Koen de Groot is historicus en afgestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Hij werkt momenteel aan een proefschrift dat decadentie als onderwerp heeft.

het jargon van de orthodoxie

Hieronder volgt een iets ingekorte en nogal uitvoerig becommentarieerde Kersttoespraak. Jazeker. Maar weest u gerust: het belang ervan ligt niet in de ‘kerstgedachte’ -wat dat ook zijn moge. Het belang ervan ligt in het feit dat zij een typisch voortbrengsel is van de moderne democratische orthodoxie. Los van de woorden ‘Kerstverhaal’, ‘Kerstmis’, ‘Kerstfeest’, ‘Kerstkind’ (alle één maal), het woord ‘gezegend’ en het woord ‘christelijk’ (één maal), en het woord ‘Jezus (Christus)’ (twee maal), staat er in het hele stuk geen onvertogen woord; waarmee ik bedoel te zeggen dat alles probleemloos mee kan in de ‘hoofdstroom’ van het hedendaagse politieke discours.

De toespraak houdt het midden tussen een preek en een politieke beschouwing. De toon verraadt dat zij werd uitgesproken door een hooggeplaatst persoon en de taal is Nederlands. Maar verder is er niets waaruit zou kunnen blijken dat de hooggeplaatste persoon Koningin der Nederlanden is. Woorden als ‘koninkrijk’ of ‘Nederland’ of ‘landgenoten’ komen niet in het stuk voor, en ook termen als ‘ons volk’ of ‘ons land’ lijken zorgvuldig te zijn vermeden. Het lijken me veelbetekenende omissies.

Door wie is de toespraak geschreven? En voor wie? Al lezende krijg je de indruk dat de schrijver een bepaald publiek gunstig heeft willen stemmen. Vreemd genoeg is dat echter niet het Oranjegezinde publiek, maar juist het publiek dat pleegt te smalen op het Koningshuis en dat stellig niet de radio zal aanzetten (of aan houden) wanneer er een koninklijke Kerstrede te beluisteren valt. “Maakt u zich geen zorgen”, lijkt Beatrix in haar toespraak tegen dat publiek te zeggen, “want ik ben dan nog wel Koningin der Nederlanden enzovoort, maar ik heb alle begrip voor de overtuiging dat koningshuizen ‘niet meer passen in deze tijd’ en dat de huidige Europese koninkrijken weldra plaats zullen moeten maken voor één totalitair, pardon één democratisch Europa; en ofschoon ik het verkondigen van expliciete boodschappen als ‘Eén Volk, één Gemeenschap, één Führer!’ of ‘Weg met de Koningshuizen. Léve het collectivisme!’ liever aan anderen overlaat, zal ik alvast proberen te doen of ik iets anders ben dan uw Koningin en wettig staatshoofd.”

Het is dus niet waarschijnlijk, dunkt mij, dat de Koningin zelf het stuk heeft geschreven. Want dan zou ze zich gedragen zoals een vrije ondernemer die geringschattend praat over de vrijheid van ondernemen omdat hij ziet dat men druk bezig is er een einde aan te maken; of als een kapitein die zich misprijzend uitlaat over zijn schip omdat hij voelt dat de stuurlui samenzweren om het op een klip te laten lopen; kortom ze zou zich gedragen als iemand die zich identificeert met de agressor. Zo’n defaitistische houding, zo’n appeasement-mentaliteit, kennen we van de W.L. Brugsma’s, de Mient Jan Fabers, en de Prinses Irenes uit het tijdperk van de ‘Ontspanning’1, toen de westerse wereld nog (vonden zij) ontvankelijk gemaakt moest worden voor het Sowjet-totalitarisme, maar niet van Koningin Beatrix. Bovendien valt het moeilijk in te zien waarom een Koningin er voor zou kiezen om niets aardigs te zeggen tegen de mensen die haar mogen en zich in allerlei bochten te wringen voor de mensen die geen boodschap aan haar hebben.

We nemen dan ook aan dat de toespraak werd geschreven door iemand anders. Wat natuurlijk ook de normale gang van zaken is. Ik stel me voor een doctorandus in de sociale wetenschappen; iemand uit het ‘netwerk’ van Buitenlandse Zaken; een bureaucraat, een RVD-er, een vrijmetselaar. Het moet een bijdetijds iemand geweest zijn, met een fijn gevoel zowel voor het eigentijdse jargon van de rechtzinnigheid als voor de hartslag van de macht. Iemand die voelde dat degenen die op een Nieuwe Wereld Orde aansturen internationaal zo niet een getalsmatige dan toch een machtsmeerderheid vormen, dat zij allergisch zijn voor gekroonde hoofden, en dat de te schrijven toespraak hun instemming behoefde. Iemand die voelde dat Europa-bons Jacques Delors een jacobijn is, en dat de jacobijnen van nu net als de jacobijnen van weleer zodra ze de kans krijgen alles wat aan koninklijke waardigheid herinnert, tot de namen van fruitsoorten, speelkaarten en insecten.toe2, zullen laten verdwijnen. In naam van de universele ratio, maar gedicteerd door de eigen, geen rivalen verdragende hoogmoed. Iemand die aan een dergelijke campagne, ook in verband met zijn toekomstige promotiekansen, best een steentje wilde bijdragen. Iemand die met zijn ogen op het scherm van de macht en zijn vingers aan de pols van de tijd, zich klaar maakt voor de collectivistische Supranationale Verzorgingsstaat van morgen. Iemand die daarom de Koningin tegen haar eigen aanhangers ‘ik wens u niet langer te kennen’ en tegen de rest ‘maakt u zich geen zorgen’ wilde laten zeggen. Iemand die misschien het leerzame precedent voor ogen had van Lodewijk XVI: een vorst die immers ook, in de jaren voorafgaande zijn executie, nog vele koninklijke handtekeningen mocht plaatsen onder de decreten waarmee zijn revolutionaire gevangenbewakers, effectief en veilig, de pijlers onder de Franse monarchie vandaan haalden.

