If “collusion” must be stopped, and cartels must be broken up by the government, i.e., if to maintain competition it is necessary that cooperation be destroyed, then the “anti monopolists” must advocate the complete prohibition of all corporations and partnerships.

– Murray Rothbard

Hoewel er in Nederland tot enkele jaren geleden in het geheel geen wetgeving was op het gebied van kartelvorming, en er mij geen situaties bekend waren waarin een bepaald goed op de markt ineens schreeuwend duur werd als gevolg van kartelvorming, ziet minister Wijers hier kennelijk toch een noodzakelijke rol voor de overheid weggelegd. Op 2 mei j.l. stond in de NRC dat er een verbod komt op kartels en misbruik van economische machtsposities. Het wetsvoorstel is die middag naar de Tweede Kamer gezonden. En dat voor een minister die beweert een aanhanger te zijn van Schumpeter, een econoom van de Oostenrijkse Economische School. Misschien is dit wel verklaarbaar doordat de liberalen die het dichtst bij het libertarisme staan zich vaak neo-liberaal noemen: ze zijn voorstander van het klassieke liberalisme met de uitzondering dat de overheid een belangrijke taak heeft in de “nobele” strijd tegen monopolies en kartels.

In dit artikel bespreek ik het volgende standaardargument tegen een vrije markt-economie:

In een vrije markt-economie ontstaan vanzelf monopolies en/of kartels, die de gehele markt gaan beheersen en vervolgens de prijzen verhogen. Juist de armen zijn hier het meeste de dupe van.

Mijn definitie van een monopolie is een bedrijf of organisatie die een bepaald(e) produkt/dienst levert zonder dat andere bedrijven of organisaties datzelfde produkt of diezelfde dienst leveren.

Mijn definitie van een kartel is een groep bedrijven of or- ganisaties die een bepaald(e) produkt/dienst leveren zonder dat andere bedrijven of organisaties datzelfde produkt of diezelfde dienst ook leveren, en die prijs- of produktieafspraken maken en zich hieraan houden.

De monopolies en kartels zijn in drieën te delen:

1. natuurlijke monopolies en kartels

2. monopolies en kartels op basis van gewelddadige dwang

3. monopolies en kartels op basis van marktpositie

Deze drie vormen van monopolies en kartels worden hierna achtereenvolgens behandeld.

Natuurlijke monopolies en kartels

Onder natuurlijke monopolies en kartels versta ik monopolies en kartels op produkten/diensten die vanwege hun unieke aard in het bezit van een persoon of bedrijf zijn. Als iemand bijvoorbeeld eigenaar is van een unieke grondstofmijn, dan heeft deze persoon een natuurlijk monopolie op deze grondstof. Zo heeft ook ieder mens een natuurlijk monopolie op zijn/haar eigen verstand. Als er van de eerder genoemde grondstof twee eigenaars zijn die samen prijsafspraken maken over deze grondstof, dan vormen zij samen een kartel.

Monopolies en kartels op basis van geweld

Onder monopolies en kartels op basis van geweld, versta ik monopolies en kartels die deze status hebben omdat de concurrentie met geweld wordt tegengehouden. Als ik bijvoorbeeld een brood verkoop, en de maffia vermoordt alle mensen die proberen om met mij te concurreren, dan heb ik een monopolie op brood op basis van geweld. Ook de staatsmonopolies vallen onder deze categorie. Veel staten die zich graag in sterke mate met de economie willen bemoeien, hebben vele bedrijven genationaliseerd en de concurrentie verboden. Als je dan toch daarmee gaat concurreren word je gedwongen daarmee op te houden, desnoods met gebruik van deurwaarders en/of politieoptreden. Ook bestaan er kartels op deze basis, zoals de banken in Nederland.

Subsidie kan ook een soort monopolies/kartels op basis van geweld veroorzaken. Tegen het gesubsidieerde onderwijskartel valt door de subsidies moeilijk te concurreren. En de subsidie kan alleen worden gegeven dankzij belastingheffing, welke op haar beurt alleen mogelijk is dankzij de uiteindelijke dwang door deurwaarders of politie.

