Ga naar deel 1

Het bestaan van levenloze materie is onvoorwaardelijk, het bestaan van leven is dat niet: dat hangt af van specifieke acties. Materie is onverwoestbaar, ze verandert van vorm, maar ze kan niet ophouden te bestaan. Slechts een levend organisme heeft een constant alternatief voor ogen: de zaak van leven of dood. Leven, is een proces van zelf onderhoudende en zelfopgewekte actie. Als een organisme faalt in die actie gaat het dood; zijn chemische elementen blijven, maar zijn leven houdt op te bestaan. Slechts het begrip “Leven” maakt het begrip “Waarde” mogelijk. Slechts in betrekking tot een levend ding kan iets goed of kwaad zijn.

Een plant moet zichzelf voeden teneinde te kunnen leven; het zonlicht, het water, de chemische producten, die ze nodig heeft zijn de waarden, die de natuur in haar heeft gelegd om door te groeien; haar leven is de maatstaf die haar handelingen leidt. Maar een plant heeft geen keuzemogelijkheid; er zijn alternatieven in de omstandigheden waarin ze zich bevindt, maar er is geen alternatief in haar functioneren. Ze handelt automatisch om haar leven voort te zetten, ze kan niet haar eigen ondergang bewerkstelligen.

Een dier is uitgerust om zijn leven te onderhouden, zijn zintuigen verschaffen hem een automatische actiecode, een automatische kennis wat goed voor hem is of kwaad. Het heeft geen kracht om zijn kennis uit te breiden of om ze te ontwijken. In gevallen waar zijn kennis ondeugdelijk blijkt sterft het. Maar zolang als het leeft handelt het naar zijn kennis, automatisch veilig en zonder vermogen om te kiezen. Het is niet in staat zijn eigen welzijn te ontwijken, niet in staat te beslissen het kwade te kiezen en te handelen als zijn eigen vernietiger.

Vervolg