Hoe dat ook zij, de toespraak is behalve een specimen van moderne orthodoxie (of ‘political correctness’) een voorbeeld van de wijze waarop men het prestige van een Koningin kan gebruiken om afbreuk te doen aan het prestige van de monarchie.

Kersttoespraak Koningin Beatrix 1992

“Vandaag schijnt het licht van Kerstmis in de donkerte van menselijke wreedheid en barbarij, niet alleen in verafgelegen landen maar ook hier in Europa.”

‘Hier in… Europa.’ Even verderop is er idyllisch sprake van ‘ons eigen werelddeel waar, in eeuwen van lief en leed, een kostbaar gemeenschappelijk erfgoed is opgebouwd…’ Daarentegen wordt, zoals ik al opmerkte, het land waar de spreekster Koningin van is nergens genoemd.

“Na de hoop en verwachting die volgden op het einde van onderdrukking en koude oorlog, overheersen nu verbijstering, vertwijfeling en afschuw.”

Verbijstering, vertwijfeling en afschuw – bij wie? En waarover? Bedoeld wordt waarschijnlijk: bij ons hier in (West-)Europa, en pyer de (hete) oorlog in het voormalige Joegoslavië. Er is geen spoor van het besef dat die ‘wreedheid en barbarij’ door de meeste mensen ter plaatse ook – en heel wat intenser dan door ons – worden verafschuwd. De strekking van de zin is dat huidige narigheid in ‘Joegoslavië’ zwaarder weegt dan de bevrijding van Oost-Europa enkele jaren ervoor, en dat al diegenen in het Westen die toen geen vinger uitstaken om het einde van de communistische onderdrukking naderbij te brengen, thans ‘kijk waar het toe heeft geleid’ kunnen zeggen.

“(…) Hoe is het mogelijk dat mensen in vrijheid elkaar zoveel kwaad kunnen [sic] aandoen?”

Ja, hoe is het mogelijk. Let wel, dit is een retorische vraag. Sommige toehoorders zullen denken: ‘Tja, erg hè. Wij, hier, zouden zoiets nooit doen.’ Andere toehoorders zullen denken: ‘Zie je wel. Niks ten kwade van vrijheid hoor, maar je moet er wel mee om weten te gaan. En, niet om het communisme goed te praten, maar toen die landen nog communistisch waren was er tenminste geen oorlog!’ Weinig toehoorders zullen denken: ‘Nou nou, zo onbegrijpelijk is dat echt niet. Gegeven de combinatie van verschillende nationaliteiten en intensieve propaganda, en gegeven het enorme arsenaal zowel aan wapens en munitie als aan jongeren zonder productief werk, zou het een wonder zijn geweest als er géén gewapende conflicten waren opgetreden.’ En toch is dat een alleszins realistische gedachte.

Opmerkelijk is verder het (weliswaar impliciete) inzicht dat er een verband bestaat tussen vrijheid en vrede. Opmerkelijk niet omdat het onjuist zou zijn, maar omdat het nieuw is. Ik althans kan mij niet herinneren ooit iets dergelijks uit de mond van officiële personen te hebben gehoord. Wat ik me wel kan herinneren, uit de tijd dat ‘vrede’ nog een hot issue was, is dat de woordvoerders van de vredesbeweging nu juist geen pleitbezorgers waren van de vrijheid, en al helemaal niet van de vrije economie. Mient Jan Faber verkondigde dat ‘vrede’ onlosmakelijk verbonden was met ‘gerechtigheid’ (en ‘gerechtigheid’ op haar beurt met overleving), en in de Kersttoespraken van die tijd was er altijd, en ad nauseam, sprake van een verband tussen de ‘kerstgedachte’ en de ‘vrede op aarde’-gedachte, – maar dat er een verband zou zijn tussen de kerstgedachte en de vrijheid, nou nee.

(…)

In de hier weggelaten passage betuigt de Koningin onder andere haar ‘intens medeleven’ met ‘alle slachtoffers en nabestaanden’ van de vliegtuigramp in Portugal, december vorig jaar. Het is de enige passage waarin de Koningin de kans krijgt iets te zeggen over haar landgenoten. Daarna vervolgt zij haar supranationale commentaar op het nieuws.

“Waar mensen niet met vrijheid weten om te gaan, ontstaat een voedingsbodem voor haat en geweld.”

