Inleiding: Op de bijeenkomst van de KRING SCHIEDAM van 3 december hield de heer Henk Daalhuizen een lezing over de handel in landbouwproducten. Wereldwijd, maar in het bijzonder over de situatie in de EEG.

Henk bleek niet alleen over een zeer uitgebreide kennis op dit gebied te beschikken maar hij wist het in de beschikbare tijd op een heldere en zeer onderhoudende wijze te brengen. De discussietijd bleek dan ook verre van voldoende om alle punten goed uit te praten. Vandaar dat de aanwezigen blij waren met de toezegging dat Henk er nog eens op terug zal komen. Aan het verzoek om de lezing in de VRIJBRIEF te plaatsen zodat men het nog eens rustig kan nalezen, en dat ook anderen kennis van deze materie kunnen nemen, wordt hieronder voldaan.

– Red.

Voorzitter, ik heb de vrijheid genomen de titel van mijn voordracht enigszins aan te passen aan de discipline waaruit ik beroepsmatig voorkom, nl. de internationale handel in landbouwproducten. Zonder bezwaar uwerzijds heb ik de titel dan ook “VRIJHANDEL IN DE LANDBOUW” genoemd. Te gelegener tijd zal ik gaarne terugkomen op “VRIJHANDEL” in het algemeen, hoewel ik er op wijs dat vrijhandel resp. staatshandel in landbouwproducten door de eeuwen heen de bron van alle economische welvaart resp. de bron van alle economische neergang is geweest.

Onlangs lanceerde de Verenigde Staten een plan om in tien jaar alle subsidies in de landbouw af te schaffen, d.w.z. alle exportsubsidies, handelsbelemmerende maatregelen en binnenlandse subsidies die de handel in landbouwproducten beïnvloeden. Al deze subsidies zouden moeten verdwijnen om te komen tot een volledige vrijhandel op de wereldmarkt voor agrarische producten in het jaar 2000. Dit plan is dan ook voorgelegd aan de landbouwcommissie van de GATT, de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en handel. De Europese Gemeenschap heeft hier in eerste instantie afwijzend op gereageerd, aangezien dit economische blok het tempo waarin de Amerikanen dit willen veel te hoog vindt. Bovendien zou het volledig afschaffen van de subsidies en beperkingen een volledige ontmanteling van het Gemeenschappelijk EEG Landbouwbeleid betekenen. In dit verband heb ik reeds twee handelsblokken genoemd, nl. de Verenigde Staten en de Europese Gemeenschap. Zij zijn dan ook de belangrijkste leveranciers van agrarische producten op de wereldmarkt, op afstand gevolgd door Canada, Argentinië en Australië.

Met uw goedvinden beperk ik me tot de problemen van de Verenigde Staten en de EEG als grootste belanghebbenden, waarbij ik het accent wil leggen op de problemen van de EEG, daar dit instituut ook nog te maken heeft met gigantische intracommunautaire problemen omdat deze Gemeenschap nu eenmaal uit 12 verschillende lidstaten bestaat. Geenszins wil ik echter de handelsproblematiek van de andere genoemde landen wegcijferen; zij vormen een wezenlijk onderdeel van de problemen op vrijhandelsgebied.

De Verenigde Staten

De landbouw is hier één van de weinige sectoren die een positieve bijdrage levert aan de handelsbalans. Eén derde van alle akkerbouwproducten is bestemd voor de wereldmarkt. Het overschot op de agrarische handelsbalans daalt echter sterk als gevolg van aanzienlijk verminderde exporten en toegenomen importen. In 1970 werd speciale aandacht gegeven aan uitbreiding van landbouwexporten. In 1973 stegen de prijzen van landbouwproducten in de wereld bijzonder, onder andere door de sterk toegenomen graanimporten van de Sovjet-Unie welk land de bevolking van meer vlees wenste te voorzien; hiervoor was veevoeder nodig in de vorm van voedergranen uit de Verenigde Staten. In 1974 kwam de Club van Rome tot een negatief beeld over de mondiale voedselvoorziening. Dit bij elkaar leidde tot een sterke productiestijging in de Verenigde Staten en een grote toename van de exporten op de wereldmarkt.

