Deze eerste visuele geschiedenis van de culturele revolutie is verpakt in dezelfde, maar wel stevigere plastic rode kaft, waarin je in China het Rode Boekje nog altijd kunt kopen.
Li Zhensheng werd in 1940 geboren in het noordoosten van China, dat toen door Japan bezet werd. Zijn moeder stierf in 1943, een broer later in de burgeroorlog. Het zag er niet naar uit dat Li later een stuk Chinese geschiedenis zou mogen fotograferen, want hij ging pas vanaf zijn tiende naar school. Dank zij zijn uitslagen, talent en gedrevenheid kreeg hij toegang tot de filmschool van Changchun ten noorden van Peking/Beijing. Zijn succesvolle carrière werd in 1963 en 1969 onderbroken door lieden die hem naar heropvoedingskampen op het platteland stuurden.
In mei 1966 lanceerde Mao zijn fameuze Grote Proletarische Culturele Revolutie. Li deed mee en mocht voor de partijkrant van de provincie Heilongjiang de ‘heldendaden van de Rode Garde’ fotograferen. Hij deed dat nauwgezet en vol ijver. De negatiefjes verborg hij in een gat dat hij zelf onder de vloer van zijn huis gemaakt had, zodat de Rode Gardisten ze niet vonden bij een huiszoeking in 1969. Toen werd hij namelijk veroordeeld tot de laogai (Chinese strafkampen)..
In 1972 werd hij gerehabiliteerd en opnieuw persfotograaf van dezelfde krant. In september 1976 overleed Mao. Een maand later liet premier Hua Guofeng de Bende van Vier aanhouden. Het bekendste lid was Jiang Qing, weduwe en derde vrouw van Mao. Hiermee eindigde de Culturele Revolutie. Pas vanaf 1981 begonnen de Chinezen zich te realiseren dat de wrede Culturele Revolutie de klok ver achteruit had gezet. In 1982 promoveerde Li tot professor aan de universiteit van Beijing.
Zijn collectie foto’s is tot nu toe de enige bekende over de jaren 1966-1976. Ze begint eigenlijk al in 1964. Toen werden scholieren, studenten en jonge partijleden al naar het platteland gestuurd, om er te leren van de boeren en er de blijde boodschap van Mao te verkondigen. Li moest toen ook een half jaar op ‘stage’. De collectie omvat meer dan 30.000 negatieven, die Li mee kon smokkelen naar New York. Voor dit album zijn er minder dan 400 geselecteerd. We kunnen ons dus afvragen hoeveel wreedheden op de andere 29.600 staan.
De afgedrukte foto’s tonen de feiten die we inmiddels kennen via andere bronnen. Ondermeer via publicaties van Frances Wood over Rode Gardisten die mensenmassa’s opjutten, kleine boeren en arbeiders aanleren hoe ze grote boeren, intellectuelen, boeddhistische monniken en partijleiders te lijf moeten gaan en vernederen. Waarbij ze ‘rijke’ boeren, handelaars, lokale partijsecretarissen en burgemeesters, die uren lang met kromme rug en gebogen hoofd voor een grote massa aanklagers stonden, ‘schuld’ lieten bekennen. Op de foto’s staan ze met een plakkaat rond hun hals met opschriften zoals ‘revisionist, contrarevolutionair, uitbuiter’. Of waarbij ze op vrachtwagens door de steden gevoerd worden, veroordeeld tot dwangarbeid of publiekelijk doodgeschoten. Verder ook foto’s van prachtige boeddhistische tempels en heilige geschriften, beelden van Boeddha, een Russisch-orthodoxe kerk, die vernietigd en verbrand worden door dolle massa’s.
Andere foto’s tonen brigades en plaatselijke milities, die plunderend en folterend het platteland terroriseren, willekeurig bij ‘bourgeois’ kleren, schoenen en andere schamele bezittingen in beslag nemen. Ook foto’s en borstbeelden van voorzitter Mao, die ‘dag en nacht werkt voor zijn volk’ en in wiens naam men glunderend het Rode Boekje opzegt, de eed op de partij aflegt, comités opricht, goederen confisqueert, mensen tot het uiterste vernedert , komaf maakt met de ‘oude wereld’.