Voorbeelden van overheidsmonopolies, of door de overheid beschermde monopolies en kartels zijn gezondheidszorg, het verzekeringswezen, taxi’s, TV-kabel-maatschappijen en nutsbedrijven.

Monopolies en kartels op basis van marktpositie

Onder monopolies of kartels op basis van marktpositie versta ik de afwezigheid van concurrentie zonder dat dit het gevolg is van geweld of een natuurlijk monopolie of kartel. Als ik bijvoorbeeld brood verkoop zonder dat iemand anders dat doet, dan heb ik een monopolie op brood.

In een vrije markt-economie, een economie die gescheiden is van de staat of andere bemoeienis met de economie, zijn per definitie geen monopolies of kartels op basis van gewelddadige dwang.

Monopolies op basis van marktpositie zijn niet erg waarschijnlijk. Zo is het haast ondenkbaar dat de gehele broodverkoop in handen zou zijn van één broodmaatschappij. De angst dat zo’n monopolie de broodprijzen tot een voor veel mensen onbetaalbaar hoog niveau zou verhogen is volgens mij onterecht. Er zou dan namelijk een markt komen voor concurrenten die het brood goedkoper verkopen. Alle klanten gaan dan naar de goedkoopste aanbieder die dan stinkend rijk wordt. Dit is voor deze concurrent dan veel winstgevender dan zich aan te sluiten bij het monopolie, om samen een kartel te vormen. Door onder de prijs van het monopolie te zitten liggen voor de concurrent de tonnen namelijk op straat. Er is dan tevens een markt voor banken om hierin te investeren.

Een groot bedrijf heeft voordeel wegens grootschalige produktie ten opzichte van kleine bedrijven, en zou daarom wellicht een monopolie kunnen vormen omdat concurrenten meestal klein beginnen. Als produkten immers op grote schaal worden vervaardigd zijn ze wellicht goedkoper omdat efficiëntere machines bij grootschalige produktie rendabel kunnen worden. Hier staat echter tegenover dat grotere bedrijven meer bureaucratie kennen dan kleinere bedrijven. Hierdoor zijn grotere bedrijven inflexibel bij het invoeren van nieuwe produktieprocessen en produkten, hetgeen weer in het voordeel van kleinere bedrijven werkt. Het zorgt er vaak voor dat grotere bedrijven vaak juist méér overhead-kosten hebben. Als grotere bedrijven toch goedkoper kunnen werken, wil dat nog niet zeggen dat ze nooit concurrentie zullen krijgen. Als ze hun prijzen maar hoog genoeg maken, wordt concurrentie toch rendabel. De kleinere concurrenten zijn dan ondanks het schaalvoordeel van de monopolist toch goedkoper, omdat de monopolist de prijzen heeft verhoogd. Er zijn ongetwijfeld mensen die hierin willen en kunnen investeren. Aan de andere kant, als een bedrijf een monopolie behoudt omdat het goedkoper produceert dan anderen zouden kunnen, en de prijzen evenredig laag houdt, dan hebben consumenten alleen maar voordeel bij dit monopolie vanwege de lage prijzen.

Sommige mensen brengen hier tegenin dat deze monopolies bij concurrentie hun prijzen zullen verlagen, totdat de concurrentie weer failliet is, en dan hun prijzen weer zullen verhogen. Er is dan echter een markt voor het direct neerzetten van een grootschalige concurrent, die dus even goedkoop is. Dat is geen fantasie: grootschalige bedrijven rijzen soms als paddestoelen uit de grond. Bovendien hoeven grootschalige bedrijven helemaal niet zo héél groot te zijn. Slechts één exemplaar van een hoog efficiënt produktiemiddel is voldoende voor het schaalvoordeel. De meeste fabrieken hebben een aantal van deze machines bij elkaar staan. Eén van deze machines levert hetzelfde voordeel per produkt, en is dus genoeg om te kunnen concurreren.