Dit is ongetwijfeld juist. Alleen zou het heel naïef en dom zijn om uit het feit dat zulke massale uitingen van haat en geweld in bijvoorbeeld Nederland ontbreken af te leiden dat de mensen hier wèl ‘met vrijheid weten om te gaan’ en er hier dus geen voedingsbodem voor haat en geweld aanwezig is. Dat wordt echter wel gesuggereerd.

Over de oorlog in het vroegere Joegoslavië:

“Een begrijpelijk verlangen naar identiteit verwordt tot eng nationalisme, een ontwrichtende kracht die gepaard gaat met blinde haat jegens vreemdelingen en allen die men niet tot de eigen groep rekent.”

Als individueel-psychologische verklaring voor het verschijnsel nationalisme is deze voorstelling van zaken wel aanvaardbaar. Want het is inderdaad het verlangen naar (en dus de afwezigheid van) identiteit waardoor individuen er toe komen om te willen opgaan in een collectief – en zich vervolgens laten aanpraten dat het hun missie is om andere, bij voorkeur zwakkere, collectieven in te lijven of te vernietigen. Maar wanneer het zoals hier gebracht wordt als een volkerenpsychologische collectief-diagnose van Serven, Bosniërs, Kroaten etc. is het een schaamteloze generalisatie.

Opvallend afwezig is overigens het besef dat er zoiets bestaat als vaderlandsliefde. We moeten aannemen of dat de schrijver niet weet dat dit affect bestaat, of dat hij het raadzaam acht om te doen alsof. Als hij het niet weet, is het ongelukkig te noemen dat men juist hem heeft aangewezen om een toespraak te schrijven voor iemand die als geen ander met het verschijnsel vertrouwd is. Als hij alleen maar doet alsof hij het niet weet – dan eveneens. Want monarchieën bestaan en gedijen bij de gratie van de vaderlandsliefde. Het negeren van het woord ‘vaderlandsliefde’ (of patriottisme) ten gunste van het woord ‘nationalisme’ heeft hetzelfde effect als het negeren van ‘vrijheid’ ten gunste van ‘democratie’ of van ‘liefde’ ten gunste van ‘seks’ of van ‘geloof ten gunste van ‘fanatisme’: je suggereert dat het woord wat niet wordt gebruikt, als het al ergens voor staat, herleidbaar is tot het woord dat wel wordt gebruikt. Misschien is dat een bedoeld effect. (Iedereen die enigszins op de hoogte is van de doelstellingen van het One Worldism weet dat men er – heel begrijpelijk – naar streeft het affect van vaderlandsliefde uit te roeien. En zo’n campagne begint natuurlijk met de excommunicatie van het woord.) Hoe dat ook zij: nationalisme (een vorm van missionair collectivisme) bestaat, zeker. Maar vaderlandsliefde (of patriottisme) bestaat ook: er zijn mensen die warme gevoelens koesteren voor hun eigen land en volk en nochtans niet in het minst behept zijn met een gebrek aan identiteit of een drang tot imperialistische zelfuitbreiding. Of, wat dat aangaat, met racistische waandenkbeelden. En die mensen bestaan niet alleen op de Balkanlanden (en in de voormalige Sovjet-Unie) maar ook in Nederland.

“(…) In een verantwoord omgaan met democratie en de vrijheid die daarmee is gegeven, ligt één van de grootste uitdagingen van deze tijd.”

U ziet het; vrijheid als een afgeleide van democratie. Je moet maar durven. (Hoewel, durven. Misschien bestaat er wel ergens een vertrouwelijk directief dat aan mensen in de opinie-industrie voorschrijft om het woord vrijheid alleen te gebruiken in connectie met en als afgeleide van democratie. In dat geval is het geen lef maar conformisme.) Moet ik er aan herinneren dat het in werkelijkheid andersom is? Democratie is een product, zo men wil een parasiet, van vrijheid, geen voorwaarde er voor. Individuele vrijheid kan probleemloos zonder democratie bestaan, terwijl democratie alleen maar de schijn van vrijheid nodig heeft om geloofwaardig te zijn.

‘Verantwoord omgaan met vrijheid en democratie’ – wat wordt daarmee bedoeld? Met vrijheid verantwoord omgaan verstaan we. Dat betekent gewoon dat we de vrijheid van anderen – en de wetten die die vrijheid garanderen – hebben te eerbiedigen. Maar ‘verantwoord omgaan met democratie’ is onzin. De parlementaire democratie is immers haar eigen hoogste instantie. Aan wie zou zij verantwoording moeten afleggen? Ik beschouw democratie als een methode, een middel om knopen door te hakken bij netelige beleidsproblemen, en ik bestrijd de bevoegdheid en het recht van democratie-als-politiek-systeem om per meerderheidsbesluit te bepalen wat goed is en wat fout. Voor mij zou ‘verantwoord omgaan met democratie’ dus wel iets kunnen betekenen: datje het middel alleen gebruikt waar het voor is (beleidskeuzes maken binnen een rechtssysteem), en niet voor andere dingen (het voortdurend definiëren en herdefiniëren van het rechtssysteem zelf). Maar ik ben geen aanhanger van de parlementaire democratie. Dus wat bedoelen degenen die dat wel zijn of zeggen te zijn? Ik kan alleen maar bedenken dat ze met zulke uitspraken ongewild zichzelf ontmaskeren. Zij bedoelen dat sommige mensen hun vrijheid niet waard of aan democratie ‘nog niet toe’ zijn. Het standaardexcuus van tirannen en dirigisten. En ze erkennen daarmee dat er, in weerwil van hun eigen credo, wel degelijk iets hogers bestaat dan de wil van meerderheden, namelijk datgene wat Rousseau de ‘algemene wil’ noemde, en wat altijd weer neerkomt op de voorkeur van een bedilzuchtige elite.

