Om de ethische aard van het kapitalisme vast te stellen is het eerst noodzakelijk om te definiëren wat ik precies onder kapitalisme versta. Dit is niet zo gemakkelijk: het kapitalisme is tot dusver alleen door zijn vijanden gedefinieerd. Dit betekent dat “kapitalisme” een beladen woord is dat vaak diepe walging oproept en dat heel weinig aanleiding geeft tot intellectuele beschouwingen.

Kapitalisme als zodanig is slechts een politiek-economisch systeem gebaseerd op de morele gedachtegang dat ieder mens recht heeft op zijn eigen leven en op de voortbrengselen van zijn arbeid. Het meest fundamentele, ethische prerogatief van een dergelijk ideaal is dat het een mens niet toestaat om dwang uit te oefenen op een ander mens en dat het op die manier alle mensen vrijheid van handelen toestaat. Hoe men ethiek ook beschouwt, het is duidelijk dat daden alleen maar goed of slecht zijn voor zover ze in vrijheid worden verricht. Zodra iemand wordt gedwongen een daad te verrichten is die persoon, met betrekking tot die daad, noch goed, noch slecht; het bewijst dat de afdwingende persoon, groep van personen of regering, immoreel is, omdat hij de mogelijkheid tot keuze heeft uitgesloten en als zodanig heeft gehandeld tegen de ethiek in het algemeen. Een dergelijke daad is, van nature anti-ethisch.

Het is duidelijk dat het “kapitalisme” zoals hierboven beschreven, niet veel lijkt op het huidige systeem in de westerse wereld, of op welk systeem dan ook, dat ooit ergens heeft bestaan. Het heeft niet bestaan gedurende de laatste eeuw en evenmin in een andere tijd of op een andere plaats. Het ideaal waarmee we ons hier bezighouden is gefundeerd op een radicale reconstructie van de westerse filosofie en in het bijzonder op een essentieel nieuwe visie op de ethiek; een ethiek voor het leven; voor de mens. Alle traditionele, westerse systemen – die van de verschillende joods-christelijke sekten, het utilitarisme en het geseculariseerde christendom dat in het marxisme en in alle andere vormen van socialisme ligt besloten – zijn gefundeerd op één, gemeenschappelijke, ethische veronderstelling. De gedachtegang namelijk dat de mens bestemd is om of slaaf te zijn, óf slavenhouder. Door het vroege christendom is er aan deze onjuiste dichotomie voor het eerst vorm gegeven heeft de rol van de slaaf gesanctifieerd als een morele rol, in tegenstelling tot de slavenhouder die misbruik van hem maakte. Het socialisme heeft deze doctrine geseculariseerd en een schijn van redelijkheid geweven rond deze fundamenteel mystieke bovennatuurlijke ethiek. Er is wel een verschil tussen deze twee gedachtegangen . Het christendom wettigde slechts de bestaande zedelijke beginselen indien het één enkele meester betrof, het socialisme tracht echter het collectief tot slavenhouder te maken. Dit is de basis waarop men heeft geprobeerd om alle vormen van etatisme moreel te wettigen: het individu moet ondergeschikt worden gemaakt aan de doelstellingen van de natie, de staat, het volk of welke variant hiervan dan ook. In feite houdt dit in dat geen mens het recht bezit om voor zichzelf te leven en dat hij een morele verplichting heeft ten opzichte van “anderen”.

De ethische beginselen van dit kapitalisme verwerpen de geïmpliceerde dichotomie van slaaf tegenover slavenhouder die de basis vormt van de traditionele ethiek. Op ondubbelzinnige wijze gaat zij ervan uit dat ieder mens, door zijn aard als mens, recht heeft om te leven voor zijn eigen welzijn. Het individu is in feite de eenheid van leven en geest en aangezien er zonder leven geen mogelijkheid bestaat van keuze of van ethiek, wordt het duidelijk dat ieder mens het hoogste goed moet vormen waarop al zijn daden zijn gericht.

