Dit artikel gaat over Friedrich von Hayek. Destijds door zijn critici verguisd als markfundamentalist, neemt de belangstelling voor hem de laatste tijd weer toe, in het bijzonder als voorloper van de cognitieve psychologie, de informatietheorie en zelfs het postmodernisme.
Neen, nee … het gaat hier niet om de Fredrik de Grote, de koning van Pruisen. Dit artikel gaat over Friedrich von Hayek.
Destijds door zijn critici verguisd als markfundamentalist, neemt de belangstelling voor hem de laatste tijd weer toe, in het bijzonder als voorloper van de cognitieve psychologie, de informatietheorie en zelfs het postmodernisme. Tijd dus voor een hernieuwde kennismaking met een van de belangrijkste denkers van de vorige eeuw, van wie overigens slechts weinigen ooit zullen hebben gehoord.
Op een recente lunchbijeenkomst van denktanks in Raleigh was econoom Bruce J. Caldwell, professor aan de Universiteit van North Carolina (Greensboro), in gesprek geraakt met een plaatselijke jurist die actief was binnen de Democratische partij. Deze vroeg Caldwell waar diens nieuwe boek over ging. Caldwell antwoordde dat het een intellectuele biografie was van Friedrich von Hayek. Zijn gesprekspartner keek hem met glazige ogen aan. Caldwell verduidelijkte: ‘Hij was een econoom, een libertarisch econoom.’ (1)
Maar dat was zwak uitgedrukt! Hayek, die in 1992 overleed, was niet zomaar een econoom. Hij ontving de Nobelprijs in 1974. Zijn artikel, ‘The Use of Knowledge in Society’, is een standaardwerk over de rol van prijzen als coördinatiemechanisme van verspreid aanwezige informatie. Zijn kaskraker, ‘The Road to Serfdom’, waarvan jaarlijks nog steeds duizenden exemplaren worden verkocht, heeft een katalyserende invloed gehad op de vrije-marktbeweging als politieke kracht in de VS.
De econoom Milton Friedman noemde Hayek ‘de belangrijkste sociale denker van de 20ste eeuw’. Zijn voornaamste bijdrage was: ‘ (…) duidelijk te maken hoe onze huidige complexe sociale structuur niet het resultaat is geweest van bewuste acties van individuen, maar van de onbedoelde gevolgen van individuele interacties gedurende een lange periode. Kortom, het produkt van
sociale evolutie en niet dat van bewuste planning.’
Hayek wordt in toenemende mate erkend als een van de belangrijkste theoretische wetenschappers van de 20ste eeuw, wiens werk politieke theorie, wetenschapsfilosofie en zelfs cognitieve psychologie omvatte.
De redactie van de ‘Encyclopedia Britannica’ heeft Caldwell onlangs verzocht diens summiere Hayek-logo van 250 woorden uit te breiden tot een genuanceerder stuk van tienmaal die lengte, terwijl Harvard het werk van Hayek heeft toegevoegd aan zijn ‘Syllabus of Social Studies 10’: een introductie in de sociale theorie.
Hayek is vrij bekend in Groot Brittannië, waar hij een groot deel van zijn leven doceerde, vooral door zijn invloed op Margareth Thatcher. Maar in de Verenigde Staten hebben zelfs erudiete, nieuwsgierige intellectuelen, die bijvoorbeeld bekend zijn met het werk van Max Weber, Hannah Arendt en Michel Foucault, vaak niet of nauwelijks van hem gehoord.
Deze onbekendheid heeft een politieke oorzaak. Hayek bouwde voort op de traditie van het 18de- en 19de-eeuwse liberalisme, waardoor zijn critici hem als een anachronisme beschouwden en dus negeerden. Hayek bepleitte concurrentie via de markt tegenover de opvattingen van de toen dominante stroming van voorstanders van centrale planning, waarbij hij erop wees dat de veronderstelde ‘irrationele’ gewoonten, tradities en instituties de veelal moeizaam verworven kennis van de ervaring belichaamden. Daarnaast verdedigde hij kosmopolitisch individualisme in een tijdperk dat werd beheerst door nationalisme en collectivisme.
