Bedenkingen bij de discussie door G. de Bruycker *

Ridiculiseren van een argument door het te vervormen is niet hetzelfde als een argument weerleggen. Het breken van armen en benen is een uitzondering op de in het algemeen voorkomende toestand van gave ledematen; het bestaan van regeringen en staten is geen uitzondering, maar regel.

De uitspraak “mensen zijn mensen” (d.w.z. A=A) houdt geen argumentatie in t.a.v. universalia zoals “menselijke natuur”. Het is niet alleen Sartre die het nominalistische standpunt t.a.v. de “menselijke natuur” voorstaat, maar hij is wel de meest bekende. Eenzelfde standpunt vindt men ondermeer bij Brand Blanshard (Reason and Analysis). De relativiteitstheorie weerspreekt Newton. Toch heeft de klassieke natuurkunde haar verdiensten op haar beperkte terrein, maar men mag de beperktheid niet uit het oog verliezen.

Het natuurrecht is ook door voorstanders van het individualistische anarchisme verworpen (o.m. Benjamin Tucker) als een abstract verzinsel dat zowel door “verkrampten” (conservatieven) als door “verlichten” (progressieven) wordt gehanteerd. “Zowel verdedigers van het conservatisme, als strijders in revoluties hebben zich beroepen op het natuurrecht als legitimatie voor hun handelingen,” aldus G.W. van Asperen (De goede maatschappij, p.63).

Courcelle-Semeuil is voor de vrije-markteconomie van even grote betekenis als Bastiat. Tussen hun werken en de evolutie van het staatsapparaat sindsdien is er waarschijnlijk geen direct verband. Men leze ook van L.A. Rollins: The Myth of Natural Rights.

Commentaar van Frank van Dun

Gilbert de Bruyckers recente bijdragen over het natuurrecht missen elke overtuigingskracht. Nergens maakt hij duidelijk wat hij onder natuurrecht verstaat. In zijn eerste artikel vermeldt hij mijn boek, Het fundamenteel rechtsbeginsel, alhoewel de term “natuurrecht” in mijn boek nauwelijks voorkomt, en het toch wel absurd zou zijn te stellen dat die verhandeling alleen maar een exponent is van bijv. de Stoïcijnse natuurrechtsleer, of de Thomistische natuurrechtsleer, of de Wolffiaanse natuurrechtsleer, of de natuurrechtsleer van Thomasius, of van Locke.

De Bruycker zou moeten weten dat “het natuurrecht”, zoals “de natuurwetenschap”, niet één theorie is, maar een ruim veld van onderzoek waarbinnen vele theorieën en methodologiën aan bod kunnen komen. Hij mag ervan overtuigd zijn dat er ook nominalisten zijn die een natuurrechtsleer hebben uitgewerkt, zoals er ook niet-nominalisten het staatspositivisme hebben verdedigd.

Als de Bruycker niets met het onderzoek naar de grondslagen van het recht te maken wil hebben, dan is dat zijn zaak. Hij maakt zich m.i. echter hopeloos belachelijk als hij meent dat zijn instant-weerleggingen van het natuurrecht, bestaande uit een citaat, een paar namen en wat jargon, ook maar enige indruk maken.

*) G. de Bruycker: Het Natuurrecht – UB 89/90

Duran Funkan: Tegen het Natuurrecht – UB 91