Sommige taferelen herinneren aan de naoorlogse repressie. Foto’s van het haar afknippen of, erger nog, letterlijk uitrukken. Buren of familieleden die fungeren als verklikkers. Als iemand weigerde ‘schuld’ te bekennen, werd met een handschoen zijn mond gesnoerd en werd hij vanuit een verdieping naar beneden gegooid. Als doodsoorzaak gaf men zelfmoord op, alsof er toen nog niet genoeg voorkwamen. De schoonvader van Li had ook zelfmoord gepleegd na martelingen door Rode Gardisten.
Het boek eindigt met een interessante chronologische tabel, waarin niet enkel de Chinese geschiedenis van 1911 tot 1982 wordt weergegeven, maar ook de markantste gebeurtenissen in de wereld. Wat dan opvalt is dat de Amerikanen precies midden in de culturele revolutie China toelieten tot de VN-Veiligheidsraad en dat Nixon in 1972 bij Mao op bezoek kwam. Tijdens die revolutie stierf ook Puji, tot 1911 de laatste keizer.
Li heeft zijn foto’s chronologisch geordend en minutieus voorzien van accurate informatie: plaats, datum, namen en titels van de personages, omstandigheden, afloop. De kwaliteit van de foto’s is zeer goed. Li was immers beroepsfotograaf, kreeg uitstekende lenzen om mee te werken en mocht als oprichter van een eigen rebellengroep ‘Red-Color News Soldiers’ overal een rode band dragen en op de eerste rij staan tussen de daders. Vanaf die bevoorrechte plaats moest hij de gezichten van de getormenteerde ‘volksvijanden’ observeren en zo hatelijk mogelijk weergeven.
Deze eerste visuele geschiedenis van de culturele revolutie is verpakt in dezelfde, maar wel stevigere plastic rode kaft, waarin je in China het Rode Boekje nog altijd kunt kopen. Het papier waarop de teksten gedrukt is, geeft ook het gevoel in China te zitten. Het zal nog wel even duren voordat je ook dit boek ginds kunt kopen. Het album heeft ook zijn beperkingen: van september 1969 tot 1972 zat Li in een concentratiekamp, in het barre Chinese deel van Siberië, na een machtsstrijd binnen zijn krant. De beschuldiging luidde: ‘nieuwe kleine bourgeois en agent van het buitenland’. Hij had namelijk brieven geschreven naar zijn vriendin, duidelijk een bourgeois eigenschap, en één keer gegeten in een restaurantje in plaats van de ‘Drie Samen – regel’ na te leven: werken, eten en slapen met de boeren.
De foto’s beperken zich grotendeels tot de noordoostelijke provincie Heilongjiang en zijn hoofdstad Harbin; we zien helaas dus geen beelden van wreedheden in Peking, Sjanghai, Tibet, enovoort. Bij de slachtoffers staan dus ook geen topfiguren zoals Deng Xiaoping of president Liu Shaoqi. De allerlaatste foto’s dateren uit 1980: vier jaar na de culturele revolutie werd toch nog een vrouw doodgeschoten, die een prominente Rode Gardiste was geweest, maar nu beschuldigd werd van corruptie.
We lezen helaas ook nergens wanneer Li zijn geloof in Mao verloor of wanneer en hoe hij met zijn geheime collectie naar Amerika uitweek. Zijn boek is niettemin boeiend en leerrijk.
Li Zhensheng, Red-Color News Soldier: A Chinese Photographer’s Odyssey Through the Cultural Revolution. Phaidon, London/Paris/Amsterdam, 2003, 316 blz.
Frances Wood, Hand-grenade practice in Peking. My part in the Cultural Revolution. Murray, London, 2000, 224 blz.