“De problemen waarvoor de mensheid zich vandaag gesteld ziet, nopen tot een verdergaand beschavingsproces waarbij het algemeen belang wordt opgetild tot het niveau van de wereldgemeenschap.”

Mooi hè. In deze zin zit een heel programma vervat. Men leze hem als het antwoord op een vraag. Deze vraag: “Hoe verkoop je de Nieuwe Wereld Orde aan mensen die een zekere mate van vrijheid gewend zijn?”. De eerste voorwaarde is datje Crises en Problemen creëert. Liefst grote, wereldomvattende, crises en problemen, want dat werkt intimiderend. Ze worden hier niet genoemd, maar iedereen kent ze: overbevolking, het opraken van de wereldkoek, aantasting van de ozonlaag, bederf van het milieu, en ga zo maar door. Of informeer anders bij Prins Claus. Iedereen kent trouwens ook, dankzij eindeloze herhalingen via onderwijs en media, de bijbehorende notie dat ze te omvangrijk zouden zijn om anders dan in mondiaal verband opgelost te worden. Wie er over begint hoeft dus niet bang te zijn om in verlegenheid gebracht te worden door de vraag hoe hij in ’s hemels naam zo alwetend kan zijn. De tweede voorwaarde is dat je jouw product (de Mondiale Verzorgingsstaat) presenteert, niet als een effectieve oplossing van de problemen, want dat is veel te expliciet en te definitief en daarmee zou je jezelf vastleggen, maar wel als de noodzakelijke voorwaarde om de problemen te kunnen aanpakken. De derde is dat je jouw product voorstelt in bewoordingen die geen weerstand oproepen. Wie zal er zo barbaars zijn om te willen opponeren tegen een ‘verdergaand beschavingsproces’? Of zo parochiaal om bezwaar te maken tegen het ‘optillen van het algemeen belang tot het niveau van de wereldgemeenschap’? Of zo pietluttig om te vallen overhel woordje ‘de’? (“De wereldgemeenschap, Majesteit? Is het dan al zo ver?”)

Niemand toch? Want het gaat hiermee zoals met sluipende vergiften: als het nog kan, wordt de noodzaak tot ingrijpen niet gevoeld; als de noodzaak gevoeld wordt, kan het niet meer.

“We kunnen niet zonder waarden van medemenselijkheid zoals het christendom en andere vormen van levensbeschouwing ons leren.”

‘Iedere samenleving heeft om voort te kunnen bestaan een stelsel van erkende morele waarden en normen nodig’. Zo zou een agnostische (maar verdraagzame en welwillende) lezer deze zin kunnen interpreteren. Alleen zou hij er dan wel naast zitten. Leesmaar verder.

“(…) Bij alle misbruik van religie,… blijft geloof een kracht die mensen motiveert boven hun eigenbelang uit te stijgen en te streven naar een rechtvaardige samenleving.”

Is het nu duidelijk? Het gáát helemaal niet om het voortbestaan van de samenleving in het algemeen of om het welzijn en de levensvatbaarheid van ons koninkrijkje in het bijzonder. Het gaat om het streven naar iets anders. Nu die ene ‘vorm van levensbeschouwing’ in discrediet is geraakt (Weet u het nog? Weet u nog dat je aan sommige universiteiten geen hoogleraar kon worden tenzij je er ‘affiniteit’ mee had?), mag blijkbaar het christendom weer even de motivatiebron zijn voor dat streven. Grappig: tien jaar geleden zagen de opiniemakers in het christendom louter het verwerpelijke status-quobevestigende karakter, dit tot verdriet van vele marxiserende priesters en dominees; nu believen ze weer alleen het dynamische, teleologische karakter er van te zien: En nu mag de spreekster in haar hoedanigheid van Koningin der Nederlanden, een pluim geven aan mensen die aan dat geloof ‘de kracht’ ontlenen om ‘te streven naar een rechtvaardige samenleving’. Jazeker. We leven dus, in weerwil van de zelfvoldaanheid waarmee we anderen terecht wijzen, in een onrechtvaardige samenleving. Anders zou dat streven immers nergens op slaan. Onze Koningin, die geacht wordt boven de partijen te staan en van wie niemand mag weten wat haar persoonlijke mening is over het bestel waarvan zij het formele hoofd is, mag dus wèl partij trekken voor degenen die vinden dat het een onrechtvaardig bestel is.

