Politiek is een uitvloeisel van filosofie, van een aantal ideeën over het leven. Een politiek-economische stroming, zoals het Libertarisme, heeft een filosofische ondergrond nodig om een geïntegreerd, niet-tegenstrijdig geheel te kunnen vormen. Daarin ligt de grote kracht van het Socialisme; een socialist benadert de politiek vanuit z’n beginselen (hoe onrechtvaardig die ook mogen zijn) en is daarom altijd een slag voor op de liberaal. De huidige liberaal is een pragmatist met nauwelijks enige filosofische achtergrond, en tengevolge daarvan zonder een duidelijk omschreven doel. Om die reden is het van groot belang de filosofische achtergrond, de principes achter het Libertarisme, duidelijk te formuleren, d.w.z, duidelijk aan te geven wat de Libertarische principes inhouden, en waarop ze gebaseerd zijn. Helaas zijn er nog teveel Libertarische advocaten die de zaak van de vrijheid bepleiten zonder te weten waarop die nu werkelijk berust.

In dit essay wil ik proberen duidelijk te maken wat naar mijn mening de wortels van de vrijheid zijn, en -wel aan de hand van twee voorbeelden, twee “stromingen” binnen het Libertarisme: het religieuze en het objectivistische Libertarisme. In beide “stromingen” is vrijheid een centraal begrip binnen hun filosofie. De vraag is echter, waar is hun filosofie op gebaseerd, en wat is de inhoud die ze er aan geven. Het religieuze standpunt wordt onder meer beschreven door Norman S. Ream in het Amerikaanse Libertarische tijdschrift, “The Freeman”:

….deze regels, maatstaven en principes (die de mens nodig heeft in zijn leven) moeten een bron hebben en alleen, wanneer wordt aangenomen dat die bron buiten de nietige geest van de mens ligt, heeft hij enige objectieve waarde. De religieuze traditie bevestigt dat de bron van alle Morele waarde God is..” (Febr.1980, pp 69-70, mijn vertaling). Religie legt de bron, de basis van de moraliteit buiten de “nietige geest van de mens”; dit is inherent aan iedere religie. Het is God, of een ander buitenaards, niet door de geest van de mens waar te nemen wezen, die bepaalt wat moreel en immoreel, wat goed en slecht is. De heer Ream wil ons doen geloven dat dit de enige manier is om een objectieve basis te geven aan de moraliteit, terwijl het bestaan van God en geloof iets is dat niet te bewijzen valt en daarom uitermate subjectief is. Over het bestaan van God valt niet te praten, de een gelooft dat hij wel bestaat, de ander niet. Er is geen objectieve realiteit die dit probleem op kan lossen, je gelooft het of je gelooft het niet. Op deze basis wil de gelovige, godsdienstige Libertariër de morele wetten samenstellen die tot de vrijheid moeten leiden. Dit is een uiterst wankele basis, want iemand die het bestaan van God ontkent, heeft op deze manier geen, enkele reden om aan te nemen dat vrijheid wenselijk is. De gelovige zegt: “De vrijheid is goed, omdat God dat zegt.” De socialist antwoordt: “Ik geloof niet in God, dus waarom zou ik in de vrijheid geloven. De religieuze Libertariër heeft geen enkele objectieve basis om z’n vrijheidsideaal te verdedigen. Dit blijkt ook overduidelijk uit het feit dat zeer veel gelovigen tot geheel andere conclusies komen over “wat God gezegd heeft” – uiteraard om de doodeenvoudige reden dat God nog nooit gesproken heeft; het zijn steeds bepaalde mensen die beweren te weten wat Gods woord is. Dat een dergelijke filosofische basis tot desastreuze gevolgen kan leiden, wordt op overtuigende wijze geïllustreerd door Norman S. Ream als hij het over de inhoud van zijn morele wetten gaat hebben:

Hier in het Nieuwe Testament zijn twee Geboden om ge de weg te wijzen: Heb God lief met heel je wezen en heb je naaste lief als jezelf. Hoe je dat moet doen? Lees de Bergrede – vergeef eindeloos, keer de andere wang toe gehoorzaam zonder gedachte aan beloning, doe goed aan hen die jou verachten en vervolgen” -(p. 70, mijn vertaling)

Hier ziet u een Libertariër die op één en dezelfde bladzijde van een “objectieve basis voor de vrijheid” weet om te schakelen naar een serie subjectieve, dictatoriale bevelen – en wat voor bevelen! Stelt u zich voor, iemand die, bitter teleurgesteld door alle schreeuwende onrechtvaardigheden van de huidige “sociale” maatschappij, zich aan z’n laatste strohalm – het Libertarisme – vastgrijpt, en dan van een (zogenaamde) Libertariër te horen krijgt: “Vergeef je naaste die op jouw centen parasiteert; heb de regering lief die jou berooft; keer de massamoordenaars achter het IJzeren Gordijn je andere wang toe; werk, zonder gedachte aan beloning; doe goed aan hen die jou het leven onmogelijk maken; doe goed aan hen die jou van je vrijheid beroven.”

