Magali Veldhuis studeert vanaf 1987 kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden.Onderstaand artikel is gebaseerd op de lezing die Magali Veldhuis hield op donderdag 4 maart jl. voor de Kring Rijnmond.

De heb me altijd afgevraagd waarom er zoveel regels en wetten bestaan bij het schrijven van een tekst. Volgens deze regels is het bij voorbeeld beter om een zin niet met ‘ik’ te laten beginnen. Volgens deze wetten, openen alleen sukkels van het laagste soort een hele tekst met het persoonlijke voornaamwoordje ‘ik’. Waarom is ‘men’ beter dan ‘ik’?

We zitten vastgeroest in structuren. We kunnen bij het schrijven niet meer om het model -INLEIDING – ONTWIKKELING – CONCLUSIE- heen. Is het nou werkelijk omdat een tekst anders onbegrijpelijk wordt? Of is het omdat we getraind zijn alleen teksten met zo’n model te begrijpen en te waarderen?

Waarom moet er zo nodig een duidelijk verband tussen de verschillende ideeën in een tekst staan? Het is iets totaal overbodig omdat wij ‘mensen’ automatisch verbanden leggen tussen ideeën die we lezen.

Stel bijvoorbeeld dat ik een persoon ken die Jan heet. Ik zou hem voor het eerst op een verjaardag hebben ontmoet. Toen nog een paar keer op straat en in de supermarkt met zijn vriendin hebben gezien en gesproken. Dan vorm ik me een idee over Jan en dat zonder behulp van een inleiding, een ontwikkeling en een conclusie. Ik weet niets over Jan z’n verleden, ik werd niet voorbereid op het feit dat ik hem ging ontmoeten en ik weet niet hoe alles zal aflopen (zelfs niet over mijn eigen leven). Toch ervaar ik het als natuurlijk.

Tussen de afzonderlijke losse keertjes dat ik Jan heb ontmoet, heb ik verbanden gelegd. Ze zijn voldoende geweest om het ‘idee Jan’ te vormen.

Ons hele leven bestaat uit ongecoördineerde fragmenten 1, bewust en onbewust worden die door onze menselijke geest geordend, dankzij ons geheugen, het schrift (lezen) en onze capaciteit om te rekenen (uitvindingen zoals die van de kalender en de klok maken chronologische ordeningen mogelijk).

Het moet in vroegere tijden verschrikkelijk zijn geweest weinig of niets vast te kunnen leggen. Alleen je medemensen konden je van je eigen bestaan overtuigen of medegetuigen over het (jouw) verleden. Verder was er weinig of niets om te bewijzen dat het verleden echt had plaatsgevonden. Toekomst en verleden hadden een vage betekenis. Men leefde meer van dag tot dag. Waardoor de dood (b.v. de doodstraf) toen veel minder erg gevonden werd, ook omdat het gewoonweg vaker voorkwam.

Het geloof nam misschien ook daarom een grotere plaats in. ‘Men’ kon weinig doen (behalve het krijgen van kinderen) om na de dood, sporen achter te laten (laat staan onsterfelijk te worden).

We hebben dus gezien hoe instinctief de behoefte om te ordenen bij mensen is. Het is een drang om niet ten onder te gaan aan het feit dat we ons in een oneindig groot iets bevinden: op het land, op zee, in de lucht, in het heelal en het omniversum.

Het belang van ‘ordenen’ is zo essentieel menselijk, dat als een mens door een of ander probleem niet meer kan ordenen, het verleden vergeet, of aan identiteitsverlies lijdt (schizofrenie), deze dan zowel door anderen als door zichzelf als zijnde ziek wordt bestempeld.

Hier ligt volgens mij de rede waarom juist aan het schrift 2, zoveel regels verbonden worden: het legt alles wat het menselijke brein met moeite heeft geordend, vast.

