Het is niet totaal ongepast dat Max Stirner, de volgende figuur in onze serie “libertarische…
Het is niet totaal ongepast dat Max Stirner, de volgende figuur in onze serie “libertarische denkers”, pas na een flinke onderbreking aan de beurt komt. Om te beginnen is er de breuk in de tijd. Stirner was een tijdgenoot van Marx, een solide 19de-eeuwer dus. En ook wàt hij schrijft klinkt heel anders dan waaraan b.v. een Hayek of een Rothbard ons gewoon hebben gemaakt. Wie gevatte argumenten tegen de rol van de staat zoekt kan aan Stirner rustig voorbijgaan. Trouwens, de rol van de staat als dusdanig is al iets waar Stirner weinig belangstelling voor heeft. In de klassieke tegenstelling: het individu tegen de staat, gaat zijn belangstelling uit naar de eerste term van de uitdrukking, het individu. Wie ben ik, is eigenlijk de eeuwige vraag waarover Stirner zich buigt, en het kenschetst hem dat hij die vraag niet beantwoordt met een omstandige, wetenschappelijke doorlichting van het vraagstuk, maar met een gepassioneerde zelfaffirmatie op papier, waarvan zijn boek “Der Einzige und sein Eigentum” het resultaat is. So far so good, maar belangrijk is dan ook zijn boek in die geest te lezen. Zoals Stirnerkenner John Carroll schrijft: “… is an exploration in selfmeaning, a theoretical building up of the anarchist identity, and indeed a direct challenge to any reader who seeks to devine its message; unless he himself is willing to join Stirner on a voyage charting his own identity, questioning where he questions, he will gain no understanding of the essence of the book. At best he will be excited by a few striking passions. Stirner himself gives the clue to how to approach his work in his egoistic command, ‘Realize yourself!’ Ego antecedes essence, essence being what one realizes.” Deze laatste zin bewijst, terloops gezegd, tevens dat Stirner terecht vaak als de “eerste existentialist” wordt aangezien. Hij schreef dan ook zijn boek als een gedicht, als een uiting van wat in hem leefde, niet als een berekende poging om jou of mij te overtuigen. Hij was bijgevolg ook niet overmatig onder de indruk van het gebrek aan succes ervan.
Sir Herbert Read, de Engelse anarchistische Stirnercommentator, maakte in 1940 in zijn boek “The Philosophy of Anarchism” het onderscheid tussen “liberty” en “freedom”, waarbij liberty het nogal abstracte en negatieve beginsel van de dwangloosheid, de afwezigheid van uiterlijke belemmeringen was en freedom daarentegen de eigenheid, het zichzelf zijn, de actieve realisatie van wat men in zich besloten voelt. Wat Stirner ons biedt is wel degelijk onvervalst 24-karaat freedom, niet liberty!
Moet men, om “de dingen” te veranderen, beginnen met het individu of met de maatschappij, zo luidt een permanente strijdvraag in vele bewegingen en ideologieën. De meeste libertariërs kiezen hier, samen met b.v. Marx, voor wat men eigenlijk het collectivistische antwoord moet noemen: zij achten het veranderen van de maatschappij primordiaal en voegen er meteen aan toe dat je in een vrije maatschappij natuurlijk ook aan en met jezelf zult kunnen doen wat je wilt. De self-liberationists (zie Harry Browns “How I found Freedom in an unfree World”), de libertarische en humanistische psychologen en zelfs iemand als Ayn Rand hebben evenwel steeds het andere aspect van het probleem benadrukt. Een maatschappij is uiteindelijk steeds maar de weerspiegeling van de individuen waaruit ze is opgebouwd. Zij is bovendien voor elk van ons (voor míj!) slechts een middel tot het realiseren van bepaalde doelstellingen. Stirner is hier natuurlijk zowat het summun van wat er maar aan egoïsme en individualisme te rapen valt. “Wees jezelf”, hoort men hem donderen als antwoord op deze intellectuele vitterij. Indien het sociale aspect voor hem al enig belang heeft dan is het louter als een gevolg, een uiting van wat in het individu leeft. In die zin dient wellicht zijn “Unie der egoïsten” te worden begrepen, als het begin van de nieuwe maatschappij die eventueel kon voortvloeien uit het samenkomen der vrije individualisten, maar waar we niet hoeven naar te streven.
De veelgemaakte vergelijking tussen Stirner en Nietzsche hoeft niet overdreven te worden. Hoewel de overeenkomstige kenmerken bestaan en ook Nietzsche het libertarisme interessante zaken te vertellen heeft, gaapt er een wijde kloof tussen de Übermensch van Nietzsche en de Stirneriaanse egoïst. De Übermensch is immers een (wellicht voor weinigen) te bereiken ideaal, het “ik” van Stirner daarentegen een niet-normatief feit. Vanuit de Stirneriaanse visie blijft het ideaal van de Übermensch, hoe aanlokkelijk ook, een van buitenaf komende norm waarop “ik” zal beoordeeld worden. Misschien kan men het zo stellen dat Nietzsche een bepaald gelijkheidsideaal aanvalt, terwijl Stirner -nog radicaler- zelfs de vergelijkingsactiviteit op de korrel neemt.
Ik heb voorlopig niet de durf om hier zomaar te proclameren wie van beiden hier “gelijk” heeft. Mijn bescheiden conclusie moge gewoon luiden dat dit het soort belangrijke en fundamentele problemen is waaraan ik libertariërs graag wat meer tijd en aandacht zag besteden.