De klimaatconferentie in Bonn heeft een Pyrrus-overwinning opgeleverd.
De klimaatconferentie in Bonn is tegen de verwachting in positief geëindigd. Maar brengt dat de oplossing van de klimaatproblematiek (als daarvan al sprake zou zijn) dichterbij? En is dit het laatste woord wat daarover kan worden gezegd? Hans Labohm en Dick Thoenes menen dat het antwoord op beide vragen negatief is.
De klimaatconferentie in Bonn heeft een Pyrrus-overwinning opgeleverd. Immers, de uitkomst impliceert een aanzienlijke verwatering van de oorspronkelijk voorgestelde verplichtingen: de eerder in Kyoto overeengekomen (doch nog niet geratificeerde) emissie-reductie van broeikasgassen. Deze bedraagt thans nog ongeveer eenderde van de oorspronkelijke doelstellingen. Hiermee is het formele kader van ‘Kyoto’ instandgehouden, maar de inhoud daarvan, in termen van substantiële emissiereducties, wezenlijk verzwakt. Wil men tot een versterking daarvan komen dan zal de wetenschappelijke onderbouwing ook moeten worden verbeterd. Daarvoor zal nog een lange weg moeten worden afgelegd, als het al ooit zal lukken.
In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, zijn wij van oordeel dat er in het geheel geen consensus bestaat onder gekwalificeerde wetenschappers over de stelling dat het klimaat warmer wordt door de uitstoot van CO2 als gevolg van menselijke activiteit en dat dat tot catastrofes zou leiden. Omdat de discussie over de klimaatproblematiek zo ingewikkeld is, is het nuttig in het kort weer te geven waarover de voor- en tegenstanders van deze stelling het eens en oneens zijn.
Men is het er in het algemeen over eens dat het CO2-gehalte van de atmosfeer aanzienlijk is gestegen door menselijke activiteiten. Over het feit dat de aarde opwarmt is geen zekerheid. Uit oppervlaktemetingen blijkt een lichte stijging van de temperatuur gedurende de laatste 25 jaar. De temperatuur van de atmosfeer gemeten vanuit satellieten en weerballonnen is gedurende de laatste 21 jaar echter constant gebleven. De voorstanders van de theorie dat de aarde opwarmt beschouwen de oppervlaktemetingen als voldoende basis. De tegenstanders wijzen erop dat de meetstations niet voldoende over het hele aardoppervlak zijn verspreid en dat er een temperatuurverhogend effect is van bewoonde gebieden. Zij vinden de satellietmetingen betrouwbaarder. Hier bestaat dus een verschil van mening over de interpretatie van meetresultaten.
Overal in de natuurwetenschappen worden meetresultaten geïnterpreteerd. De meetresultaten worden dus niet in ruwe vorm gebruikt, maar bewerkt met modellen, gebaseerd op theorieën. Een algemeen wetenschappelijk probleem is dat theorie en modellen gebaseerd zijn op bepaalde veronderstellingen. Men neemt bijvoorbeeld op goede gronden aan dat er een bepaald effect zal optreden. Men gaat meten en vindt resultaten die in die richting wijzen. Dan is het soms moeilijk om voldoende afstand te nemen en te beseffen dat de gemeten effecten wellicht een andere oorzaak hadden, één die men niet had voorzien. Het gebeurt daardoor maar al te vaak dat wetenschappers te gauw geloven in hun eigen theorieën.
Verder onderscheidt de atmosfeer zich van de laboratoriumopstelling. De eerste is een open en de tweede een gesloten systeem. In een open systeem kan men de omstandigheden niet volledig beheersen, wat de interpretatie moeilijker maakt. Verder spelen er in de atmosfeer zoveel verschijnselen een rol dat modellen hiervoor nooit volledig kunnen zijn. Daarover is iedereen het eens. De vraag is of de huidige modellen wel voldoende betrouwbaar kunnen zijn. De voorstanders hebben een impliciet geloof in het vermogen van modelleerders. De tegenstanders beweren dat er van een aantal belangrijke klimaatverschijnselen nog onvoldoende bekend is, waardoor de modellen niet voldoende betrouwbaar kunnen zijn. Dit betreft vooral de invloed van waterdamp en wolken, de opname van CO2 door planten en de invloed van zeer fijn stof in de atmosfeer. Weer anderen zijn van oordeel dat de veranderlijke invloed van de zon – de belangrijkste klimaatfactor – ten onrechte buiten beschouwing is gebleven in de huidige modellen.
Een wezenlijke controverse die onder de oppervlakte een rol speelt in de klimaatdiscussies is welke betekenis men toekent aan determinisme, dat is de leer die uitgaat van directe oorzaak-gevolg-relaties. De voorstanders van de opwarming zijn ook voorstanders van het determinisme. Zij menen dat een actie van de mens die leidt tot een verhoging van het CO2-gehalte van de lucht wel tot klimaatverandering zal moeten leiden. De tegenstanders stellen dat het klimaat zo ingewikkeld is, met zulke grote natuurlijke stromen en zoveel terugkoppelingen, dat de mens daarop nauwelijks invloed zal kunnen uitoefenen. Zij wijzen daarbij op de temperatuurveranderingen in de geologische historie, en op het feit dat de temperatuur van de aarde in het recente verleden niet is gestegen ondanks de stijging van het CO2-gehalte. Blijkbaar zijn er natuurlijke regelende mechanismen werkzaam. Verder wijzen de tegenstanders erop dat het klimaat een chaotisch systeem is en dus in principe onvoorspelbaar.
Uit uitvoerige discussies die wij de laatste tijd met de aanhangers van het ‘CO2-paradigma’ hebben gevoerd, is ons gebleken dat de persoonlijke attitude ten aanzien van mens en wetenschap vaak een belangrijke rol speelt. Vaak werd deze discussie niet gevoerd op basis van zakelijke argumenten, maar werd ons gebrek aan deskundigheid verweten, veelal gepaard gaande met persoonlijke aantijgingen. Anderen trokken onze bronnen van informatie in twijfel. Weer een andere groep moet het hebben van beschuldigingen dat tegenstanders betaald zouden worden door de olie-industrie of door ‘rechtse organisaties’. Het lijkt erop dat de opwarmingstheorie door velen thans als politiek correct wordt beschouwd. Dat betekent dat tegenstanders dus politiek niet correct bezig zijn en daarom verdacht zijn.
Wij vermoeden dat de voorstanders voornamelijk worden gedreven door een geloof in de onheilsvoorspellingen die samenhangen met de vermeende opwarming van de aarde. Dit geloof heeft zich een plaats verworven in de hedendaagse cultuur, die in sommige opzichten sterk antiwetenschappelijke trekjes vertoont. Sinds het proces tegen Galilei in 1632 heeft de wetenschap het niet meer op zo’n grote schaal moeten afleggen tegen een arbitrair en autoritair geloof.
Drs Hans H.J. Labohm is als gastonderzoeker aan het Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael verbonden.
Prof. dr.ir. D. Thoenes was tot 1996 als hoogleraar chemische proceskunde verbonden aan de Technische Universiteit te Eindhoven.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in: NRC Handelsblad 31 juli 2001