FEIT: Protectionisme legt een zware belemmerende belasting op alle consumenten

Voorstanders van protectionisme beweren, dat de enige consementen die voordeel hebben van een hoger gewaardeerde dollar, uitsluitend de rijke consumenten zijn, die het zich kunnen permitteren “boodschappenreisjes” naar Europa te maken. Deze rijke consumenten profiteren volgens deze redernering, ten koste van de Amerikaanse werkgelegenheid. Het voordeel van de vrije handel blijkt echter niet beperkt te blijven tot luxe consumptiegoederen.

In feite beslaan de meest beschermde artikelen -staal, auto’s, suiker en textiel – een veel groter percentage van het loon van de lager betaalde arbeider. Luxe artikelen zijn zelden onderhevig aan importbeperkingen en niemand hoeft naar het buitenland (buiten de V.S.!) om geld te besparen op geïmporteerde auto’s, suiker of textiel. Zulke noodzakelijke behoeften zijn voor iedereen tegen een lage prijs te koop als de dollar hoog genoteerd staat en alle import vrijelijk mogelijk is.

Protectionisme, in plaats van de armen te bevoordelen, legt juist de zwaarste lasten bij de lage inkomensgroepen, die bijna hun gehele inkomen moeten uitgeven aan de eerste levensbehoeften, juist die welke beschermd worden.

In “Quarterly Review”, de Zomeruitgave van de New Yorkse Federal Reserve Board van 1985, wordt geschat dat de protectionistische importbeperkingen een extra belasting legt van 66% op de lonen van de lage-inkomensgroepen met een jaarinkomen van $7000 tot $9350. De vergelijkbare belasting voor de hoogste inkomensgroepen met een inkomen van $58000 en meer was slechts 5%.

Protectionisme blijkt dus een uitermate belemmerende belasting te zijn van de minderbedeelden.