Woord vooraf

De lezers die deze serie over de milieubeweging hebben gevolgd, herinneren zich wellicht dat ik in het verleden heb aangekondigd dat ik nog uitgebreid zou ingaan op de ideologie van de milieubeweging. Helaas ben ik hier nog niet aan toegekomen. Om hier een aantal artikelen over te kunnen schrijven, zou ik er full-time aan moeten kunnen werken, en dat is voor mij in mijn huidige omstandigheden niet mogelijk. Ik onderneem op dit moment pogingen om een uitgever te vinden die bereid zou zijn om mijn bespiegelingen over de milieubeweging in boekvorm uit te geven. Als dat zou lukken, zou de situatie er uiteraard anders uit komen te zien. (Hulp bij het vinden van een uitgever zou zeer welkom zijn!)

Hoewel ik me dus nog niet in ideologische milieukwesties heb verdiept, ben ik wel doorgegaan met het bijhouden en onderzoeken van de concrete, wetenschappelijke milieuaangelegenheden, waarover ik eerder heb geschreven, zoals de zure regen, de broeikastheorie en dergelijke. Daarbij ben ik leuke dingen tegengekomen. Bij wijze van “update” wil ik u middels het onderstaande artikel graag deelgenoot maken van mijn meest recente bevindingen met betrekking tot het thema “verzuring”.

Over de verzuring schreef ik eerder in de Vrijbrief van december 1990. Daarbij besteedde ik met name aandacht aan de vermeende verzuring van meren in de Verenigde Staten. Over de vermeende zure regen in ons land had ik niet veel te melden. Daar is inmiddels verandering in gekomen, zoals uit het bijgaande verhaal moge blijken. (De gegevens die ik in mijn eerdere artikel te berde bracht zal ik hier niet verhalen) .

I

Als we de Nederlandse overheid mogen geloven, staat ons land op het punt om in de zure regen om te komen. “LAAT DE TOEKOMST NIET VERVLIEGEN”, roept het ministerie van VROM het Nederlandse volk op in een van zijn vele propagandafolders. “SMOG EN ZURE REGEN, WE ZITTEN ER MIDDENIN”, treurt ons ministerie: „Ieddereen weet zo langzamerhand wel dat ons milieu het zwaar te verduren heeft. Steeds vaker merken, we in onze direCte omgeving dat de kwaliteit van lucht, water en bodem achteruit gaat. Bomen en planten worden door ‘zure regen’ aangetast… En de lucht die we elke dag inademen, raakt meer en meer vervuild”.

In een andere propagandafolder, “Zure Regen, Oorzaken en Oplossingen”, schildert VROM een nog zwarter beeld: „Er zijn gelukkig nog maar weinig mensen die denken dat het „’zo’n vaart niet zal lopen’ met de zure regen,” zo begint deze folder. „De stroom berichten over zieke bossen, uitstervende vissoorten, verdwijnende heidevelden, verstikkende smog en verontreinigd grondwater laten geen enkele ruimte voor twijfel: de luchtvervuiling vormt op dit moment een van de grootste bedreigingen voor ons milieu. De schade aan natuur en cultuurgoederen is nauwelijks te becijferen en in sommige gevallen zelfs onherstelbaar”. Zwaar geschut van ons Ministerie van Milieu. Als het waar is, staan we er met z’n allen slecht op. Is het ook waar? Nee. De vreemde waarheid is, dat – in weerwil van de beweringen van VROM – zure regen helemaal niet bestaat.

Laat ik het iets exacter formuleren. Er bestaat wel zoiets als de uitstoot van zure of verzurende stoffen. Zowel de mens als de natuur produceren deze stoffen. Dat is echter niet de wijze waarop het begrip “zure regen” door iedereen wordt gebruikt. Het lijkt me niet ver gezocht om te stellen dat “zu- re regen” verwijst naar het idee dat er een uitstoot plaatsvindt van verzurende stoffen op een zodanig niveau dat er op grote schaal schade wordt berok- kend aan de natuur. (Volgens VROM is de schade zelfs “niet te becijferen”). Dit nu is met waar. Al thans, er is geen enkel bewijs voor.