De jaren daarna lieten echter een omslag zien in de voorspoed van de Amerikaanse export van agrarische producten. De Centrale Bank aldaar besloot een beleid te voeren dat moest leiden tot een beteugeling van de inflatie en het stoppen van de daling van de dollarkoers. De rente vloog omhoog en vele boeren kwamen in financiële problemen omdat ze in de vorige jaren veel duur land hadden gekocht en gefinancierd met het oog op de ongekende afzetmogelijkheden. Deze mogelijkheden waren echter drastisch verminderd door de schuldenproblemen in de ontwikkelingslanden en de lage wereldmarktprijzen. President Carter kwam in 1979 met zijn exportembargo naar Rusland; de EEG, Canada, Argentinië en Australië hadden hun productie sterk opgevoerd en namen nu de export van granen naar de Sovjet-Unie over. China en India, traditioneel belangrijke afnemers van granen van de Verenigde Staten, waren zelfvoorzienend geworden. Als klap op de vuurpijl kwam toen nog de snelle stijging van de koers van de dollar, waardoor de andere exportlanden in een veel gunstiger concurrentiepositie kwamen te verkeren.

De EEG slaagde erin haar tarwe-exporten van 5 tot 15 miljoen ton te vergroten. Het aandeel van de Verenigde Staten in de wereldtarwehandel daalde van 50 tot 30%. Aldus kwam de Verenigde Staten in grote problemen omdat zoals reeds gezegd, de export van landbouwproducten een belangrijke factor is voor hun handelsbalans.

Met de export van hun personenwagens ging het ook al bergafwaarts door de toenemende concurrentie van Japan. Als exportland hebben de Verenigde Staten weinig meer te bieden op de wereldmarkt, omdat hun industrie veel meer gericht is op hun grote thuismarkt.

De Europese Gemeenschap

Bij de totstandkoming van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid waren de uitgangspunten: zelfvoorziening van voedsel, een gegarandeerd inkomen voor de boeren en redelijke prijzen voor de consumenten.

Een schoon streven, maar wat is er van terechtgekomen? Gigantische overschotten van boter, vlees, melkpoeder, graan, olijven, etc. De inkomens van vooral de middelgrote boeren komen onder grote druk te staan. De consumenten betalen nog geen onredelijke prijzen, maar hebben niet door dat het financieren van het landbouwbeleid toch uit hun portemonnee wordt getrokken in de vorm van steeds hogere BTW-tarieven en loon- en inkomstenbelasting. Hoe lagen de belangen van de verschillende landen in de jaren vijftig toen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid ontworpen werd? Frankrijk had al graanoverschotten, hoewel de EEG in haar geheel netto-importeur was. Nederland had zuiveloverschotten. Duitsland zocht een afzetmarkt voor zijn groeiende industriële productie. Dus er ontstond bij de oprichting een compromis tussen Franse landbouwbelangen en Duitse industriebelangen. In de 70-er jaren werd de EEG van netto-importeur tot netto-exporteur van agrarische producten. Dit vond zijn oorzaak in het feit dat de productie sterk gestimuleerd werd door de hoge garantieprijzen; daarnaast gingen ook de technologische ontwikkelingen sneller en werden steeds meer tonnen graan van een hectare verkregen.

Ook voor zuivel werd al snel een zelfvoorzieningsgraad van meer dan 100% bereikt. Dit alles betekende exporteren op de wereldmarkt. Maar omdat deze markt qua prijs zoveel lager lag dan onze interne markt, moest er goed geld bij in de vorm van subsidies, die steeds hoger werden naarmate de wereldmarktprijzen lager kwamen te liggen.

Toen de koers van de dollar daalde was Leiden helemaal in last. Daarbij kwam ook nog dat het aantal koopkrachtige kopers op de wereldmarkt steeds kleiner werd. Toen Spanje en Portugal – traditionele afzetmarkten voor voedergranen van de Verenigde Staten – toetraden tot de EEG, braken handelsgevechten tussen de EEG en de Verenigde Staten pas goed los.

Het stellen van quota, het invoeren of verhogen van heffingen en rechten gebeurt wederzijds. Kortom protectionisme gaat hoogtij vieren. PROTECTIONISME IS FUNEST VOOR IEDEREEN, ZODAT UIT DIT GEVECHT SLECHTS VERLIEZERS KUNNEN KOMEN. De geschiedenis heeft dit herhaalde malen bewezen. DE LACHENDE DERDE IS TOT NU TOE DE SOVJET-UNIE, die tegen extreem lage prijzen voedergranen en boter kan blijven kopen en daardoor andere leuke dingen kan financieren (bewapening) en bovendien zijn eigen falende landbouwbeleid kan versluieren.