Maar Hayek bleek uiteindelijk geen verouderde ideeën te vertolken, maar zijn tijd vooruit te zijn. In zijn discussie met de aanhangers van de maakbaarheidsgedachte van het midden van de 20ste eeuw, worstelde hij met problemen die in deze eeuw nog steeds even relevant zijn. Hij anticipeerde op de huidige voorliefde voor biologische metaforen en evolutieanalyse, gefragmenteerde en gespecialiseerde markten, het accent op de instituties die onontbeerlijk zijn om markten goed te laten functioneren, ja zelfs de huidige multiculturele uitdagingen.
Hayek’s boek, ‘The Sensory Order’, dat als zijn moeilijkste werk wordt beschouwd, liep vooruit op de theorieën van cognitieve wetenschap, die decennia later werden ontwikkeld. Volgens Harvard-psycholoog Steven Pinker stelde Hayek dat er sprake was van spontane orde in de hersenen, die voortvloeit uit verspreide netwerken van eenvoudige eenheden (neurons) die locale signalen uitwisselen. ‘Hayek was met deze gedachte zijn tijd vér vooruit. In het midden van de jaren tachtig werd dit denkbeeld populair in de cognitieve wetenschappen onder de naam ‘connectionism’ en ‘parallel distributed processing’. Merkwaardig genoeg wordt Hayek’s naam hierbij echter nooit genoemd.
De politiek filosoof Glyn Morgan heeft er een aantal jaren geleden op aangedrongen dat Hayek’s denkbeelden in het Harvard-lesmateriaal werden opgenomen. Dit is niet zonder slag of stoot gegaan. De betrokken cursus stond bekend als enigszins links van het politieke midden en de leerkrachten stonden sceptisch ten opzichte van Hayek. Maar het is uiteindelijk toch gelukt.
Morgan wijst erop dat Hayek een van de laatste ‘niet-professionele’ economen was: een soort dat tegenwoordig niet of nauwelijks meer voorkomt. Hayek was niet alleen een top-econoom, maar schreef daarnaast ook over de geschiedenis van ideeën en over tal van andere onderwerpen.
Hayek werd in 1899 in Wenen geboren. Hij vocht in de Eerste Wereldoorlog en studeerde af in rechten en politieke economie in de inspirerende intellectuele atmosfeer van de Universiteit van Wenen. In het begin van de jaren dertig werd hij uitgenodigd om te komen doceren aan de ‘London School of Economics’. Daar maakte hij naam als leidende intellectuele opponent van John Maynard Keynes (de twee waren op het persoonlijke vlak echter vrienden). Keynes geloofde dat economische depressies konden worden bestreden door een verhoging van de overheidsuitgaven, waarbij begrotingstekorten zouden oplopen. Hayek stelde daarentegen dat een dergelijk beleid slechts het onderliggende probleem van overtollige produktiecapaciteit zou versterken.
Behalve in deze nogal technische discussie met Keynes, was Hayek ook een buitenbeentje wat betreft zijn afwijzing van het in die tijd onder economen wijd verbreide enthousiasme voor centrale economische planning, die door de meesten als veel produktiever en efficiënter dan marktconcurrentie werd beschouwd. In het Groot Brittannië van de jaren dertig bepleitten zelfs politiek gematigden de nationalisatie van alle belangrijke industrieën. Gedurende en na de Tweede Wereldoorlog bereikte de centrale planning een niveau van detaillering dat thans onvoorstelbaar is. Het Engelse ‘Wartime Utility Scheme’ verordonneerde bijvoorbeeld uniforme meubelontwerpen, waarbij ambachtelijk werk en versieringen taboe waren. In het kader van de rantsoenering tijdens de oorlog werden boekenkasten als essentieel beschouwd; toilettafels en gestoffeerde luie stoelen konden daarentegen worden gemist. Prijscontroles en prohibitief hoge belastingen bleven tot 1952 van kracht om de produktie en verkoop van ‘irrationele’ ontwerpen te ontmoedigen.
