De libertarische theorievorming kent twee fasen: in het begin probeert men alle mogelijke problemen die in de gangbare politieke overtuigingen nauwelijks oplosbaar zijn, op te lossen in een libertarische context. Men is dan al heel blij dat er voor het probleem een libertarische oplossing mogelijk is; veelal is de aard van de oplossing; ais de hele maatschappij libertarisch is, dan kan het probleem zich niet voordoen. Q.E.D. Dit is fase één.

Daarna ziet men in dat er in abstracto veel meer dan één libertarische oplossing is voor een probleem: de beweging wordt volwassen. Nu is er de luxe te kunnen kiezen, en vaak zal de oorspronkelijke oplossing, die eigenlijk slechts diende om aan te geven dat het libertarisme überhaupt iets voorstelde, verlaten worden voor alternatieve oplossingen die dan niet ook nog eens alle andere oplossingen van de wereld hoeven te impliceren. Anders gezegd, voor heel veel problemen bestaan banale oplossingen die perfect verenigbaar zijn met libertarische principes zonder dat daarvoor de hele maatschappij libertarisch hoeft te zijn. Dit is de meer realisatische fase twee: het revolutionair elan neemt af, de kwaliteit neemt toe.

Het milieu

Tijdens het milieusymposium in Franeker in september 1988 viel het mij op hoe genuanceerd er aan libertarische oplossingen wordt gesleuteld. Daarom is de milieuproblematiek ook zo ideaal om de ontwikkeling in het libertarische denken aan af te meten.

Bovendien is het een onderwerp dat in zekere zin een toetssteen is van het libertarisme in de ogen van andersdenkenden: voor velen is de milieuvervuiling een van de laatste duidelijke voorbeelden van marktfaling en dus een rechtvaardiging van staatsinterventie; voor linkse politieke partijen is er weinig anders meer overgebleven. De milieuproblematiek houdt niet in dat er zoiets als milieuvervuiling bestaat, het probleem is dat de kosten van de milieuvervuiling niet voldoende in het marktsysteem geïnternaliseerd zijn; daardoor geven prijzen een onjuiste allocatie van goederen aan. Maar let wel: als alle vervuilingskosten in de prijzen tot uiting zouden komen, dan betekent dat nog niet dat er ook geen vervuiling meer zou zijn; het betekent alleen maar dat we de vervuiling van dat moment accepteren. (En misschien is dat wel een mate van vervuiling die nog erger is dan nu: het zij zo).

Oplossingen uit de libertarische literatuur. Sinds Dolan’s TANSTAAFL, ‘the economie strategy for the environmental crisis’ (1971) zijn er grofweg drie analyses in de libertarische literatuur voorgesteld:

1. particulier eigendom

Milieuvervuiling kan slechts tot stand komen in een situatie waar niet voldoende privé-eigendom is. Zeeën, rivieren, de lucht, grote oppervlakken land, hebben geen specifieke eigenaar die voor zijn bezit zorgt als een goed huisvader en die zijn bezit zal beschermen tegen vervuiling door anderen. Als er slechts privé-eigendom was, dan zou elke inbreuk die daarop door middel van vervuiling gemaakt zou worden, onrechtmatig zijn; de schadevergoedingen zouden alle kosten internaliseren.

Het vestigen van eigendomsrechten in zeeën, in de lucht of in de ozonlaag vormt nog een technisch juridisch probleem; de waarde van de analyse zou daardoor niet wezenlijk worden aangetast.

Om de gewenste situatie te bereiken: de staat verkoopt al zijn ‘eigendommen’ en betaalt er zijn staatsschulden mee af. Zo’n ontwikkeling vormt de laatste fase van de privatisering op zijn Engels.

NADELEN:

– Er is in onze landen geen duidelijke ontwikkeling in de richting van meer privé-eigendom. Als de oplossing pas werkt als het tijdperk van de privé-eigendom is aangebroken, wordt de oplossing afhankelijk gemaakt van teveel andere ontwikkelingen (die er op zich niets mee te maken hebben) om nog geloofwaardig te zijn. Het is vervelend op de libertarische samenleving te moeten wachten alvorens het probleem van de milieuvervuiling kan worden opgelost.

– Eigendomsrechten in zee en lucht stellen onze verbeeldingskracht wel erg op de proef.

2. de juridische status van risico’s

Een tweede, eveneens principiële, analyse gaat dieper in op de ware aard van activiteiten die een risico inhouden voor anderen. Enkele van deze activiteiten zouden op hetzelfde neerkomen als agressie, andere zouden toelaatbaar zijn. Milieuvervuiling zadelt anderen op met vaak “onaanvaardbare” risico’s, ‘dus’ is milieuvervuiling ontoelaatbaar: het bestaande anti-agressieapparaat zorgt ervoor dat deze agressie verdwijnt. Een dergelijke argumentatie is modieus geworden sinds Nozick (1972) die de nachtwakerstaat rechtvaardigde op basis van een vergelijkbaar risico dat gewapende ‘autonomen’ voor anderen zouden kunnen vormen.

