In de twee vorige delen van deze studie hebben we vastgesteld dat de overheid zelf veel werkloosheid veroorzaakt door haar optreden, o.m. door in te grijpen in de prijsvorming (rechtstreeks of onrechtstreeks bv. door wisselkoersenmanipulatie of subsidiëring) en de invoering van een systematisch systeem van werkloosheidssteun.

Nu is het zo dat het laatste kan en mag uitgebreid worden tot àlle transfers van productie, zoals uit het volgende zal blijken.

Doel

Het doel van alle productie is het creëren van producten en/of diensten. Vanzelfsprekend? Eigenlijk toch niet. In feite is het doel niet het creëren zelf, maar er vrij over kunnen beschikken. Of korter gesteld: het doel van alle productie is de vrije beschikking over de gecreëerde producten (of diensten – haast alle diensten zijn echter uiteindelijk bestemd voor het creëren van producten).

In de mate waarin dit doel wordt verwezenlijkt, in die mate wordt het resultaat van de inspanningen beoordeeld en kan men zeggen dat ze succesvol zijn geweest, dat men geslaagd is in de opzet. In onze samenleving gebaseerd op arbeidsspecialisatie betekent dit: hoe meer en hoe beter men voldoet aan de wensen en behoeften van de medemensen. Wat, tussen haakjes, dus niet kan betekenen dat men alle eigen productie gratis uitdeelt, want dat is de beste manier om dit ‘nuttig zijn’ zo vlug mogelijk uit de wereld te helpen, letterlijk en figuurlijk. Het betekent wel: winst maken, zodat men zelf anderen kan helpen door van hen te kopen, waardoor zij op hun beurt meer kunnen kopen. Ook laat het toe de eigen productie uit te breiden of te verbeteren zodat anderen meer, of beter, of goedkoper kunnen verkrijgen wat zij wensen (met ‘winst’ wordt hier in ’t algemeen ‘inkomen’ bedoeld: ondernemingswinst, salaris, interest, enz.) (ook aan te stippen dat ‘producten’ zeer ruim wordt opgevat en niet alleen economische goederen omvat, maar ook bv. onderwijs, televisie, kunst, sport, vermaak, ontspanning, enz.).

Motivatie

Het doel van alle productie is dus de vrije beschikking over het geproduceerde (of het ruilmiddel, het geld dat men er voor in de plaats heeft gekregen). We kunnen ook zeggen dat dit de motivatie is om die inspanningen te leveren. Nu is het zo dat in ons ‘Vrije Westen’ de overheid 40 % (USA) tot 60 % (België, Nederland) onteigent van de productie van haar burgers, gemiddeld. Wat betekent dat dit in veel gevallen oploopt tot 70 of 80 %. Dit betekent vernietiging van motivatie. We kunnen immers stellen dat bij volledige vrije beschikking over het geproduceerde (geen onteigening) de motivatie voor 100 % intact is, terwijl bij totale onteigening de motivatie onbestaande wordt, gelijk dus aan nul. Elke graad van onteigening heeft daardoor een bepaalde graad van vernietiging van motivatie tot gevolg.

Beide Partijen

Nu is het zo dat de overheid onteigent om toe te wijzen aan iemand anders, en dat is een vernietiging van motivatie om te produceren voor beide partijen. Immers, wie onteigend wordt zegt of denkt: waarom produceren, het wordt me toch afgenomen, terwijl wie het toegewezen krijgt zegt of denkt: waarom moeite doen als ik het zonder moeite kan bekomen.