Toegegeven, niet iedere gelovige denkt er zo over, maar het probleem is dat er binnen de religie – binnen iedere religie – niets is om dergelijke ideeën tegen te houden. Geloof is niet gebaseerd op bewijzen; het ligt buiten “de nietige geest van de mens”, en met geloof als basis is dan ook nooit te bewijzen dat vrijheid goed is.

Een vrijheidsideaal gebaseerd op geloof kan alleen maar leiden tot onverzoenlijke en onoplosbare twisten tussen mensen die dat ideaal aanhangen en mensen die het verwerpen, tot ruzies over wat vrijheid nu eigenlijk is en hoe zij staat in relatie tot gehoorzaamheid aan ‘.’een hogere macht”. Bewijzen hiervoor zijn te vinden in ieder geschiedenisboek. Samenvattend ziet de religieuze positie er zo uit: , . ‘

Een alternatief voor de religieuze positie is het Objectivisme van Ayn Rand. In Ayn Randfs filosofie wordt de vrijheid beschermd door de individuele rechten van de mens, die de scha-11 kei vormen tussen filosofie en politiek, en daarom van essentieel belang zijn. Het zal iedereen duidelijk zijn dat de mensenrechten niet overal in de wereld erkend worden. De oorzaak, hiervan is niet primair de politieke situatie, maar de geaccepteerde filosofische systemen van tegenwoordig (bijv. Hegel ->Marx -> Communisme). Daarom moet de Libertariër objectief kunnen aantonen wat de basis is van zijn filosofie, wat deze inhoudt, en waarom dit de beste filosofie is; om op die manier te bewijzen dat de mensenrechten – en dus de vrijheid – onvervreemdbaar zijn en niet geschonden mogen worden. En dat is wat het Objectivisme doet.

De basis van het Objectivisme is niet God, maar de realiteit, d.w.z, het feit dat de mens is zoals hij is. Het fundamentele kenmerk dat de mens van alle andere wezens onderscheidt is zijn verstand. Het verstand is zijn fundamentele bestaansvoorwaarde. (Het is belangrijk om hierbij in te zien dat het gebruik van het verstand vrijwillig is; veel mensen gebruiken hun verstand weliswaar niet om in leven te blijven, maar hun enige alternatief is dan te parasiteren op mensen die dit wel doen. Ga maar na wat u zou moeten doen als u op een onbewoond eiland aanspoelde: nadenken, om zo de kennis te verwerven om in leven te blijven. In die zin is dus het verstand de fundamentele bestaansvoorwaarde.)

“Rechten”, zo zegt het Objectivisme, “zijn de bestaansvoorwaarden die de menselijke aard vereist voor een juist voortbestaan.” (Ayn Rand: “Kapitalisme, het Onbegrepen Ideaal” – Novapres Laren – p,370; dit geldt ook voor de hieropvolgende aanhalingen.) Het voortbestaan, het leven van de mens op deze aarde is de maatstaf waar vanuit het Objectivisme redeneert: “Als het leven op aarde zijn doel is, dan heeft de mens het recht om te leven als een verstandelijk wezen: de natuur verbiedt hem om irrationeel te zijn.” Met andere woorden: Rechten zijn de bestaansvoorwaarden van de mens; de fundamentele bestaansvoorwaarde is, het gebruiken van het verstand, dus: “….de mens heeft het recht zijn verstand te gebruiken.” Uit het gebruiken van het verstand volgt het naar eigen vrije keus en inzicht handelen, dus: “..de mens heeft het recht naar eigen vrije keus en inzicht te handelen.” Handelen voor de mens betekent het “werken voor zijn waarden, dus: “….de mens heeft het recht te werken voor zijn waarden en het product van zijn arbeid te behouden.”

