In The Spirit of Democratic Capitalism schenkt Michael Novak uitvoerig aandacht aan de tegenstellingen tussen socialisme en kapitalisme. Hij stelt vast dat het socialisme over de gehele wereld, in het bijzonder in Afrika en Latijns-Amerika, aan invloed wint Maar hij vindt het toch moeilijk om te bepalen waar het socialisme voor staat. Hij is van mening dat dit niet zozeer samenhangt met het feit dat socialisten er verschillende opvattingen op na houden, als wel het feit dat zij zich generen over het totalitaire karakter van de bestaande socialistische staten.

Kritiek op het kapitalisme

Novak gaat in op de bezwaren die van socialistische zijde tegen het kapitalisme naar voren worden gebracht, waaronder de navolgende vier de laatste jaren veel aandacht hebben gekregen:
* Markten richten zich naar koopkracht. Degenen die over de meeste koopkracht beschikken, kunnen de grootste invloed uitoefenen.
* De moderne reclame is vaak misleidend, zodat marktbeslissingen minder rationeel zijn dan zij behoren te zijn. * Grote ondernemingen zijn in staat zelf hun prijzen vast te stellen hetzij in geheim overleg met andere aanbieders of alléén op grond van hun dominante marktpositie.
* Markten werken zodanig dat de rijken rijker worden en de armen armer.

Aangezien de voorstanders van het marktmechanisme gewoonlijk niet beweren dat het systeem utopisch of volmaakt is – het is uit economisch oogpunt alleen het meest innovatief en dynamisch, en politiek gezien het enige systeem dat verenigbaar is met vrijheid – zouden de genoemde bezwaren eenvoudigweg als de prijs kunnen worden beschouwd die moet worden betaald voor de voordelen die men daarmee behaalt. Maar wanneer men deze bezwaren aan een nader onderzoek onderwerpt, blijken ze toch minder gewicht in de schaal te werpen dan op het eerste gezicht lijkt.

Hoewel het juist is dat de rijken meer keuzemogelijkheden hebben dan de armen, heeft het marktsysteem toch meer belang bij koopkracht van de massa dan die van een kleine groep. Immers ondernemingen met een grote markt hebben een bredere economische basis dan die welke uitsluitend voor de rijken produceren. Wat betreft de misleidende invloed van reclame kan worden opgemerkt dat niemand verstand heeft van alle soorten goederen er diensten die worden aangeboden. Uiteraard wordt marktgedrag vaak gekenmerkt door onkunde, grillen, impulsen en een zekere irrationaliteit. Maar dat geldt ook voor andere vormen van vrij gedrag. Al met al is, gegeven het tegenwicht van concurrerende reclame en de invloed van consumentenorganisaties, het resultaat toch niet onbevredigend. Bovendien blijkt dat reclame niet altijd het succes heeft dat de producent er van heeft gehoopt. Ondanks grootscheepse reclamecampagnes blijkt de lancering van vele nieuwe producten op een mislukking uit te lopen. De ervaringen van de laatste jaren hebben dat wat voor de nauwst betrokkenen reeds vanzelf sprak, ook voor een breder publiek duidelijk gemaakt, namelijk dat de macht van de grote ondernemingen voor een belangrijk deel op mystificatie berust. Vele grote bedrijven hebben hun markten verloren zien gaan. Ook bedrijven met een sterke positie binnen bepaalde markten zullen toch met andere bedrijven om dezelfde consumenten-gulden dienen te concurreren.

Dat markten de rijken rijker maken en de armen armer, blijkt eveneens in strijd met de historische werkelijkheid. De geschiedenis heeft bewezen dat de reële inkomensgroei bij de armen in markteconomieën ongeëvenaard is. Cuba is er weliswaar in geslaagd om de welvaart van de 20% laagste inkomensgroep tot een bescheiden niveau op te krikken, maar is nog niet in staat gebleken een methode te vinden die uitzicht biedt op verdere vooruitgang en dynamiek voor allen.

Maar Novak volstaat niet met de weerlegging van de bezwaren die tegen het kapitalisme worden aangevoerd. Hij gaat verder door kritisch te onderzoeken welke inhoud het hedendaagse socialisme heeft en welke maatschappelijke vruchten het tot op heden heeft voortgebracht. Wat betreft de inhoud, zo merkt Novak op, schijnt het woord ‘socialisme’ betrekking te hebben op twee vage en enigszins fluïde oriëntaties: in de eerste plaats, ondersteuning van het gelijkheidsideaal; in de tweede plaats een gevoel van afkeer van het democratisch kapitalisme.