In deze discussie over monopolies had het woord monopolies ook kunnen worden ingevuld met het woord kartel, waarover min of meer hetzelfde kan worden gezegd. Een verschil is dan natuurlijk dat de concurrent in het kartel kan worden opgenomen, hoewel elke nieuwe concurrent extra produktie oplevert waardoor de prijs moet zakken om de totale produktie te kunnen verkopen. Bij relatief hoge prijzen ontstaat dan echter toch weer een markt voor weer die nieuwe concurrent, die weer kapitalen kan verdienen door onder de prijs van het kartel te gaan zitten.

Tot hiertoe ging ik in deze discussie nogal statisch met de markt om, en dat vertekent het beeld van de markt enigszins. Het is namelijk niet zo dat brood slechts concurreert met brood, of wittebrood slechts concurreert met wittebrood. Als het brood om een of andere reden te duur wordt, kunnen mensen immers ook crackers, muesli of bananen kopen. Als pennen te duur worden kun je ook potloden, houtskool, krijt of computers gebruiken (of je kan geluidsbandjes inspreken i.p.v. te schrijven). Als je de bioscoop te duur vindt kun je ook naar het theater of uit eten gaan, of van hetzelfde geld een pijl en boog kopen. In feite kun je je geld aan een heleboel verschillende dingen uitgeven, die dus allemaal met elkaar concurreren. Het idee dat natuurlijke monopolies of kartels, en monopolies en kartels op basis van marktpositie hun prijzen sterk zouden verhogen nadat ze de concurrenten eruit werken, is in dit licht absurd. In het onwaarschijnlijke geval dat er een broodkartel zou ontstaan en dit kartel de prijzen drastisch zou kunnen verhogen zonder dat er nieuwe concurrenten ontstaan, zouden de mensen in ieder geval over kunnen gaan op het eten van muesli of zo. Op deze wijze zullen de broodverkopers hun prijzen dus niet al te hoog kunnen maken, aangezien ze dan teveel last hebben van concurrentie van allerhande andere (eventueel eetbare) produkten.

Dit geldt natuurlijk ook voor grondstoffenkartels. Voor olie geldt bijvoorbeeld dat het op allerlei plaatsen kan worden opgeboord, maar dat het in bepaalde landen goedkoper naar boven te halen is. Als deze landen hun prijzen echter te hoog maken, dan zal elders naar olie worden geboord, of zal men gebruik maken van andere energiebronnen (zoals alcohol, speciale cactusoliën, amoniakcentrales, windenergie, zeegolven-energie, zonne-energie, etc.). Door de concurrentie van alles met alles, heeft deze concurrentie een drukkend effect op de prijzen. Zodoende neigen de prijzen naar de kostprijs (plus het ondernemerssalaris en investeringskosten; voor minder wordt niet snel verkocht, want dan maakt men verlies). Dit proces zou pas kunnen worden doorbroken met het tot stand komen van een kartel op ALLE produkten (zodat je nergens meer iets anders kan kopen). Dit is volgens mij niet een realistisch scenario (zeker niet in een vrije markt-economie).

Het feit dat monopolies en kartels op de markt nauwelijks voorkomen, verklaart waarom de overheid zich hoogst zelden bezig houdt met het uitvoeren van monopolie- en kartelwetgeving. Het is niet zo dat de staat continu in gevecht is met een markt die van nature monopolies en kartels voortbrengt. In tegendeel: de overheid beperkt over het algemeen juist de concurrentie.

Op de markt van microchips is een hevige concurrentie, terwijl dit een hoog-investeringsprodukt is. De economische theoretici die stelden dat juist op deze hoog-investeringsterreinen monopolies of kartels op de vrije markt zouden ontstaan, kunnen hun theorieën dus ontkracht zien door de praktijk.