‘Dat sommige van Hayek’s denkbeelden niet populair waren, is zwak uitgedrukt’, schrijft Caldwell in ‘Hayek’s Challenge’, dat onlangs werd gepubliceerd bij de ‘University of Chicago Press’. ‘Gedurende het grootste deel van zijn leven stonden zijn economische en politieke opvattingen haaks op die van de rest van de intelligentsia (…) [E]en groot deel van de eeuw was Hayek het mikpunt van spot, minachting, of – nog erger voor een man van ideeën – werd hij genegeerd.’
Het belangrijkste door Hayek ontwikkeld inzicht, dat hij zelf beschouwde als zijn ‘ontdekking bij uitstek’ in de sociale wetenschappen, was het definiëren van het centrale economische en sociale probleem in termen van het organiseren van verspreide informatie. Verschillende mensen streven verschillende doelstellingen na. Hun kennis van de wereld is verschillend. Veel kennis is slechts plaatselijk aanwezig en van voorbijgaande aard, slechts bekend bij de ‘man on the spot’. Een deel van deze kennis is objectief en kwantificeerbaar, maar een groot deel is ook sluimerend en onuitgesproken. Vaak ontdekken we pas wat we werkelijk willen, als we een afweging moeten maken tussen concurrerende goederen.
‘Het economische probleem van de samenleving’, zo schreef Hayek in zijn artikel van 1945, ‘is dus niet alleen een probleem hoe men ‘gegeven’ hulpbronnen dient aan te wenden, indien ‘gegeven’ zou betekenen dat zij bekend zijn bij een enkel brein dat bewust het probleem oplost dat door deze ‘data’ wordt bepaald. Het is veeleer een probleem hoe men het beste gebruik van hulpbronnen kan verzekeren voor elk van de leden van een samenleving, voor doeleinden waarvan het relatieve belang slechts aan die individuen bekend is. Kortom: het is een probleem van het gebruik van kennis waarover niemand in zijn totaliteit beschikt.’
Gedecentraliseerde concurrentie vormt de sleutel tot een goed functionerende economie en samenleving. In markten fungeren prijzen als een telecommunicatiesysteem, dat de informatie coördineert die een enkel brein niet kan bevatten. Dat maakt het mogelijk om een zich steeds verder ontwikkelende orde tot stand te brengen op basis van verspreid aanwezige informatie.
‘Wat is het belangrijkste inzicht dat men zich thans in een economische opleiding kan verwerven?’, zo vroeg de econoom Lawrence Summers (voormalig Amerikaans onderminister van Financiën en thans rector van Harvard) zich af in een vraaggesprek ten behoeve van ‘The Commanding Heights’, de studie van 1988 van Daniel Yergin and Joseph Stanislaw over de wederopleving van het economische liberalisme. ‘De boodschap die ik mijn studenten probeer mee te geven is dat de onzichtbare hand machtiger is dan de zichtbare hand. Ontwikkelingen zullen plaatsvinden in goed-georganiseerde acties zonder van tevoren centraal vastgestelde richting, controles of plannen. Dat is de huidige consensus onder economen. Dat is de erfenis van Hayek.’
Ook vanuit de informatietechnologie worden de denkbeelden van Hayek bevestigd. Op de ‘Sloan School’ van het ‘Massachusetts Institute of Technology (MIT), verwijst Erik Brynjolfsson naar de inzichten van Hayek om zijn studenten eraan te herinneren dat het voeden van data aan computers niet noodzakelijkerwijs de informatieproblemen van bedrijven oplost. In elke complexe operatie is er altijd meer informatie dan een enkel individu of een kleine groep kan bevatten om actie op te ondernemen. ‘Zoals Hayek heeft uiteengezet, is het cruciaal dat het recht om beslissingen te nemen en de informatie op dezelfde plaats aanwezig zijn’, zegt Brynjolfsson. ‘Er zijn ten minste twee manieren om dat te verwezenlijken. Één daarvan is de informatie te verplaatsen naar degenen die de bevoegdheid hebben beslissingen te nemen. De andere is om de bevoegdheid tot het nemen van de beslissing te verplaatsen naar de plaats waar de informatie aanwezig is.’