Hoe kom ik bij dit revolutionaire idee? Ik leid het af uit een rapport van het Rijksinstituut van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, dat begin 1991 werd gepubliceerd, onder de titel Dutch Pri- ority Programme on Acidification: Eindrapport Tweede Fase Additioneel Programma verzurings- onderzoek (1). Dit is niet zomaar een rapport. Zo- als in de inleiding ervan wordt gesteld: Sinds 1985 wordt praktisch al het verzuringsonderzoek in Ne- derland gecoördineerd in het APV (Additioneel Programma Verzuringsonderzoek). (2)

Ik moet hier overigens meteen aan toevoegen dat de samenstellers van het rapport het ongetwijfeld niet met mijn conclusie eens zijn. In het rapport valt namelijk te lezen dat zij verwachten dat, indien de uitstoot van verzurende stoffen ongewijzigd blijft, er in de toekomst wel schade zal worden toegebracht aan bos en heide als gevolg van zure regen. Hier kom ik nog op terug. Duidelijk is wel dat een toekomstverwachting niet hetzelfde is als een feit. En het is niet als toekomstverwachting dat zure regen wordt weergegeven in de media, door de overheid en door de milieubeweging. Wat de huidige situatie betreft laat het rapport maar een conclusie toe: er is tot dusver geen enkel bewijs dat zure neerslag de vitaliteit van onze bossen heeft aangetast.

II

Late we het rapport van het RIVM eens nader bekijken. Het onderzoek is opgezet om antwoord te geven op de vraag wat „het kwantitatieve aandeel is van O3 (ozon’), SO2 (zwaveldioxyde), NOx (stikstofoxyden) en NH3 (ammoniak)” in de directe en indirecte effecten op de vegetatie, (p. 27) Hierbij doet zich meteen al een opmerkelijk feit, voor. Wat wil het geval? „Het onderzoek naar effecten op de vegetatie,” zo lezen we in het rapport, „heeft zich voornamelijk beperkt tot de Douglasspar op goed doorlatende, arme zandgrond en op heide” (p. 28). Althans, dit wordt meegedeeld in de Nederlandse versie. In de oorspronkelijke, Engelse versie die als eerste verscheen, wordt gesproken over „Douglas fir on well-drained, nutrient-poor sandy soil and on heathland”. De kwalificatie “nutrient-poor” (voedselarm) is in de Nederlandse versie weggevallen. Ongelukje? Maar waat het om gaat is de keuze van de Douglasspar als “modelboom”. Deze keuze voor de Douglasspar wordt gerechtvaardigd „vanwege zijn weerstand tegen ziekten en plagen en omdat Dou- glasspar naalden heeft uit verschillende jaren, hetgeen belangrijk is bij het bepalen van blootstellingeffect relaties” (p. 28). Dit lijkt meer dan billijk.

Later in het rapport echter wordt een overzicht gegeven van de percentages „weinig en niet-vitaal bos in de jaren 1984 tot en met 1990″ (p. 105). Wat blijkt! De Douglasspar is van alle bomen in Nederland het minst vitaal. Het totale percentage weinig – en niet-vitaal bos in Nederland is ongeveer 18 procent, terwijl het percentage weinig – en niet-vitale Douglassparren meer dan 60 procent bedraagt! En het is deze Douglasspar – en dan alleen nog de Douglasspar op voedselarme, zandachtige gronden – die als enige boomsoort is onderzocht door het RIVM.