Het traditionele socialisme: de idealen

In zijn centrale historische visie – of die nu Marxistisch of niet-Marxistisch van karakter was – werd het socialisme oorspronkelijk, negatief gezien, in die zin dat het werd gepresenteerd als een methode om de tekortkomingen van het democratisch kapitalisme te verhelpen. Positief gezien, betekende socialisme oorspronkelijk de afschaffing van particulier eigendom; staatseigendom van de productiemiddelen door de nationalisatie van bedrijven; overheidssturing van alle aspecten van de economie; de afschaffing van de ‘bourgeois democratie’ door het tot stand brengen van een klasseloze maatschappij; en een internationale orde gebaseerd op een klasse-analyse die de nationale, culturele en taalgrenzen overschreed. Het socialisme streefde naar de afschaffing van het winstmotief, dat aan de wortel zou liggen van de uitbuiting van de arbeid. Aangezien het kapitaal en het winstmotief als de oorzaak van het imperialisme werden beschouwd, streefde het daarmee automatisch naar de opheffing van dat imperialisme. Het socialisme beloofde een sociale structuur die een verandering tot stand zou brengen in wat vroegere generaties abusievelijk als de ‘menselijke natuur’ hadden beschouwd. Het socialisme, zo voorspelde men met vertrouwen, zou een nieuw type mens creëren: de socialistische mens. Deze zou worden bewogen door menselijke solidariteit, gemeenschapszin, wil tot samenwerking en kameraadschap.

Het traditionele socialisme: de werkelijkheid

Maar, zo stelt Novak, in de meer dan 130 jaar die zijn verstreken sinds het verschijnen van het Communistische Manifest en de meer dan zestig jaar na het uitbreken van de Russische revolutie, hebben bijna alle socialisten een aantal belangrijke lessen geleerd. Ten eerste, dat de socialistisch droom soms heeft geleid tot een nachtmerrie van onderdrukking totalitaire macht en meedogenloos imperialisme. In de tweede plaats bleken nationale en etnische loyaliteiten sterker dan klasseloyaliteit. In de derde plaats bleken verschillende specifieke elementen in de socialistische doctrine in de praktijk onjuist. Nationalisatie van industrieën bleek geen waarborgen te bieden voor hoger arbeidsloon. Zij leidt niet tot een opvallende verbetering van de werksituatie, niet tot een vermindering van de milieubelasting en niet tot een verhoging van de doelmatigheid, materiële vooruitgang en betere onderlinge verhoudingen. Anderzijds deed de kleine particuliere landbouwsector het in socialistische landen veel beter dan de staatssector. Hier blijkt dus, volgens Novak, dat een systeem van gestuurde prijzen en lonen minder intelligent, doelmatig en rationeel functioneert dan het marktmechanisme. In de economische sfeer blijkt dus dat de socialistische doctrine wijziging behoeft.

In de politieke sfeer, zo merkt Novak – in de vierde plaats – op is de centraal sturende staat een grondiger instrument van onderdrukking en uitbuiting gebleken dan de democratisch kapitalistische staat. Wat de moreel-culturele sfeer betreft wijst Novak er ten slotte op dat geen enkele volledig socialistische staat er blijk van heeft gegeven het brede scala van afwijkende meningen, menselijke vrijheden en mensenrechten te kunnen eerbiedigen als die welke in de democratisch kapitalistische landen zijn verwezenlijkt.

De ‘morele’ uitgangspunten van het hedendaagse socialisme

Veel socialisten leggen daarom ook de nadruk op wat zij onder socialisme verstaan, in tegenstelling tot datgene wat de realiteit in de bestaande socialistische maatschappijen biedt. Hierbij haalt Novak Stuart Hampshire aan. Deze beperkt het socialisme tot drie ‘morele’ uitgangspunten. Ten eerste dient de staat, na defensie, de hoogste prioriteit toe te kennen aan de bestrijding van de armoede; ten tweede dienen grote welvaartsverschillen door de overheid te worden geëlimineerd omdat deze leiden tot verschillen in vrijheid van handelen; ten derde dient de overheid prioriteit te geven aan de bevrediging van basisbehoeften, zelfs indien dit enig verlies tot gevolg heeft in de totale hoeveelheid goederen en diensten die anders ter beschikking zouden komen.

Gevaarlijke intellectuele fouten

Op het eerste gezicht lijken deze uitgangspunten ‘moreel’, aldus Novak. Zij lijken er op te zijn gericht een soort universeel middeninkomen te verwezenlijken, waarbij de overheid als instrument dient om de gewenste gelijkheid af te dwingen. Maar, zo waarschuwt Novak, er schuilen duidelijk gevaren in deze uitgangspunten. In de eerste plaats het gevaar van ongeremde toepassing, die zou leiden tot een reusachtig overheidsapparaat. In de tweede plaats is er het gevaar dat het welvaartsverlies zo groot wordt dat het tot economische stagnatie en achteruitgang leidt. Aangezien een verarmde natie weinig mogelijkheden heeft om het lot van haar werklozen, gehandicapten en armen te verlichten, vormt een dergelijk verlies een bedreiging voor de fundamentele legitimiteit van een democratie en kan het gevoelens van wrok aanwakkeren bij de burgers die geen uitzicht hebben op verbetering van hun positie. In de derde plaats bestaat het gevaar, dat pogingen om de armoede te verlichten op basis van directe maatregelen en een vermeend rationeel plan, de bronnen van de welvaart van de naties ernstig zou kunnen schaden.

Al met al impliceren de drie ‘morele’ uitgangspunten van Hampshire op zijn minst een accent op overheidsingrijpen. Bovendien blijken zij voorbij te gaan aan de factoren die bepalend zijn voor economische dynamiek. Novak acht dit erg gevaarlijke intellectuele fouten.

Drs Hans H.J. Labohm is als gastonderzoeker verbonden aan het Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael.