Referenda kunnen door regeringen worden uitgeschreven. Die inspraakprocedure wordt dan vaak…
Referenda kunnen door regeringen worden uitgeschreven. Die inspraakprocedure wordt dan vaak door hen misbruikt om een zwakke parlementaire positie te versterken en om de steun van de kiezers voor hun beleid te mobiliseren.
Dergelijke karikaturen van inspraak worden hier buiten beschouwing gelaten. Het begrip referendum wordt opgevat naar Zwitsers of Italiaans model – d.w.z. een stemming over een bepaalde wet die door een vooraf bepaald aantal kiezers wordt uitgelokt.
In Nederland bood de Staatscommissie van advies inzake de relatie kiezersbeleidsvoering (de commissie BIESHEUVEL) haar eindrapport op 4 december 1985 aan. De invoering van het referendum wordt er unaniem in bepleit. Uitgangspunt is dat het gevoel veelal geen directe invloed te kunnen uitoefenen op de besluitvorming kan leiden tot gevoelens van frustratie en vervreemding. Daarenboven kan een situatie ontstaan waarbij in onvoldoende mate sprake is van representativiteit van de Kamers. De invoering van het referendum vereist een grondwetswijziging, doch de unanimiteit in de commissie laat vermoeden dat dit geen probleem zou zijn.
In België werden tijdens de vorige legislatuur bij de Kamer vier wetsvoorstellen tot instelling van het referendum ingediend, maar ze kregen alle vier een negatief advies van de Raad van State, De Raad van State hield evenwel geen rekening met tal van niet-juridische argumenten die wel voor de invoering van het referendum pleiten en inzonderheid het moreel, het bestuurseconomisch en politicologisch* argument.
A. Het moreel argument
Op de economische markt verbiedt de overheid – althans in België – producten, diensten of titels gezamenlijk aan te bieden. Op de politieke markt daarentegen mogen de producenten – de politieke partijen – ongestraft goederen en diensten – situatierenten* of subsidies – gezamenlijk aanbieden. Bij verkiezingen is gezamenlijk aanbod, te weten een partijprogramma dat te nemen of te laten is, zelfs de algemene regel.
Verkiezingen zijn dus het zoveelste voorbeeld van de dubbele moraal van de overheid. Net als in het geval van spelen en weddenschappen, van diefstal en afpersing, van discriminatie op grond van nationale afkomst,… verbiedt de overheid aan de rechtssubjecten gedragingen waaraan ze zich zelf schuldig maakt: de lotto, onteigeningen en belastingen, inschrijvingsgelden voor buitenlandse studenten in Belgische onderwijsinstellingen. Een rechtsstaat is een staat waar de gezagsdragers gebonden zijn door het objectief recht, waarvan zij de toepassing moeten verzekeren en dat hun bevoegdheden beperkt. Door de invoering van het referendum zou het gemeenrecht – verbod van gezamenlijk aanbod – ook op het gedrag van de gezagsdragers van toepassing zijn. Het positief recht zou wat minder bestaan uit regels die slechts voor anderen uitgevaardigd worden.
B. Het bestuurseconomisch argument
Het gezamenlijk aanbod van goederen op de politieke markt is een noodzakelijke voorwaarde voor de politieke “log rolling”*. Dank zij die verkoopstechniek kunnen inderdaad coalities van belangengroepen de verkiezingen ingaan met pakketten van diensten die voor de betrokken doelgroepen een belangrijk voordeel betekenen, doch waarvan de kosten door de gehele gemeenschap worden gedragen.
De invoering van het referendum zou een afzonderlijke beoordeling van de verschillende politieke renten tot gevolg hebben. Het staat geenszins vast dat de betalende meerderheid verder zou instemmen met de voordelen die minderheden dank zij het huidige systeem konden verwerven.
C. Het politicologisch argument
Door de referenda zou de marge van de machthebbers om de privileges van hun politiek cliënteel veilig te stellen bedreigd worden. De partijen zullen het immers steeds moeilijker hebben om de (schaarser wordende) overheidsmiddelen te verdelen onder de belangengroepen waarop ze steunen. Vroeg of laat zal er gekozen moeten worden tussen b.v. steun aan de pers, het behoud van de vakbondspremies, de subsidies aan ziekenfondsen en ondernemingen, het behoud van de werkgelegenheid in de overheids- en gesubsidieerde sector … In eigen zuil zullen de misnoegden steeds talrijker worden.
