Zoals bij vele denkers (Marx, Wittgenstein….) kan men bij Nathaniel Branden spreken van een…
Zoals bij vele denkers (Marx, Wittgenstein….) kan men bij Nathaniel Branden spreken van een “vroege” en een “latere” Branden, een eerste en een tweede periode. Over zijn eerste periode kan ik kort zijn. Branden was toen een strikte objectivist, uitverkoren leerling van Ayn Rand en zowat de man die instond voor de objectivistische organisatie. Nu heb ik mijn visie op het objectivisme, en dan meer bepaald het rationalistische aspect ervan; hier destijds wellicht voldoende duidelijk gemaakt. ALS er echter een plaats(je) is voor de ratio in het leven, laat het dan in de filosofie, in het natuurwetenschappelijk denken of in het bedrijfsmanagement zijn, maar in ’s hemelsnaam niet in de psychologie. Vragen over psychisch welzijn en levensgeluk rationalistisch willen gaan oplossen is als aan een duizendpoot vragen hoe hij het klaarspeelt al die poten in de juiste volgorde in beweging te zetten. De overlevering vertelt dat het arme dier, aan wie die vraag werd gesteld, zich geschrokken in de baard krabde.., en sindsdien geen poot meer heeft verzet. Mijn oordeel over de “vroege” Branden is dan ook nog ongunstiger dan over het objectivisme in het algemeen.
Toen kwam dan de beruchte breuk met Rand in 1968, een zaak waarvan ook Branden wel moet en zal ingezien hebben dat er heel wat niet-rationele factoren in meespeelden. In elk geval kwam, spoedig daarna, een heel andere, een in de context van de hedendaagse, vooral humanistische, psychologie misschien minder originele, maar meer realistische Branden te voorschijn. Emoties gingen een grotere rol spelen en hij ging inzien dat wat er in de kindsheid met deze emoties gebeurd is vaak de oorzaak vormt van latere psychische moeilijkheden, zeg maar: neurosen. Allemaal niet geweldig origineel, zul je zeggen, maar waardevol is toch dit (het heeft de titel gegeven aan één van Brandens boeken: The Disowned Self): het idee dat het kind, geplaatst tegenover emotionele problemen waar het geen raad mee weet – vaak ingevolge het onverantwoord optreden van de buitenwereld – hierop reageert door de aan de basis liggende emoties “af te stoten”, een idee dat men, hoe ongezellig Branden dit ook zou vinden, eveneens in de oosterse psychologie, met name in het Boeddhisme, terugvindt. De remedie is – uiteraard – deze afgestoten componenten terug te aanvaarden en als deel van zichzelf op te nemen. Vermits er ondertussen verdringing is opgetreden dient men hierbij te beginnen met het terug bewustmaken van dit proces, iets waarvoor Branden in zijn workshops een gamma technieken en oefeningen toepast, waarvan men er uiteraard vele terugvindt in Transactionele analyse en de Gestalt psychologie. Als centrale kenmerken van een gezonde persoonlijkheid stelt Branden de volgende: zelfbewustzijn, zelfaanvaarding, zelfverantwoordelijkheid en zelfassertiviteit. Redeneren en argumenteren achteraf is goed, (buiten een psychotherapeurische context) maar heeft pas zin bij een gezonde persoonlijkheidsstructuur. Zolang men van zichzelf vervreemd is, versterkt intellectuele analyse alleen maar de defensiemechanismen en leidt het de betrokkene verder weg van zichzelf.
Tegenover religie is Branden negatief blijven staan (nochtans: zie einde artikel), een standpunt dat ik zeker kan bijtreden als we ons concentreren op b.v. de christelijke KERKEN vandaag, maar dat mij toch in zijn algemeenheid te ver lijkt te gaan. Uit wat Branden terzake opmerkt, zou ik afleiden dat zijn visie ongeveer op dit neerkomt: als verstand en gevoel goed functioneren is er verder geen probleem meer. Dat mensen en systemen verdergaande bedoelingen kunnen hebben en dat daarbij soms niet steeds dezelfde criteria gelden als voor iemand wiens doel gewoon is zich “fit en goed te voelen”, blijkt hij niet te kunnen aanvaarden. Ik voel me hier dan ook geneigd te zeggen: schoenmaker, blijf bij uw leest.
Brandens nadruk op autonomie, individualiteit en zelfverantwoordelijkheid brengt hem als vanzelf bij het maatschappelijk probleem, waar hij dezelfde waarden wenst te sanctioneren via het libertarisme. Terecht verwijt hij aan vele van zijn collega’s psychotherapeuten hun contradictorische houding terzake: individualistisch en op autonomie gericht waar het hun privé-praktijk betreft, collectivistisch en statistisch in hun politieke opvattingen.
In een recent uitgebrachte cassette geeft Branden, naar aanleiding van Ayn Rands overlijden, enkele nabeschouwingen bij haar werk. Hij blijft het belangrijk vinden, maar geeft tevens vele schaduwzijden aan: het dogmatisme, de enge opvatting van wat “rationeel” is (voorbeeld: buitenzintuiglijke waarneming, die wel verwerpelijk MOEST zijn en dus zonder enig onderzoek onbestaand werd verklaard), het moralisme, de verdringing van het emotionele in het algemeen en van gevoelens van welwillendheid en sympathie in het bijzonder (“ben ik toch niet altruïstisch aan het worden?”) en haar oppervlakkige kijk op psychologie. Tevens blijkt er nogmaals uit dat Brandens eigen evolutie nog niet ten einde is. Hij geeft o.m. blijk van belangstelling voor zaken als mystiek bewustzijn! U had het al begrepen: Branden is een man naar wiens verdere intellectuele loopbaan ik met belangstelling uitkijk. Met name de objectivisten onder de lezers kan ik met niet genoeg nadruk aansporen hem te bestuderen. Hij WEET immers waarover hij het heeft.