Dit wil zeggen dat de grote waarde van de maatschappelijke wisselwerking en de uitwisseling van spirituele en materiële waarden in de maatschappij alleen gerealiseerd kunnen worden op basis van vrijwilligheid. De mens moet de middelen voortbrengen voor zijn eigen voortbestaan. Deze voortbrenging en creatie kunnen alleen tot stand komen door vrijheid; een mens kan nooit gedwongen worden om te denken en zal dat alleen doen wanneer hij daar behoefte toe voelt. Slavernij doodt de prikkel tot leven en scheppen; het doet de menselijkheid wegrotten uit de mens. De enige werkelijke menselijke samenleving moet er een zijn waarin allen vrij zijn om te scheppen en te leven, hetgeen betekent dat ze vrij moeten blijven om dat wat ze hebben geschapen te behouden. In deze zin vereist het kapitalisme zedelijke levensbeginselen voor de mens. Niet om slechts voort te bestaan op welke manier dan ook, maar om als een mens te leven; als mens en als rationeel wezen … een wezen dat moet voortbrengen om te kunnen leven en voor wie de rede het belangrijkste middel is om voort te bestaan. De brute kracht van de dwang die tegenwoordig in alle landen wordt toegepast en die gewettigd wordt door een beroep op de slaafse deugden van opoffering en zelfontzegging, is in feite juist het tegenovergestelde van de rede. Het is de poging om te leven op het niveau van een roofdier en met dezelfde middelen. Dwang is op zichzelf niet creatief; er kan alleen maar gestolen worden of er kan alleen maar vernietigd worden wat al is geschapen door een vrij denkend en werkend mens. Op die manier zal dwang zichzelf vernietigen; dwang brengt nooit iets voort om het leven in stand te houden.

Er kleven ongetwijfeld euvels aan datgene wat doorgaans doorgaat voor “kapitalisme”, maar die kwalen worden veroorzaakt door verschillende vormen van dwang. De goede dingen dezer aarde zowel spiritueel (d.w.z. intellectueel), als materieel, zijn geschapen door vrije mensen met vrije geesten. Daaruit volgt dat het kwade tot stand is gebracht, direct of indirect, door etatisme, collectivisme en dwang; d.w.z. door slavernij! Juist zoals het relatief kapitalistische Amerika en Engeland het Hitlerregime ten val hebben gebracht in de nadagen van het nationaal-socialisme, zo kunnen ook de overblijvende stadia van menselijke slavernij vernietigd worden. Maar dit is alleen mogelijk wanneer er een morele rechtvaardiging bestaat voor de vrijheid. Vrijheid, menselijkheid en kapitalisme zijn alleen binnen een beschaving van rationele ethiek mogelijk. Binnen de huidige, decadente cultuur van religieus en sociaal mysticisme is de mens gedoemd tot volledige ondergang of, wat nog erger zou zijn, tot een terugvallen in de duistere middeleeuwen waarin alle verworvenheden van de afgelopen eeuwen zullen verdwijnen, terwijl de mens verzinkt in een diepe hel.

Vrijheid en slavernij zijn niet met elkaar te rijmen; evenmin als mens en antimens. Wil de mensheid blijven voortbestaan en zijn menselijkheid behouden, dan moet de gedachte worden losgelaten dat de toevlucht tot fysieke kracht geheiligd wordt door een doel, hoe verheven dat doel ook moge zijn. Er kan geen rechtvaardiging bestaan voor slavernij en dood. De tegenwoordige wereldcrisis illustreert perfect wat een dergelijke rechtvaardiging teweeg brengt. De enige remedie hiertegen is een morele revolutie, niet een revolutie die alleen veranderingen brengt in de heersers of in de details van de rechtvaardiging waarop het etatisme berust, verandering brengt. De ware radicaal streeft naar een verandering van het menselijke denken en van de totale ethisch-intellectuele cultuur van de menselijke samenleving. Zoals bij elke andere vorm van het menselijke scheppen, kan dit alleen worden bereikt door rede en overreding toe te passen. Het ware kapitalisme en de ware menselijke vrijheid kunnen alleen tot stand komen door methoden die zijn gebaseerd op dezelfde ethische beginselen.