Het is volgens mij ook de reden waarom mensen van kunst houden. Kunst is een afgerond geheel, van begin tot einde af 3. Het stelt mensen gerust, net zoals het onnodige bestaan van een overheid -zo’n centraal netwerk dat alle informatie over Jan en allemaal vastlegt- mensen behaagd. We vinden het prettig dat er automatisch dossiers over ons bestaan, netjes bijgehouden door een gigantische administratieapparaat: de overheid, door onszelf in stand gehouden. Het geeft ons een fijn gevoel dat er hoe dan ook, na onze dood, sporen van ons achterblijven.

Kunstenaars doen er nog een schepje boven op: ze voelen een behoefte om iets te creëren en hopen zo, o.a. onsterfelijk te worden.

Als we er van uit gaan dat dit de reden is, dat mensen van kunst.4 houden, dan wordt het duidelijk waarom op een gegeven moment kunst choqueert.

Kunst choqueert iedere keer als het dat afgeronde geheel probeert te doorbreken. Het publiek accepteert het dan niet meer omdat het niet meer van kunst kan genieten. Het publiek kan niet tegen het onbehagelijke gevoel dat iets niet af is, hoe mooi het ook is. Laat ik een duidelijk voorbeeld nemen: Van Gogh.

Natuurlijk raakte onze dorpsgek, van Gogh, zijn werken zelfs niet aan de straatstenen kwijt. Voor zijn tijdgenoten hadden zijn schilderijen te weinig contour, te dikke, grove penseelstreken die nergens en overal naar toe leken te lopen, kleurschakeringen die gewoonweg rillingen bij hen veroorzaakten. Tot overmaat van ramp had hij ook nog onderwerpen die nergens op terugsloegen: geen mythologisch of bijbels verhaal maar zwetende boeren, versleten schoenen, zielige mensen en onrustige landschappen.

Van Gogh doorbrak de bestaande regels, de gevestigde mening over kunst. Nee, van Gogh ging te ver, dat werd hem niet in dank afgenomen, hij stierf eenzaam en verstoten. Pas na twee wereldoorlogen werd zijn oeuvre begrepen, herkende men iets van zichzelf(?) in zijn werk.

Er zijn zo tal van voorbeelden waarin het duidelijk is dat kunstenaars niet door het publiek 5 worden geaccepteerd omdat ze de bestaande grenzen doorbreken (in het geval van Van Gogh, te vooruitstrevend zijn).

Nu is het duidelijk dat we tegen een tegenstelling aan stuiten: Ik beweer dat mensen van kunst houden omdat het een microkosmos is, omdat het duidelijk te overzien is (van begin tot einde af) maar tegelijkertijd zeg ik dat kunstenaars trachten grenzen te doorbreken, dat kunst zichzelf en de hele macrokosmos probeert te overwinnen.

Ten eerste is dat maar gedeeltelijk waar, omdat de kunstenaar toch binnen bepaalde kaders blijft. Zo kon Van Gogh niet om de kadrering van zijn doeken heen Ten tweede, al weet de kunstenaar dat hij de begrippen tijd en ruimte letterlijk en figuurlijk nooit zal overwinnen, hij probeert het toch, dat is zijn doel op zich. Het zorgt ervoor dat Kunst leeft: als er geen kruimeltje tegenstelling in iets is, dan leeft het niet. De mens is daar een goed voorbeeld van met zijn innerlijke conflicten en een ander voorbeeld is de strijd tussen het goede en kwade in het algemeen. Dankzij deze tegenstelling ontstaat er beweging en is er dus sprake van een ontwikkeling.

Kunstenaars dromen ervan een totale vrijheid te bereiken. Kunst heeft vrijheid vaak als thema. Bij voorbeeld het vrijheidsbeeld in New York, het schilderij van Delacroix uit 1830 ‘la liberté guidant le peuple’ 6, het vredespaleis in Den Haag of de liedjes ‘ma liberté’ (van Moustaki) en ‘Freedom’ (van Arita Franklin).

Het is dit aspect van kunst waar overheden bang voor zijn. Ze zijn bang dat kunstenaars ervoor zorgen dat de bevolking de beperkingen, die haar opgelegd zijn, niet meer accepteert.