Maar wacht eens: zou zij daar niet mogelijk haar liberale landgenoten mee kunnen bedoelen? Die vinden dat immers ook. Het antwoord is: welnee. De oplettende lezer had dat natuurlijk al gezien. De uitdrukking ‘boven het eigenbelang uitstijgen’ is al bijna een afdoende aanwijzing; voeg er aan toe het typische denkbeeld dat zulk een zelftranscendentie nodig zou zijn om te kunnen streven naar een rechtvaardige samenleving en je weet waar je aan toe bent: het socialisme. Precies datgene wat in de ogen van de liberaal niet deugt aan dit bestel – namelijk dat de ongelijkheid voor de wet, waar volgens de geschiedenisboekjes door de Franse Revolutie een einde aan werd gemaakt, onder de vlag van ‘sociale rechtvaardigheid’ weer door de achterdeur is binnengehaald, is immers in de ogen van de socialist een bewijs van vooruitgang. En precies datgene wat er in de ogen van de socialist niet aan deugt – namelijk dat het prestatiebeginsel nog steeds niet helemaal is uitgeroeid, zodat sommige mensen nog steeds door (heel erg) hard werken rijker kunnen worden dan andere – is voor liberalen juist een teken van hoop. De ‘rechtvaardigheid’ waar de speechschrijver bij monde van de Koningin op doelt is dus niet die van gelijke toepassing van een abstracte wet maar die van gelijke verdeling – door de overheid uiteraard – van concrete goederen.

“De grondslag van onze samenleving is dat elk mensenleven telt; een ieder is immers geschapen naar het beeld van God.”

‘De grondslag van onze samenleving …’ Het klinkt indrukwekkend maar het is nonsens. Veronderstel dat de Koningin in plaats daarvan het volgende zou hebben gezegd: “De grondslag van onze samenleving is natuurlijk niet dat elk mensenleven telt, want behalve dat je op zo’n grondslag geen samenleving kunt bouwen, zou de aanvaarding ervan betekenen dat de moordenaar ‘telt’ en zijn slachtoffer niet, wat een wel heel barbaarse interpretatie is van het succescriterium; nee, de grondslag van onze samenleving is dat iedere burger slechts beoordeeld wordt naar zijn gedrag, naar zijn daden, niet naar zijn veronderstelde wezen, motieven of gezindheid” – zou ze dan iets gezegd hebben dat in strijd is met de westerse traditie of met de Nederlandse publieke opinie? Ik dacht het niet. En toch zijn de twee uitspraken onverenigbaar. Ook deze uitspraak van de Koningin is dus partijdig, en ook hier is de partij waar zij voor kiest… de partij van het Kwaad. Heb even geduld, lezer, ik leg straks uit wat ik bedoel.

“Een ieder is immers geschapen naar het beeld van God” -Pardon? Is de Bijbel plotseling weer een Gezaghebbend Boek geworden? Daar moet iets achter zitten, te meer omdat het geen nauwkeurig citaat is. Immers in de oorspronkelijke tekst gaat het over ‘de mens’, wat toch wel iets anders is dan ‘ieder mens’. Welnu, van de mens-als-soort kàn gezegd worden dat hij geschapen is naar het beeld van zijn Schepper. Maar ten eerste is dat geen algemeen aanvaarde gedachte. (Niemand belet Wim Kayzer bijvoorbeeld om via de van overheidswege gecontroleerde media de mens als ‘een schitterend ongeluk’ aan te duiden, wat toch wel van een ietsje andere visie getuigt). En ten tweede betreft het dan, nogmaals, de mens als soort. Individuele gevallen worden geconcipieerd, gebaard, ter wereld gebracht, niet ‘geschapen’. Vanwaar dan dat woordje “immers”? Gaat de Bijbel – gaat deze hoogst discutabele interpretatie van de Bijbel – nu opeens weer uit boven wat we op school leren? Wat heeft deze uitspraak voor zin als we tegelijkertijd in de evolutie moeten geloven? De enige zin van deze uitspraak is dat zij steun geeft aan de emancipatie van het Kwaad. Foul is fair, fair is foul: sommige mensen horen nu eenmaal graag dat zwart gelijk is aan wit, en dat goed heus niet beter is dan kwaad. Het is ontroerend te zien hoe God ineens weer mag bestaan als de beschermers en hulpverleners van die mensen argumenten nodig hebben om kracht bij te zetten aan het bestaansrecht, de gelijkheid, maar vooral aan de claims op compassie, verdraagzaamheid en sociale uitkeringen, van hun protégés.

“Naast onszelf moeten we ook de ander aanvaarden, erkennen en respecteren.”

Moeten? Ik aanvaard, erken en respecteer het feit dat ‘de ander’ bestaat en dat hij evenveel recht heeft op bescherming door de wet als ik. Is dat niet genoeg? Nee, vindt de speechschrijver van de Koningin. Want:

“In onverschilligheid voor het leed of de nood van de medemens en een houding van ‘ieder voor zich’ loopt de samenleving vast.”

Jaja. Maar niet heus. Even pro memorie: wat voor samenleving je krijgt bij een algemene houding van “ieder voor zich” werd al ruim tweehonderd jaar geleden door Adam Smith aangetoond: een samenleving die loopt als een trein. Met andere woorden: dit is pure retorische bluf.

‘Onverschilligheid’ ? Heel de rechtvaardiging voor de afbraak van de samenleving à la Adam Smith ten gunste van de moderne verzorgingsstaat zat hem in de veronderstelling dat de burger te ‘onverschillig’ en te ‘egoïstisch’ zou zijn om zich het leed en de nood van zijn medemens aan te trekken. Dus wat wil men nou eigenlijk? Eerst de burger zijn geld afpakken om het te verdelen onder de armen, en daarna diezelfde burger aanklagen omdat hij zijn geld niet onder de armen verdeelt? Zelfs Robin Hood was niet zo pervers.

