Sinds de Franse tijd – de mooie patriotten-Grondwet van 1798 – was godslastering in Nederland niet meer strafbaar. Na de restauratie die de Oranje stadhoudersfamilie zowaar promoveerde tot heuse monarchen, wilden de belangrijkste rechtsgeleerden en politici dat graag zo houden. Bij Thorbeckes Grondwet van 1848 keerde de strafbaarstelling dan ook niet terug en evenmin in latere toevoegingen. De verzuiling die later in de negentiende eeuw ontstond – voornamelijk een gereformeerde en katholieke aangelegenheid – schiep wel de behoefte bij gelovigen om hun politieke macht om te zetten in wettelijke dominantie van hun levensbeschouwing.

Hun eerste wapenfeit was de grondwetswijziging van 1917 die godsdienstig onderwijs voortaan uit de staatskas betaalde, wat wij tegenwoordig Artikel 23 noemen, nadat in 1913 een poging schipbreuk had geleden om bijzonder onderwijs regel te maken en openbaar aanvullend. Hun tweede wapenfeit vormde de wet op de smalende godslastering. De aanleiding hiervoor was een politieke, geen religieuze, gebeurtenis in 1932, een artikel in het communistische dagblad De Tribune dat begon met de zin ‘O, Hij is een bijzonder groot genot, die goeie God.’ De anti-revolutionaire minister van Onderwijs, Jan Terpstra, gelastte dat De Tribune uit de openbare bibliotheken werd verwijderd. Dit vormde vervolgens de aanleiding voor de partijgenoot en collega van Justitie om via een wetswijziging voortaan ‘smalende godslastering’ strafbaar te stellen.

Een en ander speelde zich af in het derde en laatste kabinet dat door de katholieke jonkheer Ruys de Beerenbrouck werd geleid. Anders dan andere kabinetten uit het interbellum bevatte deze regering geen liberalen of partijlozen, maar slechts ARP, CHU en RKSP, de verzuilingspartijen. De enige pendant was Colijn IV van 1937-1939. Begrijpelijk werd het wetsvoorstel van dit atypische verzuilingskabinet als zeer controversieel beschouwd, als ouderwets en ook moeilijk te handhaven. Iedere verdachte kan namelijk aanvoeren dat het niet in zijn bedoeling lag om smalend te lasteren. Toch nam de kamer dit voorstel aan met 49-44. Tegen waren uiteraard de communisten, onder wie Roestam Effendi en David Wijnkoop, zoon van een rabbi. Maar ook de SGP, want die vond het voorstel veel te slap. Twee jaar later werd 147a toegevoegd, als een gebaar naar de ‘Israëlieten’, die onder het bevriende staatshoofd Hitler werden vervolgd. Evengoed werden Duitse joden die naar Nederland vluchtten absoluut niet met open armen ontvangen, zeker niet als ze links waren. In het verlengde van de Tribune-aanleiding waren ook de vooroorlogse veroordelingen op grond van 147 en/of 147a, beide in 1934, van politieke aard. Het ging om een Amsterdamse anarchist, tot twee maanden gevangenisstraf veroordeeld omdat hij smalend had gesproken over besnijdenis en een radicale Dordtse socialist, die een boete van 30 gulden kreeg opgelegd omdat hij de Schepper van de tuberkelbacil indirect een misdadiger noemde.

Na de oorlog riep het item ‘Beeldreligie’ in het satirische tv-programma Zo is het toevallig ook nog ‘s een keer, uitgezonden op 1 april 1964, een golf van verontwaardiging op. De regering hield het bij een boze brief. Minder gelukkig was Bram de Swaan, die oktober dat jaar in het ‘Extra Jezusnummer’ van het studentenweekblad Propria Cures de Godszoon onder andere ‘de welbespraakte, door actieve zelfstudie opgeklommen timmermanszoon’ had genoemd. Hij werd voor de rechter gedaagd en in 1965 veroordeeld tot 100 gulden boete. Een laatste stuiptrekking in een land dat in een rap tempo ontzuilde en ontkerkelijkte. Sindsdien heeft nooit meer een rechter op grond van 147 & 147a van het Wetboek van Strafrecht iemand veroordeeld en verklaarde het Openbaar Ministerie steeds minder een aanklacht op basis van daarvan ontvankelijk.

