In het voorgaande nummer vertelde ik u over de douaneperikelen…
In het voorgaande nummer vertelde ik u over de douaneperikelen met mijn fotokopieermachine op mijn reis naar Zürich.
Zondagmorgen rijd ik mijn 700 kilometer terug naar Brussel, zonder iemand iets te zeggen over die fotokopieermachine in mijn auto. Stel je voor dat ze me weer zouden laten wachten! Maandagmorgen ga ik naar het Entrepot in Brussel om het apparaat weer ordentelijk in te voeren, zoals Danzas gevraagd had, opdat zij van hun borgstelling bevrijd kunnen worden. Maar o jee, dat gaat zo maar niet. Na eerst van het kastje naar de muur gestuurd te zijn, kom ik tenslotte bij de man terecht die over alles beslist: de verificateur. Hij zit niet achter een loket maar in een loge. Loge 13 staat boven zijn hoofd. Ik entameer de conversatie met een: “Ik ben blij dat ik u gevonden heb. Weet u dat ik zes loketten heb afgelopen om te weten dat ik hier moest zijn?” De man stelt zich in postuur. “Als u niet tevreden bent over de gang van zaken hier”, zegt hij langzaam, “gaat u dan gerust ergens anders naar toe”. Nu ben ik mij er al zo’n dertien jaar lang van bewust dat het probleem van de steeds sneller groeiende overheidsinmenging zijn belangrijkste oorzaak vindt in de monopoliepositie van de overheid. Ik flap mijn antwoord er dan ook uit en zeg: “Vindt u dat geestig wat u zegt? U bent een monopolist. U weet best dat er niemand anders is die mij mijn waarborgsom kan teruggeven. U bent net als alle anderen die mij van het kastje naar de muur lieten lopen”. “Mijnheer, u vergist zich”, zegt de douanier, “ik zal u laten zien dat er hier nog gewerkt wordt. De meeste van mijn collega’s gooien er met de pet naar, maar ik versta m’n vak. Als u precies doet wat ik zeg, bent u in precies 20 minuten klaar met de hele papierwinkel. Eerst doe ik snel de verificatie en dan moet u langs vier loketten, daarna komt u hier terug en klaar is Kees”.
Samen lopen we naar mijn auto waar ik hem de fotokopieermachine Rank Xerox 3250 laat zien. “Gezien?”, vraag ik en wil het kofferdeksel reeds sluiten. “Nee nee, eerst het nummer verifiëren. Zet u dat apparaat maar naast de auto”. Dat ding weegt 80 kilo dus zeg ik; “Als u wilt verifiëren zult u dit apparaat uit de auto moeten tillen. Ik ben een eerzaam reiziger en ik vraag het niet om aangehouden of geverifieerd te worden”. “Alors, je repulse”, zegt hij op militaire toon. “Gaat u gerust uw gang. Verwerpt u deze verificatie maar, dan ben ik tenminste snel klaar. Kunt u mij een schriftelijk bewijs van uw repulsion geven?”. Nu wordt hij boos en verdwijnt in zijn loge. Na vijf minuten komt hij heel vriendelijk lachend terug met een spiegeltje in zijn hand. Daarmee gewapend speurt hij langs mijn fotokopieerapparaat en ontdekt het nummer – in 12 cijfers – dat hij eerst in het Frans, daarna in het Nederlands opleest. “Ja ja”, zegt hij, “als ambtenaar moet je vindingrijk zijn”. Opgewekt voegt hij eraan toe: “Ziezo, nu kunnen we de stempels zetten”. Maar bij het zesde stempel verbleekt hij opeens, het formulier X69 ontbreekt. “Dat is niet mijn schuld”, zeg ik snel, “als er een document ontbreekt, is dat de schuld van uw collega’s in Zwitserland. Wederom stelt hij zich in postuur: “De douane maakt geen fouten, alleen de reizigers. Dat staat in ons reglement. Het enige wat u nu kunt doen is 37,000 franc betalen. Het staat u vrij die later van ons terug te vorderen.