Ten overvloede: degene die altijd weer, en hier ook, wegens onverschilligheid wordt aangeklaagd is niet hij die klaploopt op zijn naaste omdat de verzorgingsstaat daar een ‘recht’ van heeft gemaakt. Nee, het is die naaste, de belastingbetalende burger zelf.

“Niet onze hardheid maar juist verdraagzaamheid maakt dat we in vrede kunnen leven.”

En wij maar denken dat het onze hardheid was waardoor we in vrede konden leven. In ernst: deze bewering is wèl helemaal zo schijnheilig, maar niet helemaal zo stompzinnig als zij lijkt; Je moet even begrijpen wie en wat er bedoeld wordt. De verdraagzaamheid waar hier sprake van is, bijvoorbeeld, is niet de huis- tuin- en -keuken verdraagzaamheid die mensen vrijwillig opbrengen en die van twee kanten komt. Dan zou er wel ‘onze verdraagzaamheid’ hebben gestaan, net zoals er -ietwat schijnheilig dus- ‘onze hardheid’ staat. Nee, het is de verdraagzaamheid die de vrienden van het communisme destijds eisten van de vijanden van het communisme; de verdraagzaamheid die criminologen verlangen van de slachtoffers van misdaad ten opzichte van de plegers; de verdraagzaamheid die het socialisme verlangt van degenen die uitgebuit worden ten opzichte van degenen die hen uitbuiten; de verdraagzaamheid kortom van de gastheer ten opzichte van zijn parasiet.

‘In liefde ligt de kern van het Kerstverhaal.”

Ho! Wat is dit? Hebben we iets gemist? De ‘kern’, dat was toch altijd ‘vrede op aarde’ en zo? Is het Kerstverhaal, bijna tweeduizend jaar post factum, herzien? Welnee. Het is de interpretatie die is herzien, en wel in overeenstemming met de huidige conjunctuur zoals ‘ingeschat’ door onze speech-schrijver! ‘Vrede op aarde’ was heel lang de ‘kern’; thans, nu de noodzaak van ‘vrede’, dat wil zeggen lief zijn tegen de buitenlandse vijanden van de vrijheid, niet meer speelt, moet de bourgeoisie weer herinnerd worden aan de plicht om lief te zijn tegen haar vijanden in eigen land. Hoe anders kan men haar ontvankelijk maken voor het Europe sociale dat haar straks door de strot moet worden geduwd?

“Het streven zelfstandig te worden en voor zichzelf op te komen heeft toenemende mondigheid en weerbaarheid gebracht. Maar de drang tot individuele vrijheid en persoonlijk succes rechtvaardigt geen zelfzucht.”

Gedecodeerd betekent dit: niet zeuren als straks de belastingen weer worden verhoogd. Het staat in code omdat nu eenmaal geen verzorgingsstaat het zo ver kan laten komen dat de bourgeoisie zich bewust wordt van de mate waarin zij wordt uitgebuit. Daarvandaan ook de noodzaak tot voortdurende gewetensmanipulatie, in de vorm van dit soort schijnheilig, humorloos en clichématig gedram.

“Individualisme vraagt toetsing aan waarden, want geen mens kan ongebonden leven.”

Betekent dit: iedereen moet zich nu eenmaal aan regels houden, de individualist net zo goed als de collectivist? Nee, het betekent dat individualisten op hun juiste, ‘sociale’, gezindheid dienen te worden beoordeeld, en wel door collectivisten. Want:

“We blijven aangewezen op saamhorigheid en gemeenschappelijk verantwoordelijkheidsbesef dat steeds opnieuw bewust moet worden aangeleerd en onderhouden.”

‘We’, daarmee kan hier slechts bedoeld zijn: wij, de afhankelijken, de dirigenten en profiteurs van de verzorgingsstaat. Want zoals gezegd, geen verzorgingsstaat kan voortbestaan zonder voortdurende indoctrinatie en gewetensmanipulatie, en dus zonder een praktisch monopolie van de staat op het onderwijs en de voorlichting. Dit was al bekend met betrekking tot de compleet totalitaire systemen. Hier is dan de erkenning dat het ook geldt voor de incomplete democratische variant.

Wat is overigens ‘gemeenschappelijk verantwoordelijkheidsbesef’? Het is ten eerste een tegenstrijdige notie. Verantwoordelijkheid is een zaak van individuen, en geen individu kan in redelijkheid verantwoordelijk gehouden worden voor het gedrag van een ander. (Het is veelzeggend dat de uitzondering, die bestaat in de – tijdelijke – verantwoordelijkheid van ouders voor hun kinderen, juist door collectivisten niet als zodanig wordt erkend. Denk maar – als u nu eens niet aan Lenin of Hitler wilt denken- aan Hedy d’ Ancona en haar pleidooi voor staatsopvoeding.) Het is daarnaast ook een voorwendsel: wie de eigen verantwoordelijkheid (lees: vrijheid) niet aankan, kan en zal zich verschuilen achter de ‘verantwoordelijkheid’ van het collectief. En tenslotte is het een opstapje naar de maatschappij waarin het als een deugd geldt om uit ‘verantwoordelijkheidsbesef’ je medemensen aan te geven bij de geheime politie.

