De recente bijdragen van de professoren De Clercq en Leen over het zgn. recht op arbeid…
De recente bijdragen van de professoren De Clercq en Leen over het zgn. recht op arbeid brengen duidelijk aan het licht hoe problematisch dat recht wel is. En inderdaad: het recht op arbeid kan geen fundamenteel mensenrecht zijn – het voldoet niet aan de meest essentiële eis waaraan een beweerd recht moet voldoen om als fundamenteel mensenrecht te worden erkend. Het zogenaamde recht op arbeid is niet universaliseerbaar, d.w.z. het kan niet onder alle omstandigheden aan alle mensen worden gewaarborgd. Het is dus een recht dat alleen aan de enen kan worden toegekend als het aan de anderen wordt ontzegd. Daarentegen is het recht te arbeiden wel een universaliseerbaar recht.
Een voorbeeld
Dit alles is geen spel met woorden. Zeggen dat mensen recht hebben op arbeid (tewerkstelling) is zoals zeggen dat ze recht hebben op een huwelijk, d.w.z. “op een huwelijkspartner” – en dus ook dat ze het recht hebben (staats-)geweld te gebruiken om een ander te dwingen tot een huwelijk. Die ander is dan in die situatie een rechteloos object. Bijgevolg kan het recht op een huwelijk geen universeel mensenrecht zijn. Het recht te huwen is daarentegen evident wel universaliseerbaar: het is een vrijheidsrecht, het recht te huwen met een partner die tot huwen bereid is, maar ook het recht niet te huwen zo men daartoe niet bereid is.
Het recht op arbeid
Zeggen dat de mensen recht hebben op arbeid (tewerkstelling) is zeggen dat ze recht hebben “op een werkgever”. Diegenen die het recht op arbeid opeisen, eisen in feite dat anderen zouden gedwongen worden sommen te betalen voor diensten die deze de kosten niet waard achten. Als ik recht op arbeid zou hebben, dan zou ik het recht hebben een ander desnoods met geweld (staatsgeweld als het kan, straatgeweld als het moet) te dwingen mij te betalen voor werk dat zijn kost niet waard is. Immers: als mijn werk zijn kost wel waard zou zijn, dan zou ik geen dwang moeten gebruiken om de ander ertoe te bewegen mij in dienst te nemen. Als ik dus recht op arbeid zou hebben, dan zou ik het recht hebben hem te dwingen mij te subsidiëren uit de opbrengst van zijn arbeid. Maar als ik recht heb op de opbrengst van zijn arbeid, dan heeft hij niet het recht mij die opbrengst te onthouden – d.w.z. hij heeft niet het recht die opbrengst niet te produceren. M. a. w., ik heb dan recht op zijn arbeid. Het recht op arbeid proclameren is het recht van de enen op de arbeid van de anderen proclameren: het is de slavernij verdedigen.
Zoals de meeste mensen ervoor terugschrikken het recht op een huwelijkspartner integraal te verdedigen, zo schrikken velen er ook voor terug het recht op arbeid integraal te verdedigen. Er zijn echter nog altijd mensen (men noemt ze “conservatieven”) die geloven dat het huwelijk, in de hemel gesloten, op aarde niet ontbonden kan worden. En er zijn er ook (ze noemen zichzelf “progressieven”) die hetzelfde schijnen te geloven met betrekking tot het arbeidscontract. Beide groepen vergissen zich echter als ze menen dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen een huwelijk/arbeidscontract aangegaan onder dwang, en zo’n contract voortgezet onder dwang. Alleen als er sprake is van voortdurende instemming vanwege beide partijen kan het verwijt van slavernij ontkracht worden. Een éénmalige instemming bij het aangaan van het contract is niet genoeg.
Zoals het recht te huwen, zo is ook het recht te arbeiden een universaliseerbaar recht: de eerbiediging ervan levert niets meer, maar ook niets minder, dan de waarborg dat mensen die met mekaar willen samenwerken op basis van een vrij contract dat ook kunnen doen, wat ook anderen daarover mogen denken. Het is een vrijheidsrecht, en niet, zoals het recht op arbeid, een recht op de arbeid of de vruchten van de arbeid van anderen.