Het wordt tijd voor de tegenaanval. Ik ga zitten en leg hem uit dat mijn eigendomsrecht een hogere waarde heeft dan zijn reglement. Bovendien houdt zijn reglement geen rekening met het feit dat normale mensen normaal op reis gaan. Tenslotte wens ik te weten wat hij zou doen indien ook ik reglementen zou opstellen, een pet zou opzetten en alle douaniers ging aanhouden en ze 37,000 franc afhandig zou maken. De douanier slaakt een lange zucht. “Ja, ik weet dat onze reglementen verouderd zijn maar de reizigers hebben ook schuld daaraan. Die leiden aan reiskolder (maladie de la bougeotte)”. En wat de last betreft die aan de reizigers veroorzaakt wordt, kan hij mij troosten. “U bent niet de enige”, zegt hij “die last van deze reglementen heeft. U zou eens moeten weten hoeveel last ikzelf van mijn superieuren ondervind“.
Hier hoor ik, ruim vierhonderd jaar nadat Etienne de la Boetie zijn analyse van de overheid maakte, een authentieke bevestiging van diens theorie dat er geen meesters bestaan, maar alleen maar slaven. Deze douanier heeft zich vrijwillig onderworpen aan een serie vernederingen en vervolgens vernedert hij zijn medemensen. Maar hij beseft niet dat hijzelf de oorzaak van alle ellende is. Ik zeg: “U hoeft alleen maar ontslag te nemen als ambtenaar om van die ondragelijke last bevrijd te worden. Ik kan echter geen ontslag van u nemen”. Een waarheid als een koe, zou men zeggen. Dat ik een half uur later toch ontslag van hem zou nemen, wist ik toen nog niet. Nee, eerst gingen we nog eens door alle papieren en opeens wist hij de oplossing.
Kennelijk blijkt uit de documenten dat het ontbrekende formulier X69 aan de grens met Luxemburg op me ligt te wachten. Triomfantelijk zegt de douanier: “Dat komt ervan, u heeft op de terugweg niet aan de grens gestopt en nu moet u voor straf terug om het op te halen”. Gelukkig ben ik de leeftijd dat ik naar kinderjuffrouwen moest luisteren voorbij en ik zeg: “Nonsens, het was zondag toen ik over de grens ging. Als de douaniers op zondag niet willen werken moeten ze op maandag niet mopperen dat mijn papieren incompleet zijn. Ik heb het recht om ’s zondags te reizen”. De douanier zet zijn plechtige stem weer op en beveelt mij het douanekantoor te verlaten met achterlating van het apparaat. “Dat is hierbij in beslag genomen”. Ik schiet in de lach. “U heeft nog niets in beslag genomen”, zeg ik, “daar zult u uw handen voor uit uw mouwen moeten steken, want ik zal daarvoor geen vin verroeren”. “Een ambtenaar werkt niet”, zegt hij ferm, “wij controleren en verifiëren alleen”. Vervolgens sommeert hij mij mijn auto vlak voor zijn deur neer te zetten en mij de sleutels ervan te overhandigen. “O.K.”, zeg ik en stap in mijn auto. Snel overleg ik hoe ik deze puzzel moet oplossen. Als ik vanmiddag nog de expediteur in Luxemburg opbel, kan ik het ontbrekende document morgen al in mijn bezit hebben. Dat voeg ik dan toe aan de reeds gestempelde documenten die ik in mijn hand heb en dat alles stuur ik dan per post aan deze potentaat toe. Ja, dat klopt. Ik start de motor en rijd langzaam in de richting die de douanier mij aanwijst. “The sanction of the victim”, prevel ik voor me uit. Als ik niet wil rijden, zal deze auto nooit komen op de plaats waar de douanier wil. Als ik niet meewerk verdwijnt de macht van deze potentaat als sneeuw voor de zon. Als 6 miljoen joden in 1941 in opstand waren gekomen dan zou wellicht Hitler zijn omgekomen, in plaats van de joden zelf. Het is allemaal hetzelfde beginsel: ambtenaren hebben nauwelijks meer macht dan het slachtoffer toestaat. Misschien durft deze ambtenaar het niet eens aan om zijn baas te melden dat ik hem doorzag. Hij weet donders goed de douane geen enkele cent kan heffen op mijn fotokopieerapparaat en dat zijn gepieterpeuter met reglementen zelfs de Russen bij Checkpoint Charley te gortig zou zijn geweest.
Mijn besluit staat vast. Ik geef een draai aan m’n stuur, trap op het gaspedaal en spuit de poort uit.
Burgerlijke ongehoorzaamheid heet dat in ambtelijke kringen. Gehoorzaam aan de hoogste rechtsbeginselen noemen libertariërs dat.