“(…) [Echter:] Zo gemakkelijk als materiële behoeften kunnen worden aangepraat zo moeilijk blijkt het de zin van diepere waarden in het leven door te geven.”

Ach ja. Wat mij altijd opvalt is dat juist de mensen die zich het gemakkelijkst ‘materiële behoeften’ laten ‘aanpraten’, het meest gecharmeerd zijn van totalitaire systemen en zich de ijverigste zendelingen tonen van de ‘diepere waarden’ van het altruïsme.

“Tegenwoordig wordt egoïsme gezien als de gewoonste zaak van de wereld. Als maatschappelijke kracht heeft het ons inderdaad materiële vooruitgang gebracht. Maar een samenleving die geen andere maatstaven kent voor menselijk handelen dan eigenbelang, nut en economische doelmatigheid zal uiteenvallen.”

Weer zo’n loos dreigement. Zie boven, waar de samenleving ‘vastloopt’ door het ‘ieder voor zich’.

“De verleiding is groot terug te verlangen naar een tijd waarin mensen in hun gedrag meer rekening leken te houden met de belangen van anderen.”

Het was niet zo, het leek alleen maar zo; en toch is de ‘verleiding groot’ om er naar terug te verlangen … merkwaardig. Trouwens, welke ‘tijd’ was dat eigenlijk?

“Maar die tijd had toch ook z’n bezwaren en keert bovendien niet terug.”

De enige ‘tijd’ die aan deze beschrijving voldoet is de mythische aurea aetas: dat verloren paradijs, die primitieve verzorgingsstaat van de zuigeling-in-zijn-wieg, die geheime – want reactionaire en infantiele – inspiratiebron van het socialisme.

“Het gaat dus niet om een poging tot “restauratie” vanuit een gevoel van heimwee naar “goeie ouwe tijden”. Wel moeten we de overgang zoeken naar een maatschappij met een nieuw gevoel voor normen en regels waaraan algemeen wordt vastgehouden.”

‘Wel moeten we de overgang zoeken…’ Wie zijn ‘we’ en waarom ‘moet’ dat? Mijn lezing: ‘We’ zijn de mensen die terugverlangen naar de heilsstaat van de wieg; de ‘overgang’ is de revolutie; de gewenste ‘maatschappij’ is de Nieuwe (Wereld) Orde, en ‘het nieuwe gevoel voor normen en regels’, dat zijn de ‘mentaliteitsverandering’ en de ‘Nieuwe Mens’-gedachte die daar nu eenmaal bij horen. De formulering is wat omslachtig maar de gegeven omstandigheden (het is de Koningin die het moet zeggen en je kunt in deze tijd niet meer zo gemakkelijk met het revolutionaire idioom aankomen) vereisen een gekuiste parafrase. En waarom dit alles ‘moet’ ? Omdat de verwende kinderen, de infantiele, zichzelf ‘progressief wanende, terug verlangers naar de heilsstaat menen dat ze het in onze samenleving voor het zeggen hebben. Waar zeker iets in zit trouwens, gezien het feit dat ze de Koningin als hun spreekbuis kunnen gebruiken.

“Respect voor opvattingen en gevoelens van anderen, geduld, wellevendheid, begrip en verantwoordelijkheid voor elkaar en mededogen met zwakken en misdeelden, zijn maatstaven voor menselijk handelen die een samenleving bijeenhouden.”

‘Maatstaven voor menselijk handelen’? De hier genoemde zaken zijn sentimenten en predisposities, geen maatstaven. Je kunt er immers niet mee meten.Ze zijn dus onbruikbaar in een rechtsstaat, dat is een maatschappij waarin alles mag behalve datgene wat uitdrukkelijk verboden is. Daarentegen zijn ze bij uitstek geschikt om onder een willekeur-regime, dat is een maatschappij waarin niets mag behalve datgene wat moet, de schrik er in te houden. In de moraalfilosofie spreekt men van ‘supererogatie’; de toepassing is hier dat mensen onder een systeem dat meer van ze verlangt dan ze kunnen geven, in voortdurende gewetensnood of angst leven, zodat de machthebber altijd over voorwendselen beschikt om ze te arresteren. Probeer maar eens je onschuld te bewijzen wanneer je ‘gebrek aan verantwoordelijkheid voor de medemens’ of ‘gebrek aan mededogen met zwakken en misdeelden’ ten laste wordt gelegd.

Een typisch aspect van het altruïstische heilsdenken is de stilzwijgende aanname dat de armen (hier: de ‘zwakken en misdeelden’), een vast maatschappelijk gegeven vormen. Dit verraadt in de eerste plaats een onvermogen om ‘gerechtigheid’ of ‘gelijkheid’ anders te zien dan in termen van concrete resultaten (waarbij ‘onrecht’ dus betekent da iemand een te klein deel van de koek heeft ontvangen); maar het impliceert ook dat men eigenlijk helemaal niet van plan is om de (concrete, materiële) gelijkheid waar men naar zegt te streven ook werkelijk te realiseren. De eis van mededogen met de ‘zwakken en misdeelden’, die in het verdelingsdenken er op neerkomt dat de ‘rijken’ bereid moeten zijn om schatting te betalen aan degenen die voor de zwakken en misdeelden opkomen, houdt dus ook in dat deze Robin Hoods er geen enkel belang bij hebben dat de zwakken en misdeelden sterk en welvarend worden.