Deze constatering, die zowel op cultureel als economisch gebied van toepassing is, is het thema van Hayek’s bekendste werk, ‘The Road to Serfdom’, dat hij in de Tweede Wereldoorlog schreef als een waarschuwing voor een breed publiek. Het werd gepubliceerd in 1944 en was opgedragen aan de ‘socialisten van alle partijen’. De belangrijkste boodschap van het boek was dat de logica van centrale planning tot een verlies van persoonlijke vrijheid zou leiden. De goedbedoelende Britse socialisten bevonden zich volgens Hayek op dezelfde weg als de Nationaal Socialisten, waarvan Hayek de opkomst in zijn land van herkomst, Oostenrijk, op zo’n pijnlijke wijze had moeten ervaren.
Het boek had een schokeffect in Groot Brittannië, waar het respectvol doch kritisch werd ontvangen. Maar in de Verenigde Staten, waar de Reader’s Digest een verkorte versie publiceerde, was ‘The Road to Serfdom’ een bestseller en een politiek lichtbaken dat de voorstanders van de vrije ondernemingsgewijze produktie dichter tot elkaar bracht. Maar anderzijds schoot het de intelligentsia, tot wie het was gericht, in het verkeerde keelgat. Hoe durfde deze besnorde Oostenrijker te suggereren dat de ambities van de ‘New Deal’ ook maar iets gemeen zouden kunnen hebben met de praktijken van Hitler of Stalin!?
Volgens Caldwell is de centrale boodschap van het boek echter tot op de dag van vandaag verkeerd begrepen. Vaak wordt gedacht dat Hayek een onvermijdelijke ontwikkeling schetste. Indien de overheid eenmaal was begonnen met interventie in de economie, zou dat automatisch leiden tot totalitarisme. Maar Hayek heeft er in zijn werk herhaaldelijk op gewezen dat hij niet geloofde in de destijds wijdverbreide gedachte van onwrikbare historische wetmatigheden. Evenmin was Hayek tegenstander van een economisch vangnet. Hij was van mening dat een welvarende samenleving zich best basisvoorzieningen voor de armen kon veroorloven.
Wèl was hij van oordeel dat een volledige centrale controle van de economie tevens tot een controle van alle aspecten van het leven zou leiden. Economische beslissingen kunnen niet los worden gezien van individuele waarden en doelstellingen. Zij vormen een uitdrukking daarvan. Volgens Jerry Z. Muller, een historicus aan de ‘Catholic University’ (Washington) en schrijver van ‘The Mind and the Market: Capitalism in Modern European Thought’ (2002), hebben wij geld nodig om in vele verschillende behoeften te voorzien, en die behoeften zijn niet altijd – eigenlijk slechts hoogst zelden – de wens om geld te vergaren als doel op zich. Muller: ‘Wij wensen geld voor onze echtgenoten en kinderen of om onszelf te ontplooien: alles van plastische chirurgie, het lezen over de geschiedenis van ideeën tot het bouwen van een kerk. Dat zijn allemaal niet-economische doelstellingen die wij kunnen realiseren met behulp van geld.’
Hayek stelde dat mensen die verschillende waarden hebben alléén maar in vrede kunnen samenleven wanneer er markten zijn met concurrentie; markten waar prijzen de weerspiegeling vormen van de relatieve waarden die aan verschillende goederen worden toegekend. Alleen in dergelijke markten kunnen mensen erachter komen hoe zij het beste hun behoeften kunnen bevredigen – of
zelfs wat die behoeften zijn.