Deze artikelen vormen immers een fossiel in een seculiere samenleving waarin de helft van de bevolking niet meer betrokken is bij een religieuze organisatie en waarin die gelovige minderheden bij een vermeende kwetsing talrijke andere wetsartikelen tot hun beschikking hebben, 137 Sr bijvoorbeeld.. Daarom zou toepassing van 147 Sr de suggestie wekken dat religie boven andere maatschappelijke verschijnselen is verheven. Wat niet wegneemt dat de gelovige onderstroom in de samenleving het bestaan van 147 Sr die smalende godslastering als een delict kwalificeren, wel degelijk als een symbool van zijn politieke macht bleef beschouwen. De anti-revolutionaire minister van Justitie uit 1932, Jan Donner, was de grootvader van de huidige CDA-minister Piet Hein die zaterdag 13 november voor zijn partijgenoten aankondigde letterlijk in de voorouderlijke sporen te treden: het effectiever bestrijden van godslastering.

Niet de eerste keer dat Piet Hein Donner het gevecht van de twee zielen die in zijn borst worstelen – de juridische en de gelovige – beslechtte in het voordeel van de laatste. Vrijdag 20 december 2002 sprak hij – demissionair – zich onder andere uit over godsdienst en onderwijs: ‘Je kunt ook niet zeggen: doe in het publieke leven net zoals ik, want dat is redelijk, en bewaar je godsdienst maar voor je binnenkamer.’ Maar de binnenkamer en de gebedsruimte zijn nu juist de enige plaatsen waar in godsdienst zich in een seculiere staat kan manifesteren. Met zijn stoere belofte op 13 november dit jaar gaf de CDA-minister niet alleen voor de tweede keer gehoor aan de christelijke onderstroom in de samenleving die zich maar niet kan neerleggen bij het verlies aan politieke macht, maar hij honoreerde ook direct de roep van traditionele, conservatieve en radicale moslims om godslastering voortaan weer te bestraffen. Ayhan Tonca bijvoorbeeld, namens het vooral soennitische en conservatieve Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) vroeg daarom tevoren al expliciet en nadrukkelijk op Radio 1.

Ook los van het feit dat honoreren van de islamitische verzoeken om het oude, grootvaderlijke fossiel te revitaliseren de suggestie wekt dat Theo van Gogh zijn dood aan zichzelf te wijten had, begaf Donner zich op een heilloze weg. Waarom zou een rechter na al die jaren op grond van 147 Sr plotseling wel veroordelingen uitdelen? Waarom zouden deze fossielen niet alleen moeten gereanimeerd, maar ook nog eens moeten aangescherpt? Want wat zijn in hemelsnaam ‘smalende godslasteringen? Ik weet dat niet precies en de rechter evenmin, maar dat hoeft ook niet van de wetgever. Want volgens hem gaat het om ‘op voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze’. Met andere woorden: gelovigen bepalen zelf wanneer ze gekrenkt zijn door een godslastering en dan is die smalend. De officier eist vervolgens conform de gelovige aanklacht en de rechter vonnist op grond van…wat?

Er bestaan immers duizenden verschillende religies en denominaties, die alle hun eigen interne regels en wetten koesteren. Al dacht grootvader Donner vooral aan monotheïstische godsdiensten als christendom en jodendom, voor de wet bestaat er geen enkel relevant verschil tussen teksten over Allah en die over Zoroaster, Anana, Ogun of Micmac. Native Americans die Micmac aanbidden, shintoïsten uit Japen en shamanisten uit Mongolië hebben immers exact dezelfde rechten als islamieten, joden en christenen. En al deze gelovigen kunnen zich gekrenkt voelen. Kan uitgeverij Van Oorschot De ongelooflijke slechtheid van het opperwezen, een boeiende bundel essay’s van Karel van het Reve, straks nog wel herdrukken? Of concurrent Contact Salman Rushdie’s De satanische verzen? Juist om deze reden verzwijg ik tientallen andere auteurs die gevaar zouden lopen onder de Jurassic Park-benadering van Donner.