In een interview dat ik had met Dr. G.J. Heij, een van de eindredacteuren van het rapport en de heer J.W. Erisman, een van de medewerkers, heeft de heer Heij bevestigd dat mijn interpretatie in deze juist is (3). De heer Heij, die zei „niet betrokken te zijn geweest bij de beslissing om de Douglasspar, als modelboom te nemen”, verklaarde dat de resistentie van de Douglasspar tegen ziekte en plagen, waarvan in het rapport sprake is, „achteraf, tegen bleek te vallen”. Hij merkte verder op dat „de bodemvochtsamenstelling bij de Douglasspar totaal afwijkend is” van het algemene patroon, (zie pagina 125). Gezien het feit, dat de Douglasspar ook niet zo’n veel voorkomende boom is in Nederland, stuiten we dus meteen al op een fikse beperking van de reikwijdte van het rapport. De heer Heij rechtvaardigde de beslissing om de Douglasspar als modelboom te nemen met het argument dat het de samenstellers van het rapport er niet in eerste instantie om te doen was de toestand van de Nederlandse bossen in kaart te brengen, maar om erachter te komen hoe het verzuringsproces verloopt. Waarvan akte.

Wat betreft de reden waarom gekozen is voor onderzoek naar bomen op voedselarme, zandachtige gronden, stelde Heij dat het onderzoek juist op deze bomen was gericht, omdat bomen op rijke gronden geen last hebben van verzuring (tenzij er vervuilingsbronnen in de directe omgeving zijn). Deze keuze valt te verdedigen, maar de effecten van verzuring worden er eveneens flink mee genuanceerd. Goed, hoe zit het nu met dat kwantitatieve aandeel. van O3, SI2, NOx en NH3 en de directe en indirecte effecten op de Douglasspar? Allereerst zal ik de directe effecten bespreken, zoals die in het rapport staan vermeld, en vervolgens de indirecte effecten.

III

DIRECTE EFFECTEN VAN ZURE NEERSLAG

-O3(ozon)

„De Douglasspar is op de korte termijn (dagen/weken) relatief ongevoelig voor O3, vergeleken met planten,” meldt het rapport. „Uit onderzoek onder veldomstandigheden aan volwassen Douglasbomen is gebleken dat een vermindering van de dagelijkse fotosyntheseactiviteit van minimaal 8-25% optrad bij dagwaarden van 85-170 g.m.-3 ozon. Voor de totale onderzoeksperiode van drie weken (in mei 1989) werd een vermindering gevonden van minimaal 2-5% … In principe heeft een dergelijke beïnvloeding van de fotosyntheseactiviteit geen gevolgen voor de jaarlijkse groei” (p. 107).

De dagwaarden van 85-170 g.m.-3 waarover wordt gesproken doen zich overigens alleen in bepaalde perioden “met verhoogde niveaus” voor (p. 62,67). De gemiddelde ozonconcentratie ligt in Nederland volgens het rapport tussen de 40 en 50 g.m.- 3. (p. 67)

Wat de lange-termijneffecten van ozon betreft, meldt het rapport dat „lage O3-concentraties kunnen resulteren in aanzienlijke effecten op oudere naaldjaargangen” (p. 108). O3 kan dus een probleem zijn, maar dan alleen voor “oudere naaldjaargangen”, en in de praktijk lijkt de situatie in Nederland niet zorgwekkend te zijn.

– SO2 (zwaveldioxyde)

„Bij de huidige Nederlandse concentratieniveaus van SO2,” zo wordt in het RIVM-rapport geconcludeerd, „komen nauwelijke korte-termijneffecten voor, behalve bij lokaal hoge concentraties in combinatie met lage temperaturen tijdens stabiele weersomstandigheden (voornamelijk in de winter) in de nabijheid van emissiebronnen … Zichtbare beschadiging treedt bij Nederlandse SO2-concentraties niet op bij Douglasspar. SO2 kan op lange termijn … interne verzuring veroorzaken, die leidt tot bladveroudering en bladval. Dit is afhankelijk van de nutriëntenvoorziening … Zichtbare vormen van deze beschadiging treden bij Nederlandse SO2- concentraties niet op bij Douglasspar” (p. 109). Al met al weinig zure regen te bespeuren.

