonen van efficiënte sectoren vertraagd wordt, wat weer tot een grotere werkloosheid op termijn zal leiden. Kortom naarmate de in principe alleen tijdelijke werkloosheid veroorzakende maatregelen elkaar opstapelen wordt de tijdelijke werkloosheid steeds groter en krijgt zij een permanente kern.
Jammer toch voor socialisten en andere verzorgings staat-lethargen dat zelfs intimidatie, diefstal en bedreiging niet voldoende zijn om de eigen logica van de markt buiten werking te stellen.