Daarenboven zou de politieke markt gesaneerd worden in zoverre het voor drukkingsgroepen veel gewaagder zou worden om via deze markt een inkomen voor hun aanhang te verwerven. De mogelijkheid door een referendum afgeschaft te worden zou de aantrekkelijkheid van politieke renten sterk verminderen, zodat politiek lobbyen in se minder interessant zou worden.
Het bewerken van de kiezers (zowel offensief als defensief) zou economisch veel lonender worden. Het steunen van libertarische Public Relation-kantoren zou voor vele ondernemingen een meer efficiënte verzekeringspremie worden tegen allerhande “herverdelings”-wetten dan het subsidiëren van de verkiezingscampagnes van de traditionele partijen.
D. De argumenten contra
De drie argumenten contra zijn:
a) referenda doen geen afbreuk aan de “democtatuur”
b) de gezagsdragers moeten de publieke opinie leiden
c) de volksvertegenwoordiging steunt op het vermoeden dat haar beslissingen die van het kiezerskorps zijn.
Het is waar dat niets een meerderheid verhindert bij een referendum een minderheid te verdrukken. Anno 1986 kan men evenwel nauwelijks aangelegenheden vinden waar dit nog niet het geval is: progressieve belastingen, enorm openbaar domein, exorbitante status van het vakbondskartel, massaonderwijs, wetgeving op de ruimtelijke ordening. Het eerste argument is derhalve niet relevant.
Het tweede argument, dat geïllustreerd wordt met de afschaffing van de doodstraf die in vele staten geschiedde tegen de wil van de meerderheid van de kiezers, is bijzonder zwak. Kan het “opvoeden” van de kiezer inderdaad niet beter bereikt worden via een voorlichtingscampagne, dan via parlementaire debatten die, bij gebrek aan rechtstreekse betrokkenheid, slechts door een minderheid van de kiezers worden gevolgd?
Het derde argument is logisch niet gefundeerd. Het referendum kan aangezien worden als een “bewijs van het tegendeel”. In parlementaire democratieën worden wetten vaak gewijzigd of opgeheven. Betekent dit dat de ene meerderheid wel de wil van “het volk” vertolkt en de andere niet?
Vaak wordt het beginsel van de “nationale soevereiniteit” ook tegen het referendum aangehaald. De natie zou meer zijn dan het kiezerskorps op een bepaald ogenblik. Daarom voert de grondwet “countervailing powers” in om misbruiken van toevallige meerderheden te verhinderen: scheiding van de machten, tweekamerstelsel, rigide grondwet … Dit argument hoeft niet weerlegd te worden. Het pleit immers ten voordele van het referendum – countervailing power” bij uitstek -, die inderdaad toevallige politieke akkoorden zou kunnen verhinderen.
Besluit
Ook al is het referendum geen oplossing om de rechten van de mens (het fundamenteel rechtsbeginsel) beter te beschermen, toch zou het een verbetering kunnen betekenen in vergelijking met de huidige bestuurswijze van de welvaartstaat. Juist daarom lijkt het weinig kans te maken om ingevoerd te worden.
Het is wellicht niet toevallig dat in België noch de socialisten, noch de christen-democraten de invoering van het referendum bepleiten. Kan men van die “conservatieve” partijen immers verwachten dat ze de tak zouden doorzagen waarop ze zo comfortabel zitten?
Chris Hocepied 29.5.86.
Voetnoten
1. politicologie: leer van de politieke verschijnselen, vooral van de partijpolitiek en van de werking van het openbaar bestuur.
2. situatierente: hoger inkomen behaald door een groep of een persoon dank zij de wettelijke bescherming van hun positie door de overheid (b.v. vestigingswetten, ambtenarenstatuut…)
3. “logrolling”: ongeschreven overeenkomst tussen personen waarbij de ene de andere helpt met het oog op een wederdienst.