Onzichtbaar

De overheid tracht dit ‘probleem’ te omzeilen door zoveel mogelijk via onzichtbare wegen te onteigenen. Een sprekend voorbeeld zijn de werknemers die, zonder er zich veelal rekenschap van te geven, verhoudingsgewijze haast de hoogste graad van onteigening te verduren hebben. Belastingen en sociale heffingen worden ingehouden voor zij hun salaris in handen krijgen, en de meesten onder hen getroosten zich niet de moeite die nader te bekijken. Bovendien bestaat het grootste gedeelte van die sociale heffingen uit het zg. ‘patronale’ gedeelte, die officieel ‘ten laste van de werkgever’ worden genoemd. Maar het is duidelijk dat ook dit gedeelte door de werknemer dient te worden geproduceerd en dat het geheel der ‘sociale lasten’ een onteigening van het werknemersaandeel in de (gezamenlijke) productie is. Dit wordt nog duidelijker als men overweegt dat de werkgever alle sociale heffingen, evenals trouwens de ingehouden belastingen, evengoed in handen van de werknemers kan uitbetalen. Dat zou op de bedrijfsresultaten niet de minste invloed uitoefenen.

Een andere ‘onzichtbare’ onteigening zijn de taksen, belastingen, accijnzen, invoerrechten, B.T.W. e.d. die begrepen zijn in de aankopen. Gemiddeld zouden alle producten 15 tot 20 % goedkoper zijn zonder de daarop rustende indirecte belastingen, en zouden de burgers dus evenveel meer kunnen verbruiken. Of anders gezegd: dan zou de algemene levensstandaard met ongeveer een kwart stijgen.

Tegenover de sociale heffingen staan de sociale uitkeringen. Omdat werknemers zich niet voldoende rekenschap geven van niet alleen het feit dat zij haast volledig zèlf de kost ervan dragen maar ook niet van de omvang ervan, de feitelijke kostprijs, beschouwen zij die uitkeringen als een ‘sociale verworvenheid’ waaraan men ‘niet mag raken’. Ondergetekende is de mening toegedaan dat, als de toestand in dat opzicht gunstiger was, er veel zou veranderen en wel omdat de kostprijs zo onvoorstelbaar veel hoger ligt dan het geval zou zijn als het systeem volledig aan de vrije markt werd overgelaten d.w.z. onttrokken aan alle overheidsdwang. De kostprijs, thans, bestaat bv. niet alleen uit de rechtstreekse heffingen, de zg. werknemers- en werkgeversaandelen, maar ook uit staatssubsidies. En alle staatsmiddelen komen voort uit ofwel belastingen ofwel leningen (die interesten vergen en die later uit belastingen dienen te worden terugbetaald) ofwel monetaire manipulatie, d.w.z. nieuw geld (dat voor een bepaalde graad van prijzeninflatie zorgt).

Aangezien werknemers belastingen, BTW, indirecte belastingen enz. betalen zoals iedereen, en te lijden hebben van prijzeninflatie ook als iedereen, betalen zij ook zelf rechtstreeks deze ‘sociale’ staatssubsidies (de enige mogelijke discussie zou kunnen zijn over de vraag of zij verhoudingsgewijs evenveel belastingen betalen als andere burgers). Wat betekent dat zij zelf de volledige kost dragen van het ganse systeem, onder vorm van vier grote hoofdingen: sociale heffingen ‘werknemer’, dito ‘werkgever’, belastingen en geldcreatie (gevolgd door prijzeninflatie).

Werkloosheid

Het is duidelijk dat vernietiging van motivatie naar een bepaald volume werkloosheid leidt. Minder gemotiveerd zijn te produceren betekent: weigeren uit te breiden, weigeren meer personeel aan te nemen, weigeren überhaupt personeel aan te nemen, weigeren overuren te doen, meer zelf produceren (doe-het-zelf, eigen groentetuin, enz.), steun verkiezen boven produceren, enz.

Uit wat voorafgaat hebben we kunnen vaststellen dat de overheid alleszins voor een groot gedeelte de werkloosheid zelf veroorzaakt. We kunnen ons zelfs afvragen of zij niet àlle (onvrijwillige) werkloosheid veroorzaakt. Het antwoord daarop bestuderen we in het volgende en laatste deel van deze studie.