– NH = (ammoniak)

Ammoniak is in tegenstelling tot wat veel mensen schijnen te denken geen vergif. Integendeel, het is een voedingsstof voor planten. In experimenten is aangetoond dat een te hoge ammoniakconcentratie schadelijke effecten heeft op vegetatie, maar in de praktijk (zelfs in Nederland, het enige land waar ammoniakemissies een probleem vormen, als dat al zo is) zijn deze effecten alleen geconstateerd in de directe nabijheid van emissiebronnen (bijvoorbeeld vlakbij een kippenren of een koeienstal). Enkele honderden meters van de bron verwijderd, konden al geen effecten meer worden aangetoond. (Zie pagina 110). In het geval van ammoniak is van zure regen dus eveneens geen sprake.

– NO2 (stikstofdioxyde)

„NO2 stimuleert de groei bij lage concentraties (N-bemesting), maar veroorzaakt zichtbare beschadiging bij concentraties boven ca. 1000 g.m-3. (p. 111) De hoogste gemiddelde concentratie van NO2 in Nederland bedraagt echter slechts 35 g.m-3 (p. 60). Weer geen zure regen te bekennen. Integendeel, het lijkt er eerder op dat de huidige N02- concentraties in Nederland de groei stimuleren. Daarover later meer.

IV

INDIRECTE EFFECTEN

De directe gevolgen van de “verzuring” zijn dus niet echt om over naar Greenpeace te schrijven. Als het gaat om indirecte gevolgen, slaat het rapport een meer alarmerende toon aan. „Er wordt de laatste jaren in bossen in toenemende mate een verstoring van de nutriëntenverhoudingen waargenomen zowel in de bladeren/naalden als in het bodemvocht. Ook is sprake van een sterke bodemverzuring, die met name wordt weerspiegeld door mobilisatie en uitspoeling van grote hoeveelheden aluminium met nitraat en sulfaat. Twee zaken worden hier aangestipt: er zou een verstoring aan het optreden zijn van de voedingsbalans (“nutriëntenverhoudingen”) van bossen en er zou sprake zijn van bodemverzuring.

– Bodemverzuring

Hoewel de totale zuurbelasting in Nederland al jarenlang gestaag afneemt, zijn de effecten van zuurdepositie volgens Heij cumulatief, en kan er dus toch gesproken worden van “bodemverzuring”. Het verhaal dat hierop betrekking heeft is erg technisch van aard. Een paar hoofdpunten. Er wordt uitgegaan van “grenswaarden” of “kritische waarden” van bepaalde elementen en elementverhoudingen. Overschrijding daarvan zou negatieve effecten hebben op de vegetatie. Voorbeelden van de betreffende elementen en elementverhoudingen zijn pH, Al/Ca, en NH4/K in bodemvocht en N in naalden.

– De pH (zuurgraad) van de bodem in Nederland is erg laag (hetgeen duidt op een zure bodem), maar dit is van nature het geval. (p. 113)

– Voor Al/Ca wordt een grenswaarde van ongeveer l aangehouden. In de praktijk blijkt de Al/Ca-verhouding „gemiddeld net boven de waarde van 1,0″ te liggen, (p. 125) Maar de gevolgen hiervan zijn erg betrekkelijk: „… A1/Ca-ratio ’s groter dan l (kunnen gepaard gaan) met een toename van korte, relatief dikke wortels en een afname van fijne wortels” (p. 114).

– Voor de NH4/K-ratio wordt een kritische waarde van 5 mol.mol-1 aangehouden (p. 117). In de praktijk blijft deze ratio „gemiddeld beneden de waarde van 5,0″ (p. 125).

