In de geest van Puim Fortuyn moet de LPF voorkomen dat het Verdrag van Kyoto, dat ver-mindering van de uitstoot van CO2 beoogt, wordt geratificeerd, schrijft de econoom Hans Labohm, verbonden aan het Nederlands Instituut voor Internationale Betrek-kin-gen Clingendael.

Van Pim Fortuyn is bekend dat hij zeer sceptisch stond tegenover de milieubeweging: ‘Het hele milieubeleid in Nederland gaat natuurlijk nergens meer over. (…) We zijn hier volkomen doorgedraaid.’ Wat het zogenoemde broeikaseffect betreft verklaarde hij: ‘Ik geloof dat hele CO2-verhaal niet. Er zijn veel te veel deskundigen die zeggen dat het verband met het broeikaseffect niet gelegd kan worden.’ Maar Fortuyn heeft wel meer, weliswaar originele maar toch wat ‘wilde’ uitspraken gedaan. Moeten de hiervoor geciteerde uitspraken niet tot deze categorie worden gerekend en derhalve met de mantel der liefde worden bedekt? Immers, er heerst thans toch consensus onder gekwalificeerde wetenschappers dat de door de mens veroorzaakte uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen tot een opwarming van de aarde leidt die allerlei noodlottige effecten heeft? Toch!?

Nee dus. Bij nader inzien blijkt dat helemaal geen consensus bestaat. Er is geen sluitend wetenschappelijk bewijs dat er een significante opwarming van de atmosfeer plaatsvindt als gevolg van menselijk handelen. Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), dat een centrale rol speelt in de wetenschappelijke onderbouwing van de maatregelen die thans tegen het broeikaseffect worden overwogen (het Verdrag van Kyoto), houdt uitdrukkelijk vele slagen om de arm.

De frappantste illustratie van die onzekerheid is de erkenning van het IPCC dat het weinig weet van 9 van de 12 mechanismen die bepalend zijn voor de warmtebalans van de aarde, zoals de invloed van waterdamp, wolken en kleine vaste stofdeeltjes.

Toch plegen de woordvoerders van deze club alarmistische verhalen te verspreiden om daarmee de politieke steun voor ‘Kyoto’ te bevorderen. Zij zijn van oordeel dat het beter is het zekere voor het onzekere te nemen, ook al kost uitvoering van het verdrag de ontwikkelde landen honderden miljarden euro per jaar. Binnen het IPCC hebben verschillende van hun collega’s dit soort uitlatingen als paniekzaaierij en spindoctoring bekritiseerd en daartegen, tevergeefs, protest aangetekend.

Ook buiten het IPCC is overweldigende kritiek geuit. Zo hebben meer dan 17 duizend wetenschappers in de VS een petitie (‘The Oregon Petition’) getekend, waarin wordt gesteld dat er geen overtuigend wetenschappelijk bewijs is. Zij drongen er bij de Amerikaanse regering op aan geen internationale klimaatverdragen te tekenen. En zo geschiedde uiteindelijk onder de Regering Bush, die het Kyoto-verdrag als fatally flawed bestempelde.

Het is overigens opvallend dat de meeste media in ons land vrijwel geen aandacht hebben geschonken aan de opvattingen van vele wetenschappers die de uitspraken van het IPCC betwisten. Zij hebben recentelijk brede stromen krokodilletranen geplengd over het feit dat zij de maatschappelijke onvrede die tot het succes van de LPF heeft geleid, niet hebben waargenomen, verblind als zij waren door politieke correctheid.

Dat geldt mijns inziens ook ten aanzien van de klimaatproblematiek. Prominente klimaatsceptici in ons land, die allen op een glansrijke wetenschappelijke staat van dienst kunnen bogen, zoals Frits Böttcher, Kees de Jager, Harry Priem en Dick Thoenes, werden genegeerd.

De Amerikaanse afwijzing van ‘Kyoto’ leidde uiteraard tot een golf van verontwaardiging in Europa waar het verstand al geruime tijd op nul staat wat de klimaatproblematiek betreft. Dat is zeer ernstig, gegeven het feit dat ‘Kyoto’ hopen geld verslindt en bijna niets oplevert aan temperatuurverlaging (slechts 0,07 graden Celsius in 2050, hetgeen de voorstanders voor alle zekerheid er altijd ‘vergeten’ bij te vertellen).

Bovendien betekent uitvoering van het verdrag een frontale aanslag op ons liberale systeem van vrije ondernemingsgewijze produktie, omdat de verwezenlijking ervan een aanzienlijke overheidsbemoeienis met de economie vereist. Via de achterdeur sluipen daarbij elementen van centrale planning binnen in ons economisch systeem. Ten aanzien van de klimaatproblematiek lopen ‘rood’ en ‘groen’ maatschappijhervormend gedram dan ook naadloos in elkaar over.

Het zou mooi zijn indien de nieuwe regeringscoalitie hiervoor een stokje zou steken en, evenals de VS, uit ‘Kyoto’ zou stappen. Voortbouwend op het geestelijk erfgoed van Pim Fortuyn zou de LPF dit kunnen aankaarten. Ondanks het feit dat de VVD-fractie in de Tweede Kamer heeft ingestemd met ratificatie van ‘Kyoto’ moet het toch niet helemaal uitgesloten worden geacht dat er binnen de VVD voldoende onafhankelijk denkende mensen zijn die de partij van dit dwaalspoor kunnen afbrengen.

Bij het CDA ligt dat waarschijnlijk wat moeilijker. Zo schreef het Nieuwsblad Stromen op 31 mei 2002 het volgende over het CDA-kamerlid Pieter van Geel: ‘Voor kamerlid Pieter van Geel, het ‘groene gezicht’ binnen het CDA, draait het niet zo zeer om wetenschappelijke bewijzen. Waarna het blad Van Geel citeerde: ‘Puur vanuit het voorzorgsprincipe kiezen we voor Kyoto. Of de zeespiegel door natuurlijke omstandigheden of door CO2-uitstoot stijgt, is van ondergeschikt belang. Noodzakelijk is dat we maatregelen treffen om die effecten in te dammen.’’

Dit is een uitspraak die het ergste doet vrezen. Immers, als de zeespiegel door natuurlijke oorzaken stijgt, dan heeft het geldverslindende ‘Kyoto’ in het geheel geen effect. Maar volgens Van Geel zouden we het dan toch maar moeten doen. Dat is een voorbeeld van geld naar de zee dragen. Maar ja, zij die geloven, twijfelen niet.

Maar laten we even aannemen dat het gezond verstand in de nieuwe coalitie toch weet te zegevieren en dat Nederland toch afziet van ratificatie van ‘Kyoto’, dan is het niet uitgesloten dat binnen de EU landen als Denemarken, Oostenrijk en Italië ons zouden volgen.

Het zou ons toch een warm gevoel moeten geven dat Nederland hierbij weer eens de ons zo vertrouwde rol zou kunnen spelen, die van gidsland!

Gepubliceerd in het Parool op 13 juli 2002.