Belangrijker nog is het cruciale probleem 147 – en ook daarom was de toevoeging in het wetboek destijds al ‘ouderwets’ – dat je moeilijk een wezen kunt belasteren waarvan het bestaan niet valt vast te stellen, zeker in de ogen van de beschuldigde lasteraar. Een Nederlander die meent dat God niet bestaat, en daar zijn er tamelijk veel van, zou alleen al op grond van deze opinie de religieuze gevoelens van gelovigen kunnen krenken. In feite gaat het om belediging van bevolkingsgroepen die zich gekwetst voelen omdat smalend wordt gesproken over een literair personage. Maar als ik mij tot in het diepst van mijn ziel beledigd voel door een parodie op Suske & Wiske waarin mijn twee kuise, jeugdige helden seks bedrijven, heb ik, nogmaals, andere artikelen tot mijn beschikking. En de uitgever van Suske & Wiske kan zich beroepen op het auteursrecht.

Kortom, Donner deed precies het omgekeerde van wat in deze verwarrende dagen nodig is. Hij had juist moeten voorstellen om het grootvaderlijke fossiel uit het Wetboek van Strafrecht te verwijderen. Niet om moslims op hun nummer te zetten, maar om nog eens duidelijk te maken wat de plaats van religie in de Nederlandse samenleving tegenwoordig is. Als signaal voor de moslimbevolking: anders dan in het land van jullie voorvaderen, waarin vrijwel iedere burger tot dezelfde religie behoort, is in de Nederlandse samenleving godsdienst helaas een steeds marginaler verschijnsel geworden. Jullie vertegenwoordigen niets meer of minder dan een van de zovele kwijnende religieuze minderheden in het land. Religie is dan ook absoluut niet meer verheven boven andere maatschappelijke verschijnselen. Zo’n actie van de kleinzoon zou nog eens een toegevoegde symbolische waarde hebben gehad!

D’66, VVD, PvdA, SP, GroenLinks en LPF, een potentiële kamermeerderheid, verklaarden 147 Sr wel te willen schrappen. Donner toonde zich een slecht verliezer met zijn demagogische commentaar dat je geloofsovertuigingen voortaan kennelijk meer mag krenken dan andere. Een juridische onwaarheid en een jurist onwaardig. Vervolgens diende Van der Laan, kamerlid van de regeringspartij D’66, op 17 november een schrappende motie in, mede ondertekend door collega’s uit oppositiepartijen. Uitzinnig van vreugde begon ik mij al rijk te rekenen. Misschien valt dat akelige kabinet-Balkenende wel hierover! Gezien de polls kan dan een gerijpt Paars terugkeren dat natuurlijk na 147 Sr Artikel 23 gaat schrappen en vervolgens misschien ook Artikel 1 van de Grondwet verlost van de term ‘godsdienst’. Maar zouden PvdA en GroenLinks nu werkelijk van hun geloof gevallen? De dominante stromingen in deze partijen zien immers moslims nog steeds als slachtoffers, gediscrimineerde en buitengesloten burgers met een achterstand waardoor ze in de praktijk niet beschikken over de juridische mogelijkheden die het Nederlandse recht hun biedt. Zij moeten daarom extra beschermd worden tegen kwetsen.

De vele aanklachten tegen Ayaan Hirsi Ali die het afgelopen jaar door het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk werden verklaard weerspreken dit. Maar slachtofferdenken is een emotie en vooral politieke emoties zijn goed bestand tegen rationele en pragmatische argumenten. Evenals de oude attitude van paternalisme en het denken in collectieven. Het schrijnendste voorbeeld hiervan was de opiniebijdrage van Ybo Buruma, een oudere sociaal-democraat en hoogleraar strafrecht aan de katholieke universiteit van Nijmegen bovendien, in NRC Handelsblad van 16 november. ‘Nu even niet’, was de slotzin van een betoog waarin Buruma het ministeriële pleidooi verdedigt tegen degenen die 147 Sr willen schrappen, omdat Donner ‘solidair is met religieuze minderheden’ en als christen ‘sensitiever’ is voor hun gevoelens. Het was een betoog zonder enig juridisch, laat staan strafrechtelijk argument. Want in deze verwarde dagen mag kennelijk ook een hoogleraar best wel even zijn emoties laten spreken. En verdomd, twee dagen later verklaart Bos dat in deze bange dagen de motie-Van der Laan niet in stemming moet worden gebracht en geven de moslimkamerleden van GroenLinks te kennen dat zij moeite hebben met deze motie, die nota bene meeondertekend is door hun fractiegenoot Marijke Vos.