Door terug te redeneren.zal het bovenstaande misschien nog wat duidelijker worden: als een mens geen recht heeft op het product van zijn werk (zoals in het socialisme), dan heeft hij ook geen recht om te werken voor zijn waarden, dus dan heeft hij ook geen recht naar eigen vrije keus en inzicht te handelen, dus dan heeft hij geen recht om zijn verstand te gebruiken, dus dan heeft hij geen recht om voort te’ bestaan, d.w.z. geen recht om te leven. In schema ziet de Objectivistische basis van de vrijheid er als volgt uit:

hoe valt dit alles te relateren aan de praktijk? Stel, iemand beweert dat ieder mens recht heeft op een minimuminkomen. De juiste vraag om dan te stellen is, waar komt dat recht vandaan? Uit de realiteit blijkt dat de mens een verstandelijk wezen is, maar dat het gebruik van zijn verstand vrijwillig is. De realiteit geeft hem het recht zijn verstand te gebruiken om zodoende een inkomen te verwerven, maar het geeft hem geen inkomen als hij weigert na te denken en te handelen vanuit zijn gedachten. Een recht is een bestaansvoorwaarde, die de mens de kans geeft zelf zijn leven te bepalen, het is geen automatische verzekering dat dit ook lukt. Het recht van de één kan nooit een plicht inhouden voor de ander. Niemand kan “het recht op een minimuminkomen” objectief rechtvaardigen, men kan hoogstens zeggen: het is “de wil van God”, of het is niet de wil van God; het is “de wens van het volk”, of het is niet de wens van het volk; met andere woorden: het is zo omdat ik dat zeg. Iedereen die beweert dat de mens het recht heeft op een minimuminkomen baseert dat uiteindelijk op zijn persoonlijke wil en de eventuele macht anderen te dwingen zijn wil op te volgen.

Maar dit geldt helaas ook voor de Libertariër die zijn vrijheidsideaal baseert op “de wet van God”, of, zoals de als Libertariër vermomde socialist John Stuart Mill, op de “wil van de meerderheid”; zijn uiteindelijke argument is: de mens moet, vrij zijn omdat ik dat wil, en niet omdat zijn natuur dat vereist.

Op basis van het voorgaande ben ik van mening dat het Libertarisme absoluut vrij moet blijven. Van iedere vorm van religie of andere mystieke levensbeschouwingen die niet van objectieve maatstaven uitgaan (d.w.z. het Libertarisme als filosofie, wat dus niet wil zeggen dat er voor bepaalde ad hoc doeleinden, zoals de strijd tegen de Salt-2 geen tijdelijke samenwerking zou kunnen plaatsvinden). Om niet samen met het verwaterde, machteloze Liberalisme aan lager wal te raken, zal het Libertarisme filosofisch consequent moeten zijn, net zo consequent als het Socialisme (anders zitten we over een poosje nog met het Libertalarisme te kijken, en dat zou toch wel teveel van het goede zijn.) We weten allemaal dat de tijd dringt en dat de vrijheid op het punt staat geheel te verdwijnen. Dat is een trieste zaak natuurlijk, maar er zit één lichtpuntje aan vast: in tijden van crisis is de mens veel eerder geneigd de doodlopende middenweg te verlaten en in plaats daarvan voor een radicale weg te kiezen, ten goede of ten kwade. Als dat moment aanbreekt zal het Libertarisme klaar moeten staan als een inspirerend, consequent en dus radicaal ideaal, en niet de zoveelste vergeefse poging om de zaken waar het werkelijk om gaat te vermijden.

U vraagt zich misschien af wat u daar als individu aan kan doen. Welnu, er zijn op z’n minst twee alternatieven. U zou de raad op kunnen volgen van de al eerder aangehaalde Libertariër Norman S. Ream: ‘”We.kunnen bidden dat God de waarheid over de moraliteit aan genoeg mannen en vrouwen zal openbaren, zodat onze beschaving gered zal worden voor hij de weg gaat die al zovele zijn voorgegaan.” U kunt echter ook Ayn Rand’s woorden ter harte nemen:

Het Kapitalisme was het enige, stelsel in de geschiedenis waarbij rijkdom niet werd, verkregen door plundering, maar door productie, niet door geweld, maar door handel; het enige stelsel dat opkwam -voor het recht van de mens op zijn eigen geest, op zijn werk, op zijn leven, op zijn geluk, op zichzelf. Als dit volgens de huidige normen slecht is, als dit de reden is om ons te veroordelen, dan aanvaarden wij dit en geven wij – wij, de voorvechters van de mens – er de voorkeur aan om door die wereld te worden veroordeeld. Wij verkiezen de naam Kapitalisme trots op ons voorhoofd te dragen, als een teken van adel. Dit is wat de strijd vereist. Met minder kan men niet volstaan. (Kapitalisme, p. 220)