Caldwell, die bezig is met de samenstelling van Hayek’s verzamelde werken voor de ‘University of Chicago Press’, werkt op dit moment aan een speciale uitgave van ‘The Road to Serfdom’. Hiervoor dient hij de grotendeels vergeten literatuur door te nemen waar Hayek in zijn boek naar verwijst. Caldwell: ‘Het is bijna griezelig om sommige van die boeken te lezen. Men was bereid behoorlijk ingrijpende interventie in de economie te aanvaarden – sturing van de arbeidsmarkt, beslissingen over wie wat voor werk diende te doen, en dat soort zaken.’ Caldwell voegde daaraan toe dat ‘The Road to Serfdom’ vandaag de dag nog steeds redelijk toegankelijk is voor de moderne lezer. Maar als men die andere boeken leest, waant men zich op een andere
planeet.
Omdat hij het belang van waardenpluralisme, de grenzen van kennis en de totalitaire dimensie van ‘rationalistische’ (of, zoals hij dat zelf zou noemde, ‘scientistic’) controle beklemtoonde, zien sommigen in Hayek een voorloper van het postmodernisme. Zo gaf de postmodernistische filosoof, Michel Foucault, tegen het eind van zijn leven college over het werk van Hayek.
Nick Gillespie, hoofredacteur van het libertarische blad, ‘Reason’, wijst erop dat Hayek in brede zin anticipeerde op veel postmoderne kritiek. Gillespie: ‘Voor Hayek is de essentie van het liberalisme dat het ideaal van sociale gelijkvormigheid vervangt door dat van concurrerende verschillen.’ Daarom erkende Foucault – hoewel geen Hayekiaanse liberaal – dat Hayek’s formulering van een privé-sfeer een belangrijke bescherming bood tegen de ernstigste excessen van staatsmacht.
In tegenstelling tot de postmodernisten heeft Hayek echter nooit het idee van wetenschappelijke kennis verworpen. Maar in zijn discussies met de voorstanders van de centrale planeconomie heeft hij zich ingespannen om een onderscheid te maken tussen wetenschap en pseudowetenschap.
In ‘The Sensory Order’, begon Hayek voor het eerst een onderscheid te maken tussen ‘eenvoudige’ wetenschappen zoals de natuurkunde, die verschijnselen bestudeert die verklaard kunnen worden door slechts een handjevol variabelen, en ‘complexe’ wetenschappen, zoals biologie, psychologie en economie, die van zoveel variabelen afhankelijk zijn dat nauwkeurige voorspellingen onmogelijk zijn. Caldwell schrijft daarover: ‘Hayek had het gevoel dat veel van zijn opponenten, die allen pretendeerden de mantel van de wetenschap te dragen, slechts troonpretendenten waren. (…) Hij ontmoette voortdurend mensen die er zelf van overtuigd waren dat zij objectieve wetenschappers waren, mensen die andere ideologische opvattingen hadden dan Hayek, en die gemakshalve onmiddellijk geneigd waren om hun verschil van inzicht met Hayek toe te schrijven aan het feit dat zijzelf objectieve wetenschappers waren, terwijl Hayek een ideoloog was.
Hayek en de postmoderne filosofen hebben met dezelfde problemen geworsteld, maar zij kwamen tot verschillende conclusies. ‘Ik beschouw hem niet als een postmodernist, op dezelfde wijze als andere kenners van zijn werk dat hebben gedaan’, zegt Caldwell. Hij voegde daaraan echter toe: ‘Ik geloof wèl dat ze gemeenschappelijke vijanden hadden.’
Voetnoot:
1. In de VS is het onderscheid tussen klassiek-liberaal en libertarisch soms
wat onduidelijk.
Vertaling redactie Liberaal Reveil, 13.04.05.
Virginia Postrel is auteur van onder meer ‘The Substance of Style: How the Rise of Aesthetic Value Is Remaking Commerce, Culture, and Consciousness’. Ze is economisch columniste voor ‘The New York Times’ (business sectie). Dit artikel werd eerder gepubliceerd in de Boston Globe.