Eerst de kooi slopen, pas dan het voederen staken! (libertarisch bezuinigen, les 1)

Werkloosheid heeft vele oorzaken die voor het overgrote deel onder één noemer te brengen zijn: de overheid. Ik zal er een paar bespreken en de nadruk leggen op een noodzakelijke voorwaarde voor welke oplossing dan ook: deregulering.

Inflatie

Een eerste oorzaak is de inflatie. Hierdoor wordt de signaalfunctie van het prijsmechanisme op zijn kop gezet; verkeerde investeringsbeslissingen leiden tot bedrijfssluitingen – geen pretje voor wie op straat komt te staan.

Voor het inflatieprobleem bestaan er veel libertarische oplossingen. De beste komt er op neer dat het recht om geld uit te geven niet langer aan de overheid toekomt maar uitsluitend aan de particuliere ondernemer. Minder ingrijpend en technisch eenvoudiger te realiseren is Hayek’s voorstel om de EG-munten te denationaliseren: alle nationale EG-munten worden wettig betaalmiddel in de hele EG. De onderlinge concurrentie zou dan leiden tot een iets fatsoenlijker monetair beleid.

Sociale zekerheid

Een tweede oorzaak is de van overheidswege verleende bestaansgarantie; voor sommigen wordt daardoor een aanvankelijk wellicht paradijselijke mogelijkheid gecreëerd liever lui te zijn dan moe. Bovendien slokt dit systeem zoveel geld op dat zinnige investeringskansen ongebruikt moeten blijven. Libertarische tussenoplossingen voor dit probleem bestaan er eigenlijk niet. De bewezen ondoeltreffendheid van Friedmans “negatieve inkomstenbelasting” maakt het er voor ons niet gemakkelijker op, maar de huidige financieringsperikelen bij de overheid zullen wellicht ongewild leiden tot de enige libertarische oplossing: het afbouwen van de sociale zekerheid.

De kooi

Maar het op termijn afschaffen van de sociale zekerheid kan niet op zichzelf staan, de invoering van dit systeem had namelijk neveneffecten. Omdat dit systeem bestond konden allerlei belangen- en beroepsgroepen wettelijk beschermde monopolieposities betrekken: de potentieel uitgeslotenen zouden immers altijd tenminste een uitkering krijgen. Voorbeelden van deze wettelijke monopolies zijn vergunningenstelsels, wettelijke diploma-eisen, verplichte beroepsorganisaties (de Orde der Geneesheren!), vestigingsvergunningen, minimumloon en salarisschalen voor ouderen. Als nu een uitkering van de sociale zekerheid op de tocht zou komen te staan, dan vervalt tegelijkertijd ook de basis voor de o zo lucratieve wettelijke beroepserkenning, dwz. voor de monopolieposities. Daarom zijn bijvoorbeeld de vakbonden ook zo gespitst op het instandhouden van de betrekkelijk riante sociale zekerheid; als die minder wordt zullen de buitengeslotenen zonder enige twijfel op korte termijn de hoge muren te lijf gaan die de bonden ter verdediging van de positie van hun werkende leden hebben opgebouwd. In een dergelijk geval zal de drang tot zelfbehoud sterker blijken dan de gehoorzaamheid aan de wet, schreef Frank van Dun in Ipso Facto 1981.

In een libertarisch kader zou zoiets veel soepeler kunnen verlopen: dan worden eerst de kooien gesloopt (deregulering) en pas dan wordt het voederen (sociale zekerheid) gestaakt. Voorlopig blijft het aantal beperkende bepalingen echter nog steeds toenemen. Zo beraadt in Nederland de overheid zich op een ‘Landbouwvestigingswet’ om de zgn. parttime bedrijven in de landbouw buiten de wet te plaatsen. Zulke bedrijfjes produceren niet alleen, ze zijn immers ook concurrenten op de grondmarkt. Het valt te vrezen dat men in Nederland van Stalin’s “landbouwhervorming” in de jaren dertig maar één ding heeft geleerd: hetzelfde doen maar dan in fasen, en in plaats van massamoord is het waarschijnlijke gevolg van zulke wetten ook zoveel humaner, namelijk massawerkloosheid.

De prijs van de arbeid

Een vierde oorzaak van de werkloosheid is eenvoudig het verbod om in loondienst arbeid te verrichten. De prijs van de arbeid is immers in veel gevallen prohibitief geworden. De arbeid wordt zwaar belast: loonbelasting, werkgeversaandeel in de sociale premies, werknemersaandeel, kortom het bedrag kan gemakkelijk oplopen tot meer dan 50 % van het brutoloon. Wat is immers het effect van deze belastingdruk?

Als de prijs van het product veel hoger komt te liggen dan wat men het product waard vindt, dan koopt men het niet langer. Veel soorten belasting worden door de overheid dan ook vooral “gebruikt” om het bestedingpatroon te reguleren. Arbeid nu is een product dat wegbelast wordt.

Als men een product wil verbieden zijn er twee mogelijkheden: 1. een regelrecht verbod, bijvoorbeeld heroïne. Het effect van een dergelijke maatregel is dat de potentiële winsten voor de verdeler enorm hoog worden zodat er een levendige zwarte markt ontstaat, 2. een prohibitieve prijs door huizenhoge belastingtarieven, Het effect is ook hier dat er een zwarte markt ontstaat om de belasting te ontwijken. Dit gebeurt dan ook op de zwarte arbeidsmarkt: zowel de koppelbaas als zijn werknemer kan daar een aardige cent aan overhouden.

Maar de zwarte markt is niet voor iedereen een aanlokkelijk alternatief, voor veel mensen is de angst om de wet te overtreden nog erg groot. Omdat arbeid niet verslavend werkt is deze angst groter bij de werkloze werknemer dan bij de heroïneconsument. Maar zaken als inkomen, eten, huisvesting en dergelijke zijn ook erg verslavend. Als er dus bezuinigd gaat worden op de sociale zekerheid, dan gaat de zwarte arbeidsmarkt een leuke bloeiperiode tegemoet. Het is alleen jammer dat de zwarte markt zo inefficiënt is.

Dereguleren: de grendel van de kooi

Door de wettelijke bepalingen die de toegang tot een beroepsactiviteit beperken (vergunningen, diploma-eisen, sociale verworvenheden) of die de arbeid buiten de markt geprijsd hebben (belastingen etc.) staat de werkloze weerloos tegen komende, en op zich natuurlijk zeer redelijke, bezuinigingen op zijn uitkering: de kooi blijft dicht terwijl het voederen gestaakt wordt. Zowel in Nederland als in België staat de wetgeving bol van artikelen die uiteindelijk neerkomen op “VERBODEN TE WERKEN”. We moesten die bordjes maar eens gaan verzetten: dereguleren.