Een wijdverbreide gedachte is, dat zonder staatsinmenging in de vorm van wetten voor minimumlonen, werktijden en kinderarbeid, de barre toestanden uit heb begin van de industriële revolutie nog altijd zouden bestaan. Dit zou in feite impliceren, dat de wetgever uit die tijd zo wreed was zich het lot van de armen niet aan te trekken – niet beter dan de karikatuur van de fabriekseigenaar, die mannen, vrouwen en kinderen lange dagen liet werken tegen lage lonen en onder barre omstandigheden. Was de wetgever van een eeuw geleden humaan geweest, dan zou hij kinderarbeid verboden hebben en minimumlonen, een 40-urige werkweek en prettige werkomstandigheden verplicht gesteld hebben…….?

Een eenvoudige waarheid is echter dat de wetgever van enige generaties terug evenzogoed als nu Indira Gandhi, Sadat of Castro, niet bij machte was door een reeks beperkende wetten de levensstandaard te verhogen en armoede op te heffen. Indien zulk een wonder mogelijk was, zou iedere dictator en iedere democratisch gekozen wetgever dat onmiddellijk verrichten. De reden, dat vrouwen en kinderen nu niet meer voor lage lonen en onder slechte omstandigheden zes dagen per week behoeven te werken is, dat het gemakkelijker geworden is de kost te verdienen, dit is mogelijk door de toepassing van machines en kapitaal, dat door sparen en investeren is opgebouwd.

Vóór de industriële revolutie, in de agrarische maatschappij, vochten alle mannen, vrouwen en kinderen tegen de dreiging van honger, gebrek en koude. De kindersterfte was groot, de mensen leefden gemiddeld niet lang en de bevolking breidde zich niet uit. Kinderarbeid was een vanzelfsprekendheid en een bittere noodzaak. De bittere armoede in de arbeiderswijken van industriesteden was ook niet een achteruitgang. In feite was de ellende er minder groot dan die op het platteland geweest was, reden waarom zovelen juist naar die steden trokken. Kenmerkend is ook, dat in die tijd de bevolkingstoename begon.

Wanneer besparingen kunnen worden geaccumuleerd, kunnen werktuigen en machines worden gemaakt en kan het menselijk zwoegen wat verlicht worden – de industrialisatie begint. Besparingen accumuleren niet snel en industrialisatie is er niet in een jaar; het is een langzaam proces. In de vroege tijd van de industrialisatie hadden de vrouwen en kinderen de beste kansen als ze werkten in die primitieve fabrieken.

Een wet doorvoeren die dit verbood zou in die tijd eenvoudig een doodvonnis geweest zijn voor een deel van de bevolking. Het zou bovendien de opbouw van de kapitaalgoederen die op gang gekomen was en de basis vormde voor verbetering van de productiemethoden, afgeremd hebben; het zou bij kortere werktijden en minder deelnemers in het arbeidsproces veel langer geduurd hebben, de welvaart op te bouwen, die de volgende generaties begonnen te genieten.

Pas toen een zekere mate van welvaart was ontstaan, was het mogelijk de genoemde sociale wetten ongestraft door te voeren. Maar evenzogoed waren die wetten niet nodig, omdat de welvaart vanzelf kinderarbeid overbodig maakte.

Er schuilt principieel hetzelfde gevaar (teruggang van welvaart) in veel sociale wetgeving heden ten dage als in de wetgeving tegen kinderarbeid of arbeidstijden in het begin van de industriële revolutie zou hebben gescholen. Minimumlonen bijvoorbeeld kunnen in economische tijden mensen uit banen houden die eenvoudigweg niet ontstaan door de hoogte van dat minimumloon: bedrijven gaan soms failliet door de hoge loonkosten, waardoor werkloosheid ontstaat. In feite is het zo dat de lonen via het vrije markt-mechanisme de economie moeten volgen: doen ze dat niet, dan prijst men zich uit de markt. In feite kan men zeggen, dat onze welvarende staat bij een economische teruggang een beetje meer op een ontwikkelingsland moet gaan lijken: de levensstandaard hoort daarbij enigszins te dalen. Maar houdt zulk een samenleving zich aan het leven-op-grote-voet, dan leeft men boven zijn stand en werkt men aan op een crisis, een bankroet. Men zou met zijn lonen en arbeidsvoorwaarden omlaag moeten om zo snel mogelijk uit de malaise te komen. De concurrentiepositie met het buitenland verslechtert dan niet, de productiviteit stijgt en er komt weer ruimte voor loonsverhogingen. Zo zou het vrije markt-mechanisme vanzelf voor een zo snel mogelijk herstel van evenwicht zorgen.

Men ziet in de huidige maatschappij de evenwichten niet snel herstellen. De gevolgen van het leven boven zijn stand van onze samenleving zijn duidelijk zichtbaar; veel bedrijven die failliet gaan, dus massale werkloosheid; afremming van investeringen vanuit het buitenland; inflatie, veroorzaakt door de overheid doordat zij veel meer geld uitgeeft dan zij binnenkrijgt. De overheid toont daarmee wel het allerduidelijkst het leven boven zijn stand. De inflatie of waardedaling van het geld betekent dat ons spaargeld alsmaar minder waard wordt. Wij teren in om op te grote voet te blijven leven. En dat doen wij omdat de politiek van veel beloven nog altijd de meeste stemmen trekt.

Het geloof dat arbeidswetgeving oorzaak is van verbeterde levensomstandigheden leidt ons steeds verder naar de verzorgingsstaat. Het uiteindelijke resultaat is niet een dienst aan de mensheid, maar een grote duw terug naar de armoede.