“We leven nu in een tijd van bijna onbegrensde kennisoverdracht. Maar als het niet lukt nieuwe generaties te inspireren tot gemeenschapszin en het brengen van offers terwille van anderen, dient dit alles tot niets.”

Anders gezegd: ‘wat heeft ons monopolie op de kennisoverdracht voor zin als we de overgedragen kennis niet dienstbaar weten te maken aan de eis van political correctness? En welke andere vorm van political correctness, welke andere Weltanschauung, kan er voor een overheidsstaat bestaan dan die van het altruïsme? Wat is er mooier en nuttiger dan dat je de jeugd inprent om terwille van anderen offers te brengen aan moedertje staat?’ Het doet denken aan de uitspraak dat ‘Opferwilligkeit’ behoort tot de ‘Tugenden, die ein grosses Volk braucht’; met de toevoeging dat zo’n groot volk (en zijn wij dat niet, straks als Europa weer Eén is geworden?) ook moet leren ‘Unrecht schweigend zu ertragen.’ Dat was Adolf Hitler3. Zeer stichtend! Zo stichtend dat je bijna zou willen vergeten dat iemand anders heeft gezegd: “Those who teach the morality of sacrifice… want others to sacrifice to them.” Dat was Jeremy Bentham.

“Het overdragen van normen en waarden is echter veel moeilijker dan kennisoverdracht.”

De kennis die jongeren op school wordt aangereikt mogen ze gerust weer vergeten. Wat ze trouwens ook doen. Met de juiste Weltanschauung ligt het anders. Als ze die niet steeds opnieuw krijgen ingeprent is er namelijk een gerede kans dat ze voor zichzelf gaan denken.

“Van de opvoedende generaties wordt gevraagd… jongeren op hun verantwoordelijkheden aan te spreken.”

Voor alle duidelijkheid: als er bedoeld was dat ouders hun kinderen verantwoordelijkheid bij moeten brengen, had het er heus wel gestaan.

“(…) Aan eigenbelang als drijfveer of kompas zijn grote gevaren verbonden.”

Of had u dat al begrepen? In werkelijkheid schuilt natuurlijk het grootste gevaar in de ontmaskering van het altruïsme. Voor datgene wat er dan zichtbaar wordt is ‘eigenbelang’, vrees ik, een te mooi woord.

“Meer dan ooit wordt de maatschappij bedreigd door egoïsme en kortzichtigheid.”

Voor het geval u het nog niet had begrepen.

“We zullen moeten Ieren het hier en nu in het licht te zien van een leefbare toekomst en daarnaar te handelen.”

Wie zullen dat moeten leren? De kapitalisten? Degenen onder ons die kinderen groot brengen? De productieven en de reproductieven in ons midden? Of misschien toch vooral de politici en de kleptokraten met hun ‘maatschappelijke draag vlak’, het parasitariaat?

“(…) Krachten die mensen kunnen verenigen zijn rechtvaardigheid,…” (‘verbazend,’ denk je al bijna, ‘het woord ‘rechtvaardigheid’ zonder het obligate en pleonastische adjectief ‘sociale”; maar voilà:)”… sociale bewogenheid en barmhartigheid. In het leven vanuit zulke waarden is Jezus, wiens geboorte wij vandaag herdenken, ons voorbeeld. Ik wens U een gezegend Kerstfeest toe.”

Mag ik ook iets wensen? Dan wens ik dat iedereen die droomt dat het socialisme zichzelf met een beschaamd “goodbye cruel world” door het toilet van de geschiedenis heeft gespoeld, spoedig moge ontwaken.

1 Nog maar tien jaar geleden leefden we in het tijdperk van de ‘Ontspanning’. Die term was bedacht en ingevoerd door degenen die een tegemoetkomende houding verlangden tegenover het Sovjetsysteem. De ‘Koude Oorlog’, zeiden die mensen toen, was voorbij. Toch wordt diezelfde periode thans ‘Koude Oorlog’ genoemd, en wel door diezelfde mensen. De reden is duidelijk: ze willen liever niet worden herinnerd aan het feit dat ze destijds geflirt hebben met een systeem dat thans zo roemloos in diskrediet is geraakt. Maar het blijft frappant hoe gemakkelijk de term die aan die tegemoetkomende houding herinnert uit het publieke discours geschrapt – en zodoende een heel stuk contemporaine mentaliteitsgeschiedenis in feite vervalst – heeft kunnen worden.

2 Zie b.v. De opstand der intellectuelen – De Franse revolutie als avant-première van de moderne cultuur (Amsterdam, Wereldbibliotheek 1989), pp 15 en 94. (De reine claude-peer werd ‘claude verte’ en de bijenkoningin werd ‘legbij’.)

3 Uit Mein Kampf (I, 451-482) gecit. bij Hans-Jochen GAMM (Hrsg), Führung und Verführung – Padogogik des National-Sozialismus – Eine Quellensammlung (Darmstadt 1984): p.53, 57.