– Voor het N-gehalte (stikstofgehalte) in naalden ligt de optimale waarde tussen de 1,8 en 2,5. In de praktijk blijkt dat „het N-gehalte van de naalden van grove den en Douglasspar in het Peelgebied in de periode 1956-1988 is toegenomen tot 1,8-2,5% (optimaal uit een oogpunt van voedingstoestand)”. Uit een landelijk onderzoek bleek het N-gehalte van de naalden van Corsicaanse den, grove den en Douglas (dec. ’87 bemonsterd), gezien de N-depositie, niet extreem hoog” (p. 126).

Kortom, de „bodemverzuring” is eveneens niet meer dan een toekomstverwachting, geen actueel probleem.

– Stikstofverzadiging

Zoals U waarschijnlijk wel weet is er met stikstof ook niks mis. Stikstof is een voedingsstof voor bomen, maar er zit volgens Heij wel een optimum in de opname ervan. Als een boom teveel stikstof opneemt, kan dat op zich geen kwaad, maar het zou ten koste gaan van de opnamecapaciteit van andere voedingsstoffen. Stikstofverzadiging zou dus negatieve effecten kunnen hebben. Ook in dit geval gaat het echter slechts om toekomstverwachtingen, zo blijkt uit het rapport: „Op de beide ACIFORN-monitoringlocaties zijn tot op heden geen extreme nutriëntentekorten waargenomen en de groeisnelheden zijn er hoog” (p. 129). Bij “een gelijkblijvende belasting” zou volgens het rapport op bepaalde locaties “waarschijnlijk” N-verzadiging „gaan optreden na enkele decennia, afhankelijk van het organisch stofgehalte in de bodem en de groeisnelheid van de bomen …” (p. 127).

Later in het rapport lezen we bovendien dat voor sommige streken in Nederland een hogere stikstofconcentratie juist een positief effect zal hebben op het bos (p. 182, 184). Hogere stikstofconcentraties werken positief uit voor bossen aan de kust en in het noorden van het land, en negatief voor bossen in het zuidoosten van het land. Sterker nog, de reductie van de neerslag van stikstof, zoals die door de milieubeweging wordt bepleit en door overheidsmaatregelen (benzineaccijnzen!) wordt afgedwongen, heeft eerder negatieve gevolgen voor de bossen dan positieve. Ik citeer:

„Bij verdergaande reductie van de N-depositie zoals in scenario 2 en 3 (scenario’s 2 en 3 hebben betrekking op de verwachte emissieniveaus bij verdergaande emissie-reducties, dit zijn dus “milieubewegingscenario’s”), wordt een grote afname van de naaldmassa en stammassa voorspeld voor alle bodemtypes in gebied l (een bepaald ge-, bied van Nederland). Scenario 3 zou zelfs tot een volledig afsterven van het bos leiden op alle beschouwde bodemtypes …” (!) (p. 198, mijn cursivering).

IV

GEÏNTEGREERDE EFFECTEN

Bij de uiteenzetting van de totale (indirecte en directe) effecten van de verzuring, worden er in het rapport soortgelijke conclusies getrokken als hierboven gemeld. Er is sprake van allerlei schadelijke gevolgen die zouden optreden als de neerslag van zure stoffen gelijk zou blijven (zie p. 138), maar er is geen sprake van dat er reeds schadelijke effecten zijn aangetoond. Het rapport stelt letterlijk dat er „geen directe relatie is te leggen tussen belasting met verzurende stoffen en vitaliteitskenmerken …” (p. 134, mijn cursivering).

Omdat er geen directe relatie kon worden gevonden, heeft men gezocht, naar „eventuele effecten van luchtverontreiniging op andere gezondheidsgerelateerde aspecten: (bij)groei, jaarringanalyse en sapstroomsnelheid” (p. 134). Ook in dit geval konden geen effecten worden aangetoond. Met betrekking tot de groei en sapstroomsnelheid, concludeert het rapport: „Analyse van 2.700 boomkernen uit 11 bosopstanden leverde alleen bij Douglasspar en fijnspar op slechts een locatie, aanwijzingen op voor effecten van luchtverontreiniging. Overmatige bemesting in de directe omgeving zou ook een rol kunnen spelen bij de verschijnselen die bij deze opstand werden waargenomen” (p. 135). En op twee onderzoekslocaties „blijken de beschikbaarheid van water en minerale nutriënten de belangrijke factoren te zijn die de feitelijke groeisnelheid bepalen. Tot nog toe hebben zich op deze locaties nog geen extreme nutriëntentekorten voorgedaan en is de groeisnelheid hoog” (p. 137).

