Sinds ik (ca. november 1982) nauw ben betrokken bij en actief ben in de Nederlandse…
Sinds ik (ca. november 1982) nauw ben betrokken bij en actief ben in de Nederlandse Libertarische Beweging heb ik af en toe een roep gehoord dat er een Libertarische Politieke Partij in Nederland zou moeten komen.
Mijns inziens is het gelukkig altijd gebleven bij een losse oproep zonder gevolg. Tot nu; want in de Vrijbrief van December 1988 stond een oproep voor voorstanders van het oprichten van zo’n gedrocht in Nederland. (De V.S. kent dit gedrocht, als de derde grootste partij, al jaren).
Wanneer dit gedrocht, een Libertarische Partij, inderdaad zou ontstaan denk ik dat ik me gemakshalve voor de duidelijkheid niet langer Libertariër zal noemen, om verwarring te voorkomen voor mezelf en voor hen die ik belangrijk vind.
Eerst enkele omschrijvingen (definities, zo u wilt)…. Ik omschrijf een politieke partij als een verzameling mensen die zich bereid verklaard hebben bepaalde beginselen over samen leven (dus: samenleving) te zullen uitdragen en te trachten te realiseren in de betreffende samenleving, gebruikmakend van de politieke struktuur. Voor minarchisten (minimumstaat-Libertariërs) is de aanvaardbare politieke structuur beperkt tot reagerende functies van een (opgelegde) overheid op geweldsinitiëringen.
Voor anarcho-kapitalisten, c.q. anarchistische Libertariërs, c.q. Voluntaristen, c.q. rationeel-anarchisten (wiens overtuiging de mijne omschrijft), is een aanvaardbare politieke struktuur er één die gebaseerd is op volledig respect van ieder ander individu (impliceren op zijn/haar leven, vrijheid en eigendom) met als logische implicatie het verbod op het initiëren van geweld (en de dreiging daarmee). De hier uit resulterende politieke structuur is gekenmerkt door vrijwillig aangegane contracten met justitiële instituten en beschermingsorganisaties gebaseerd op het voorgaande principe. Deze instituten en organisaties kunnen met elkaar wedijveren in efficiency en in persoonlijke principes (zoals wel of niet doodstraf, mate van noodzakelijke bewijsvoering inzake geweldinitiëring en vooral inzake de dreiging met geweld) waarover ze onderling weer marktgevoelige onderhandelingsovereenkomsten voor zullen ontwikkelen (Ik verwijs naar Perkins & Perkins, David Friedman en Harry Browne voor verdere uitwerking en verduidelijking van het voorgaande).
Voor Collectivisten (dus: niet-Libertariërs) is de aanvaardbare politieke struktuur “verscheidener” van aard: er zijn uitlopen mogelijk van rechts-extremisme (fascisme, c.q. nationaal-socialisme, c.q. corporatisme; tot links-extremisme (communisme, c.q. socialisme; met in het midden (de middel-extremisten) het sociaaldemocratisme, c.q. het “welwillende’ paternalistische gezag zoals wij het in Nederland nu kennen. De politieke structuur wordt dan gekenmerkt door de mate van “gelegaliseerde” geweldsinitiëring: hoeveel vrijheid wordt individuen in verschillende levenssferen toegestaan.
Tenslotte nog een omschrijving van politiek, althans het vraagstuk van politiek voor politici:
“van wie wordt wat en op welke manier gestolen, zowel ten behoeve van de zogenaamde oplossing van problemen (die door dwangmatige collectivisten zelf zijn veroorzaakt), ten behoeve van de plezierige voortzetting van onze lucratieve ambtelijke functies”
Met andere woorden: politici en hun rechtstreekse ambtsdienaren (dienaren? niet van u en mij! Integendeel!) houden zich beroepshalve en ogenschijnlijk bezig met het (deels) oplossen van problemen die door hun soortgenoten (geweldsinitiatoren) zijn veroorzaakt In de grond van de zaak is iedere politicus en hoge beambte er alleen op gericht zijn/haar eigen machtspositie (waarbij anderen gedwongen worden) in stand te houden. Tot er een nog lucratievere machtpositie (zoals bij de VN, IMF, e.d.) ter eigen verrijking in zicht komt.