Jammer, maar uitstel is nog geen afstel? Ik twijfel echter of Wouter Bos zijn belofte zal nakomen om in rustiger tijden de motie te steunen en nog meer aan zijn support voor een eventueel initiatiefwetsontwerp-Van der Laan met dezelfde strekking. Denk eens aan de voorzichtige manier waarop hij eind 2002 opeens Artikel 23 ter discussie stelde, in de zelfde tijd dat Donner zijn pleidooi hield voor een ruimere religieuze aanwezigheid van religie buiten binnenkamer en gebedsruimte. De PvdA-leider is daarop tot de huidige dag niet teruggekomen. Misschien kunnen publicisten als Buruma, wanneer ook bij hen de ratio weer is teruggekeerd, Bos tegen die tijd op een aantal zaken wijzen. Buruma of all people – hij promoveerde ooit op een aspect van de Europese wetgeving – zou op de hoogte moeten zijn van de jurisprudentie inzake godslastering bij het Europese Hof voor de Mensenrechten.In 1994 namelijk diende bij het Europese Hof voor de Mensenrechten de zaak van het Otto-Preminger-Institut vs. Oostenrijk die resulteerde in een boeiende uitspraak. Het instituut wilde in 1985 Werner Schroeters film Das Liebeskonzil (1981) vertonen, maar op verzoek van het diocees Innsbruck werd die in beslag genomen, wegens ‘Herabwürdigung religiöser Lehren’. Een beroep tegen de inbeslagname werd afgewezen omdat het belang van religieuze gevoelens hoger is dan dat van het filmpubliek. Ook het regionale Hof van Innsbruck oordeelde in 1986 dat artistieke vrijheid ‘op de tweede plaats’ kwam. Pikant is dat Schroeters film is gebaseerd op het gelijknamige toneelstuk van Oskar Panizza uit 1894, waar in de hemel allerlei liederlijke toestanden worden vertoond. In 1895 werd Panizza in München veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en ook dit proces heeft Schroeter in zijn film verwerkt. De Oostenrijkse staat censureerde derhalve een film over censuur.

Maar wat oordeelde het Europese Hof voor de Mensenrechten in 1994 op het beroep dat het instituut deed tegen inbeslagname en vertoningsverbod? ‘Those who choose to exercise the freedom to manifest their religion, irrespective of whether they do so as members of a religious majority or a minority, cannot reasonably expect to be exempt from all criticism. They must tolerate and accept the denial by others of their religious beliefs and even the propagation by others of doctrines hostile to their faith. Samengevat, een gelovige kan niet verwachten dat hij van iedere kritiek op zijn godsdienst is gevrijwaard. Interessant is dat het Hof in zijn uitspraak lijkt te sporen met de observatie die Donners collega Rita Verdonk zondag 14 november in het tv-programma Buitenhof deed: moslims beschikken over wat minder incasseringsvermogen. Hoongelach was haar deel, maar kennelijk sluit zij meer aan bij de Europese mensenrechtenpraktijk dan gelovige collega’s of Nijmeegse professors.

Ceterum censeo: als het kabinet Balkenende, dan wel bewogen oppositiepartijen, een zinnig gebaar tegenover Nederlandse moslims wil maken, staat de regering nog iets anders ter beschikking dan Jurassic Park-recht of politiek geschipper. Zij zouden wat minder blindelings de Midden-Oostenpolitiek van Bush en Sharon kunnen steunen. Dat zou bovendien ook heel wat niet-moslims verblijden.

August Hans Den Boef is auteur van Nederland seculier! Tegen religieuze privileges in wetten, regels, praktijken, gewoonten en attitudes.

Dit artikel verscheen eerder op: liberales.gif

Liberales verstuurt wekelijks een gratis nieuwsbrief met interviews, essays en boekbesprekingen. Inschrijven kan op www.liberales.be.