De stand van zaken in de EEG is nu als volgt:

a. Overschotten van:

Granen (16 miljoen ton)

Boter (1,2 miljoen ton)

Magere Melkpoeder (600.000 ton)

Vlees (800.000 ton)

Olijven (100.000 ton) etc. etc.

Een steeds groter deel van de producten die onder de marktordening vallen wordt niet meer voor de markt geproduceerd, maar aangekocht door de overheid. Dit vereist steeds grotere uitgaven wat betreft opslag en financiering en deze overschotten kunnen slechts met zeer hoge subsidies afgezet worden, als ze al afgezet kunnen worden.

b. De commerciële exporten gaan met steeds hogere subsidies gepaard vanwege de lage wereldmarktprijzen.

c. De voedselhulp stagneert vanwege de slechte infrastructuur in de ontvangende landen; het is trouwens ook een verwerpelijk onderdeel van ontwikkelingshulp omdat men de ontwikkelingslanden hiermede afhankelijk maakt.

d. 70% van het EEG-budget wordt besteed aan de landbouwpolitiek; dit heeft tot gevolg dat er steeds minder geld beschikbaar komt voor andere, zinvollere projecten.

MEN KAN ALS CONCLUSIE TREKKEN DAT DE EEG OP PAPIER FAILLIET IS. Het blijft mijn verbazing wekken dat de lobby van 10 miljoen boeren in de EEG sterker is dan de belangen van 300 miljoen consumenten/belastingbetalers. Mijn ervaring is dan ook dat vakbonden en comsumentenorganisaties in deze problematiek weinig of niet zijn geïnteresseerd. Ook uit het Europees Parlement komen slechts incidenteel kritische geluiden daar dit instituut slechts een dure reus op lemen voeten is zonder daadwerkelijke invloed.

Er zal op korte termijn op een productiebeperking moeten worden overgegaan anders zijn de financiële consequenties voor de belastingsbetalers niet meer te overzien.

Treurig is echter dat bij de politieke leiders van de EEG-staten de wil niet aanwezig is om tot oplossingen te komen en zoals reeds gezegd, het Europees Parlement biedt weinig of geen weerstand. Het lijdt geen twijfel dat in het EEG-landbouwgebeuren de Fransen de aanvoerders van alle andere lidstaten zijn en zolang zij hun landbouwpolitiek kunnen laten financieren door de anderen zullen zij het niet nalaten. Als grote graanproducenten zullen West-Duitsland en het Verenigd Koninkrijk niet echt dwarsliggen. Boeren zijn namelijk stemmers en goed georganiseerd. Consumenten zijn ook stemmers, doch niet goed georganiseerd en meer geïnteresseerd in het doorbrengen van hun vrije tijd.

De grote winnaars in het spel zijn de politici (of zijn zij de verliezers?), de bureaucratie en de multinationale handelshuizen die met hun enorme kapitalen de EEG-Commissie naar hun hand zetten. Geen van bovengenoemde partijen heeft belang bij het naleven van één van de doelstellingen van het EEG-Verdrag, namelijk het realiseren binnen afzienbare tijd van een vrij verkeer van goederen, diensten en kapitaal binnen de EEG.

Hoe hoog de economische nood is blijkt uit het feit dat landbouwzaken op de agenda van de GATT – onderhandelingen zijn geplaatst. Bij eerdere handelsronden werd slechts onderhandeld over industrieproducten; landbouwproducten waren van ondergeschikt belang. Voor de grote handelsblokken de Verenigde Staten en de EEG betekent het huidige subsidiebeleid een veel te grote aanslag op de overheidsfinanciën. Hoezeer de vrijhandel in de EEG de laatste tijd wordt aangetast blijkt o.a. uit de quotaregelingen voor veevoedergrondstoffen die de EEG-Commissie heeft ingesteld. De invoer van tapioca uit Thailand, China, de Philippijnen en Indonesië is sterk beperkt. Men overweegt belemmerende importmaatregelen voor veevoedergrondstoffen uit de Verenigde Staten, er is een heffingssysteem in voorbereiding ten aanzien van de invoer van oliën en vetten. BOVENDIEN LIGGEN ER NOG VEEL MEER SNODE PLANNEN IN DE AMBTELIJKE BUREAUS IN BRUSSEL De Verenigde Staten zullen zeker niet achterblijven met tegenmaatregelen.

Wat betekent dit alles voor Nederland, om wat dichter bij huis te blijven?