Het recht op leven
Het is dus met recht en rede dat de professoren De Clercq en Leen het recht op arbeid of tewerkstelling in vraag stellen. Zij laten echter na hun kritiek uit te breiden tot het zogenaamde recht op leven, dat ze beiden wel erkennen. Er kan echter geen recht op leven zijn. Het zogenaamde recht op leven is niets anders dan een “recht op levensmiddelen”, d.w.z. het recht zich desnoods met geweld meester te maken van de produktie van anderen: het is het recht zich door anderen in leven te doen houden. Zo’n recht is duidelijk niet universaliseerbaar. Wat meer is: het impliceert het recht op (andermans) arbeid dat onze auteurs zo terecht verwerpen.
Op het einde van de vorige eeuw werden in Engeland een aantal zeelieden voor de rechtbank gedaagd omdat ze na een schipbreuk een van hun maats hadden gedood en opgegeten. Wie beweert dat ze recht op leven hadden moet erkennen dat ze het recht hadden dat te doen; maar hij moet ook erkennen dat het zogenaamde recht op leven niet universaliseerbaar is, dat het niet altijd en overal en voor iedereen kan gelden – of had de jonge scheepsmaat die door zijn gezellen werd opgegeten niet evenveel recht op leven?
Is het recht op leven een conceptueel onding, dan is het recht te leven (d.w.z. het recht het beste van zijn leven te maken dat ervan te maken is, zonder het gelijke recht van enig ander te schenden), evident wel universaliseerbaar. Dat recht impliceert uiteraard het recht anderen te helpen; maar niet het recht op hulp van anderen – niet het recht anderen desnoods met geweld te dwingen hun hulp, hun diensten, hun arbeidj hun leven ter beschikking te stellen. Dat laatste zou trouwens een recht zijn dat alleen door de sterken t.o.v. de zwakken kan worden uitgeoefend. De ethiek van het geven is verenigbaar met de universele rechten van de mensen; de non-ethiek van het nemen is dat niet.
Rechtsbewustzijn
Dat men het belang van een goedgevormd, logisch correct rechtsbegrip niet onderschatte! Als de gangbare ideeën over het recht incoherent en ondoordacht zijn, hoe kan dan de praktijk van het recht iets anders zijn dan tot norm verheven onrecht? Van respect voor de interne logica van de rechtsidee is in het publieke debat nog nauwelijks sprake. Slogans komen in de plaats van zelfs elementaire logische gevolgtrekkingen. De logica, opgehemeld als het erom gaat een raket naar de maan te sturen, wordt zonder meer terzijde geschoven als het gaat om het recht, d.w.z. om de principes die de rechte weg voor de samenleving als geheel bepalen. Het resultaat: een stuurloze, onbestuurbare maatschappij waarin ieder schijnt te denken dat hij en zijn beschermelingen recht hebben op alles, en waarin iedereen via politiek en wetgeving probeert te realiseren wat hij niet op een eerlijke manier tot stand kan brengen.
Weinig mensen zijn bereid te zeggen dat zijzelf, in eigen naam en voor eigen rekening, recht hebben op andermans leven of op andermans arbeid. Maar hoevelen zeggen niet expliciet dat zij, als burgers, in naam en voor rekening van een ongedefinieerde en ondefinieerbare “gemeenschap”, het recht hebben over andermans leven en arbeid te stemmen en te beslissen? Alsof we het recht zouden hebben via de staat te doen wat we anders niet het recht hebben te doen.’ Alsof het verschil tussen recht en onrecht louter en alleen een kwestie van stijl is, en niet een substantieel verschil! Alsof in wettelijke vorm gegoten onrecht juist door zijn vorm tot recht kan gemaakt! Allicht ligt daar de fundamentele contradictie in de gangbare ideeën over recht en onrecht, de fundamentele oorzaak van de morele en intellectuele verwarring waarin fictieve rechten, zoals het recht op leven of het recht op arbeid, zo welig kunnen tieren. En in die verwarring laten velen hun morele energie mobiliseren voor het verdedigen van het in die schone slogans gestoken onrecht. Dat is zeker niet het minst tragische aspect van deze situatie.
Dr. Frank van Dun is werkzaam bij de Rechtsfaculteit van de Rijksuniversiteit Gent, en gepromoveerd op HET FUNDAMENTELE RECHTSBEGINSEL. Hierover heeft hij ook een essay gepubliceerd waarin hij de grondslagen van het Recht behandelt.
Velen hebben genoten van de toespraak die hij vorig jaar in Utrecht op een Trefpuntbijeenkomst hield.
Wij zijn dan ook blij dat hij in augustus, op de Conventie in Brussel een van onze sprekers wil zijn.