Het belangrijkste bezwaar tegen dergelijke analyses is dat dan bijna alles wat andere mensen doen opgevat kan worden als agressie. Riskant gedrag van anderen was tot nog toe niets anders dan een verandering in de situatie van anderen (zoals bijvoorbeeld concurrentie dat ook is), maar niet een aantasting van iemands middelen, zoals de basisdefinitie van agressie luidt. Zie Van Dun (1982). Milieuvervuiling wordt misschien wel opgelost, maar ten koste van een extreem-dwangmatige samenleving: het paard wordt zo achter de wagen gespannen. Een tweede bezwaar is dat alles wat tegen het huidige staatsingrijpen in de milieudefensie pleit, binnen deze analyse blijft bestaan. Daarnaast doet deze analyse veel meer dan alleen de internalisatie van de milieukosten tot stand brengen (als ze dat al doet).

Deze analyse kenmerkt zich door een preoccupatie met alleen het probleem oplossen (milieuvervuiling) zonder dat men zich jammer genoeg bekommert om de libertarische randvoorwaarde dat de maatschappij er in ieder geval niet minder vrij door mag worden. Het voordeel van de analyse is overigens wel dat ze toepasbaar is zonder dat we hoeven te wachten tot alle andere libertarische wensen ook in vervulling gegaan zijn.

Is er nu niet een analyse mogelijk die tegelijk toepasbaar is en de maatschappij niet onvrijer maakt?

3. de procedure: schade verzekeren

Uitgangspunt van de procedureoplossing is de stelling dat alle schade, hoe indirect ook, door de vervuiler vergoed moet worden, zodat alle milieukosten worden geïnternaliseerd. Een dergelijke opvatting sluit aan bij bestaande politieke mogelijkheden. Op dit moment is van een systematische schadevergoedingsregeling geen sprake: er is geen methode om grootschalige kleine schade te verhalen op de vervuiler (Nozick 1972 had daarvoor een schitterende oplossing); schadevergoedingen in Nederland stellen nog niets voor; er bestaan regelingen van de staat die de aansprakelijkheid van bedrijven beperken (of kerncentrales).

Als via politieke druk een schadevergoedingsregeling effectief zou worden – het is daarbij niet nodig dat de staat op vervuiling toeziet, – dan zullen snel de specialisten op het gebied van riskante activiteiten, de verzekeringsmaatschappijen, erin springen, en alle milieukosten worden geïnternaliseerd, ofwel via schadevergoeding, ofwel via verzekeringspremies. (Zie Van Dun 1982:593-4) Het grote voordeel is dat bestaande instituties (verzekeringsmaatschappijen, advocaten, rechtbanken) de zaak verwerken zonder dat er een totaal nieuwe maatschappij voor nodig is.

Als het gedrag van de mensen wat meer responsief wordt (cf Nozick 1981) met betrekking tot de waarde van de natuurlijke omgeving, is de gewenste nieuwe wetgeving of jurisprudentie een kwestie van tijd. Natuurlijk zal er dan nog altijd veel vervuiling zijn als de klanten de hoge prijzen die het gevolg zijn van hoge schadevergoedingen en verzekeringspremies bereid zijn te betalen. Maar het probleem van de ongewenste vervuiling is dan opgelost.

Alle geniale oplossingen die in Franeker aan de orde zijn geweest laat ik hier buiten beschouwing: op een of andere manier zijn ze wel onder te brengen in de hierboven geschetste driedeling.

Terwijl oplossing 1 alleen leuk is voor hardcore libertariërs, is oplossing 3 ook interessant voor buitenstaanders: daarmee wordt het libertarisme een stuk volwassener. Dat bovendien oplossing 3 ook zou werken in die ideale libertarische maatschappij is dan mooi meegenomen. Nico W.M. Apeldoorn.

(aangepaste versie van toespraak op 28 januari 1989 in hotel Cock te Amsterdam)

Literatuur:

– Nico W.M. Apeldoorn; Vervuiling: indirecte agressie? privé- verspreide tekst, november 1983.

– Frank van Dun; Het fundamenteel rechtsbeginsel; Gent 1982.

– Edwin G. Dolan: Tanstaafl, the economie strategy for environmental crisis; Rinehart & Winston 1971.

– Robert Nozick; Anarchy, State and Utopia; New York 1974.

– Robert Nozick; Philosophical explanations; Oxford 1981.