Onze graanproductie is slechts 1,5 miljoen ton d.i. 1 % van de EEG-graanproductie. Wij produceren ongeveer 16 miljoen ton veevoeder voor koeien, varkens, kippen, schapen etc. Door de hoge graanprijzen in de EEG verwerken wij hiervoor slechts 15% graan, de overige 85% bestaat uit andere veevoedergrondstoffen die wij voornamelijk met een geringe heffing of een importrecht van buiten de EEG importeren. De jaarlijkse omzet van onze mengvoederindustrie is ca. 11 miljard gulden. In de voedingsmiddelenindustrie neemt ze met dit cijfer een derde plaats in na de zuivel- en vleesverwerkende industrie. Het aantal arbeidsplaatsen is ca. 11.000. 95% van ons veevoeder wordt op industriële wijze gefabriceerd. Het exportsaldo in 1984 voor de sectoren vlees en eieren bedroeg 9 miljard gulden. Het aandeel van Nederland in de werelduitvoer van zuivel bedraagt 17%, wij zijn met dit percentage het grootste exportland van zuivel in de wereld. Het exportsaldo in deze sector is 4,5 miljard gulden. Vlees, eieren en zuivel hebben dus een gezamenlijk exportsaldo van 13,5 miljard gulden.

Als we dit cijfer vergelijken met het exportsaldo van aardgas, zijnde 14 miljard gulden, dan geeft dit de plaats aan van het belang van onze veehouderij en de daaraan gekoppelde industrie in onze nationale economie.

In dit verband dient ook zeker de plaats van de economische motor van Nederland, nl. Rotterdam, te worden genoemd. In het recente verleden was Rotterdam een zeer grote overslaghaven voor granen, niet alleen voor Nederland doch ook voor het gigantische achterland. Hiervoor werden vooral aan de Maasvlakte zeer grote investeringen gedaan, maar ook ten behoeve van de verdere infrastructuur. Door de steeds hogere heffingen op importgranen, werd het volume in deze overslag steeds kleiner. De inventiviteit van de Nederlandse mengvoederindustrie nam echter navenant toe. Ten gevolge van de hoge graanprijzen ging men meer en meer over tot de import en verwerking van grondstoffen die deze dure granen konden vervangen, met als gevolg dat de Nederlandse havens voor hun overslag konden omschakelen op deze vervangende veevoedergrondstoffen, temeer ook daar West-Duitsland, in een weliswaar lager tempo dan Nederland, gebruik maakte van deze alternatieven.

Het acute gevaar bestaat nu dat de import van deze alternatieve grondstoffen bemoeilijkt zoal niet onmogelijk zal worden gemaakt. Dit zou een grote aderlating voor de Nederlandse m.n. de Rotterdamse havens betekenen en de doodsteek voor de Nederlandse mengvoederindustrie en de exportpositie van de Nederlandse veehouderij.

Het zal duidelijk zijn dat Frankrijk hierdoor in een veel gunstiger positie zal komen te verkeren. De havens Rouen en Duinkerken floreren al door een toenemende export van de Franse granen (mede gefinancierd door Nederland), bovendien zal men door deze handelspolitiek zelf een grotere mengvoederindustrie kunnen ontwikkelen ten koste van Nederland. De EEG-Commissie zal in dit Franse streven zeker niet dwarsliggen. De vitale posities bij deze Commissie zijn in Franse handen. De Franse landbouwcoöperaties hebben een zeer grote invloed op de Franse politici en dus op de EEG- Commissie. Bovendien bezitten de Fransen de gave om op lange termijn te kunnen denken en zijn wij over het algemeen korte-termijndenkers.

Voorzitter, ik ga mijn betoog afsluiten. Door de protectionistische houding van de grote handelsblokken is de wereldeconomie in een zeer kritische fase gekomen. Hoewel ik zeker geen voorstander ben van de huidige handelspolitiek van de Verenigde Staten, dient hun voorstel om te komen tot een afbraak van alle handelsbelemmerende maatregelen op het gebied van de landbouw sterk gesteund te worden.

Men moet simpel gezegd, daar kunnen kopen waar de prijzen het laagst zijn en daar kunnen verkopen waar men de hoogste prijzen kan maken. Dat is vrijhandel.

Paradoxaal is in dit verband dat er een liberaliseringsproces gaande is in de Oostbloklanden, ook op het gebied van de handel, en dat het “Vrije” Westen aanstuurt op een staatshandel, uitgevoerd door steeds meer ambtenaren. De laatstgenoemde handelspolitiek zal linea recta voeren tot een wereldwijde economische crisis.

Ter overdenking: onze bloemen- en plantenexport floreert dankzij het ontbreken van een marktordening op dit gebied.