Het kan van alles zijn, bijvoorbeeld het feit dat in onze westerse cultuur mannen nog steeds niet in een rok of jurk mogen lopen.

De angst dat kunstenaars, de bewustwording van de bevolking aanwakkeren, kan zo groot zijn dat de heersende macht tot agressieve daden over kan gaan.

– Censuur (de bedoeling hoeft niet altijd negatief te zijn b.v. het verbieden van neonazistische propagandafilmpjes).

– Bespotten (bijvoorbeeld de tentoonstelling van ‘entartete kunst’, letterlijk: ontaarde kunst, die voorde tweede wereldoorlog door aanhangers van de nationaal- socialistische partij georganiseerd werd, om alle avant-gardistische (expressionistische en dadaïstische) kunst belachelijk te maken. Deze laatsten stromingen werden als onmenselijk gezien en ‘onduits’ bestempeld).

– Verbannen (zoals in Zuid-Afrika: Miriam Makeba en vele anderen of zoals Victor Hugo die van 1852 tot 1870, tijdens de regering van Napoléon III, Frankrijk niet meer in kwam).

– Opsluiten /Martelen /Doden (bijvoorbeeld de Chileense zanger Victor Jara die meteen na de staatsgreep van Pinochet is opgepakt, verder is het maar beter, om niet in de details te treden, die tot zijn dood hebben geleid).

Dit alles is het meest bekende aspect van de relatie “kunst-overheid”. Maar we denken vaak niet aan een ander aspect van de relatie kunst-overheid, namelijk dat beiden vaak niet zonder elkaar konden voortleven.

Aangezien kunst meestal ontstaat daar waar sprake is van een minimum aan welvaart, kunnen we aannemen dat kunst grote bloeiperiodes heeft gekend daar waar geld en dus ook macht aanwezig was. Kunstenaars kregen opdrachten van keizers, koningen, pausen, presidenten, enz. Deze hoge Pieten konden de kunst goed gebruiken als prestigemiddel. Nadeel hiervan was natuurlijk wel dat kunstenaars beperkingen opgelegd kregen.

In de Middeleeuwen was het zelfs zo dat kunstenaars als gewone ambachtslieden werden gezien. Door de eeuwen heen hebben deze steeds meer aanzien (opgeëist en) gekregen. Michel Angelo werd bijvoorbeeld ook door hoge lieden met respect behandelt. De mythe van de “vrije, autonome en liefst geniale kunstenaar” 7 dateert pas uit de 19deeeuw. Aangezien we ons tegenwoordig steeds beter tegen de overheid beschermen, kunnen we zeggen dat kunstenaars in het westen over een zekere autonomie beschikken. Terwijl de kunstenaar vroeger alleen maar in opdracht werkte, werkt hij nu zelfstandig aan zijn oeuvre en ziet hij daarna wel of het verkoopt of niet. Dit vrije markt systeem dateert dus ook pas sinds de 19de eeuw. Sinds de 20ste eeuw zijn de sociale voorzieningen verbeterd zodat de kunstenaar die niets verkoopt, niet direct genoodzaakt is ’s nachts te gaan afwassen. Alhoewel de meesten dat toch doen, belangrijker voor hen is dus: herkenning van hun werk, en succes hebben op de vrije markt is uiteindelijk erg belangrijk voor een kunstenaar.

Film is een duidelijk voorbeeld van een kunstuiting die zijn hele ontstaan en ontwikkeling te danken heeft aan de industrie. De eerste film firma’s van de gebroeders Lumière en van Pathé verdienden flink wat geld. Daarom werkten de pioniers er zo hard aan: de camera was wetenschappelijk belangrijk en was een apparaat dat een nieuwe markt zou doen ontstaan. Film is het product van een burgermaatschappij, die er wel in wil investeren als het rendabel is of wordt.

Het is duidelijk dat kunst zich in een libertarisch maatschappij uitstekend zou kunnen redden. Het zou het een en ander van kunstenaars vergen maar dat is in het verleden niet anders geweest!