Uiteraard zijn er enkele verdwaalde naiëve idealisten, die het niet goed begrepen hebben, ook terecht gekomen bij de gelegaliseerde maffia (maar die zijn een apart psychologisch probleem).
Het voorgaande leidt mij ertoe te concluderen dat de leden van een Libertarische politieke partij bereid moet zijn eventueel mee te doen aan het bepalen van wie er nu weer geplunderd dient te worden, voor welke gemeenschapsdienende zaak. Tenzij de leden van een Libertarische Partij zich bijvoorbeeld niet verkiesbaar stellen voor geweldsinitiërende functies (zoals: Tweede en Eerste Kamer, regering, e.d.). Dit is echter in tegenspraak met de definities van een politieke partij. Wanneer het Libertarisme de filosofie is die eenvoudigweg en onverbiddelijk uitgaat van de vrijheid van ieder mens, alleen beperkt door de vrijheid van een ander (dus: het gebod op geweldsinitiëring), hetgeen het Libertarisme volgens mij is, dan is de toevoeging van het adjectief ‘Libertarisme’ aan het begrip politieke partij (in de huidige samenleving gebaseerd en gerief op geweldsinitiëring) een gedrocht.
Een Libertarische politicus zou dan een geweldsinitiator zijn die zijn plundering op de Libertarische filosofie baseert. Zeer duidelijk!….?….!?
In zijn lezing op de Lowlands Convention (oktober 1987) en later herhaald op de kring Schiedam in november 1988 werd gegeven, gaf Rob van Glabbeek een voortreffelijke analyse van moraliteitsvraagstukken in het omgaan met een opgedrongen en op geweld gebaseerde overheid. Hoewel ik geen stem zal uitbrengen voor de opgelegde ondernemingsraadverkiezingen, laat staan voor de deelraads- verkiezingen en Tweede Kamerverkiezingen, ben ik genuanceerder gaan denken over het stemmen in de huidige politieke struktuur, dankzij Robs analyse.
Rob van Glabbeek vergeleek stemmen met de keuze voorgelegd krijgen door een inbreker ten aanzien van wat hij van je gaat stelen én bij wie een deel van de opbrengst van de diefstal eventueel terecht zou komen. Het wezen van de Tweede Kamer: debatten, regeringsvoorstellen en belastingmaatregelen.
Uiteraard is er niets immoreels aan, wanneer je deze keuze voorgelegd krijgt om te kiezen, oftewel een stem uit te brengen op de bandieten die jou het minst onsympathiek voorkomen.
In de context van het mogelijk ontstaan van een zogenaamde Libertarische Partij zou ik mezelf genoodzaakt zien me niet alleen maar geen Libertariër te willen noemen, maar zou ik misschien een stem op deze misdaadorganisatie uitbrengen omdat ze beweren minder van me te zullen stelen, c.q. het gestolene aan die doelen te geven die ik minder onaanvaardbaar acht. De toevoeging ‘Libertarisch’ maakt een dief niet een niet-dief. Het maakt een geweldsinitiërende groep niet een niet-geweldsinitiërende groep.
Bij de uitreiking van de 1987 Benelux Libertarian Award zei de ontvanger Guy Verhofstadt verbaasd te zijn dat deze Award aan een politicus werd gegeven. Terecht.
Ontegenzeggelijk zal dhr. Verhofstadt zijn best gedaan hebben om de diefstallen (en overige geweldsinitiëringen) te beperken. Hij heeft de moed kunnen opbrengen lid te worden van een plunderbende met de idealistische hoop het plunderen door deze bende te kunnen verminderen.
Moed of dwaasheid?
De Libertarische Politieke Partij van de V.S. heeft inderdaad veel bijgedragen aan de naamsbekendheid van het woord Libertarisch. Het is een andere vraag of daarmee ook meer begrip voor het begrip ‘Libertarisch’ is verworven, of juist het tegenovergestelde. Dit laatste is naar mijn idee bereikt. Wanneer mensen zich verenigen in een Libertarische Politieke Partij geven ze daarmee te kennen, bereid te zijn mee te beslissen over de mate en soort van geweldsinitiëring. En een dergelijke reclame is er niet één waarmee de Libertarische Filosofie gebaat is.
“Als stemmen enige wezenlijke verandering teweeg zou brengen, had men het al lang verboden!” (Freedom Calender 1989; uitgave van de Canadese Libertarische Partij.)