VI

VERZURING IN ANDERE LANDEN

„De resultaten van onderzoeksprogramma’s in andere landen”, zo wordt in het RIVM-rapport gemeld, „wijzen min of meer in dezelfde richting (als de Nederlandse resultaten)”, zoals bleek bij de in september 1990 in Frankrijk gehouden vijfde Meeting of Acid Rain (Research) Coördinators (MARC V). Op deze bijeenkomst waren vertegenwoordigers uit 10 landen aanwezig (Bondsrepubliek Duitsland, Zwitserland,, Frankrijk, Noorwegen, Nederland, Zweden, Finland, Engeland, de Verenigde Staten en Oostenrijk).

De conclusies „ten aanzien van de bijdrage van_ luchtverontreiniging aan bosschade” die op deze bijeenkomst werden getrokken, zijn de moeite waard om in hun geheel te citeren:

„Het is duidelijk dat er veel meer overeenstemming is dan pakweg 5 jaar geleden ten aanzien van het waarnemen van de achteruitgang van bossen in de verschillende landen. Het waarnemen van zichtbare schade vanaf de grond heeft zich de laatste paar jaar overal, op uniforme wijze, ontwikkeld. Het idee van gestadig toenemende schade kon niet wetenschappelijk worden bewezen. Veel, eerder gedane uitspraken, zoals „de helft van de bossen is aangetast’ of „de bossen zullen binnen 5 jaar sterven” bleken veelal ongegrond. Zichtbare symptomen (bladverlies, verkleuring) zijn niet specifiek (zoals alom wordt erkend) en niet noodzakelijkerwijs gerelateerd aan luchtverontreiniging.

– Het idee dat de achteruitgang van de bossen te wijten is aan een complex van factoren wordt door alle landen aanvaard. Resterende meningsverschillen lijken er te zijn tussen landen die menen dat luchtverontreiniging slechts een van de oorzaken is maar wel een min of meer noodzakelijk ingrediënt, en landen die menen dat „bepaalde kenmerken van achteruitgang of aantasting die in sommige gebieden worden waargenomen, waarschijnlijk niets te maken hebben met luchtverontreiniging” (!)

– Alles bij elkaar zijn de directe effecten van gasvormige luchtverontreiniging op bladeren en naalden waarschijnlijk minder dan aanvankelijk werd aangenomen. Bij bepaalde belangrijke soorten, zoals sparren, is het niet duidelijk welke rol ozon speelt (‘geen effect’ of ‘enig effect’). De indirecte effecten op het bosecosysteem zijn daarentegen waarschijnlijk veel belangrijker. Men is het hoegenaamd eens over de rol die zure depositie speelt bij kationenuitputting en experts uit vele landen zijn nu van mening dat verstoringen in de nutriëntenbalans, voor zover deze al niet momenteel optreden, een belangrijk probleem voor de middellange ter- mijn kunnen gaan vormen. Het belang van de bo- ‘ dem in dit probleem wordt alom erkend” (p. 139- ; 140, mijn cursivering).

Dit laat aan duidelijkheid niets te wensen over: de aantasting van bossen door zure regen, waar overheid, milieubeweging, media en bekende Nederlandsers ons voortdurend mee aan het hoofd zeuren, bestaat niet. Wel wordt er een aantasting van de bossen verwacht, maar dat is niet hetzelfde, en het is niet wat men ons heeft wijs gemaakt.

Wordt vervolgd in het volgende nummer