Naar aanleiding van de dood van de katholieke bisschop Marcel Lefebvre, wemelt het in de…
Naar aanleiding van de dood van de katholieke bisschop Marcel Lefebvre, wemelt het in de gesproken en geschreven pers (1) van postume aanvallen op zijn persoon, die door de betrokken journalisten uiteraard aan derden werden toegeschreven. Zo werd eraan herinnerd dat zijn critici hem omschreven “als een starre reactionair”, dat hij zich verzette tegen het tweede Vaticaanse concilie die “de leer van de kerk wilde verdiepen en verrijken in het licht van de nieuwe tijd” en dat hij daarbij behoorde tot de “harde kern” van een traditionalistische minderheid (wellicht een soort privé – militie?).
Over het feit dat de “verrijking” van het concilie, zoals de beeldenstorm vier eeuwen voorheen, over heel West – Europa een spoor van vernieling naliet in vele prachtige historische kerken, wordt uiteraard geen woord gerept. Evenmin werd het institutioneel aspect belicht van het conflict tussen de scheppingsdrang van een man die steeds terreinwerk voor de kerk had verricht – in Afrika, in het bisdom Tulle en nadien in zijn seminarie – en anderzijds de steriele tijdrovende administratieve procedures van Europa’s oudste bureaucratie. In het Vaticaan, dat als model diende voor de meeste Europese bureaucratieën, worden oude ambtenaren opgevolgd door jongere. Dossiers blijven. De tijd lost er vele problemen op. Daarentegen wist Lefebvre dat zijn dagen geteld waren…
Maar de laagste aanvallen op de bisschop werden voor het slot behouden. In cauda venenum, werd erop gewezen dat “zijn volgelingen nauw aanleunden bij het Front National van LE PEN”. Met enkele woorden wordt de hele spirituele motivatie van een bisschop gedegradeerd tot een oppervlakkige politieke opstelling. Die toespeling is overigens niet zonder gelijkenissen met de campagne die tijdens het Vaticaanse concilie gevoerd werd tegen de overleden Pius XII wegens zijn houding tijdens de tweede wereldoorlog. Lastercampagne die in detail werd beschreven door de Luikse schrijver Alexis Curvers in zijn boek “Le Pape outragé”.
Het is ooit de gewoonte geweest dat men, als een tegenstrever overleed, oude vetes vergat en enkel de positieve zijden van de overledenen in de verf zette. De mortibus nihil nisi bene. Dit respect voor de doden werd als een waarde beleefd, die voorrang moest krijgen, ook al lijkt het inconsequent plots unaniem lof te betuigen aan personen voor wie men tot dan toe geen goed woord over had.
Nu blijkt zelfs het respect voor doden, laat staan voor levenden, niet meer als een waarde te worden ervaren. De enige waarde die blijft, en aan dewelke alle andere waarden blijkbaar worden opgeofferd, is tolerantie, of beter gezegd, pluralisme.
Wie, zoals bisschop LEFEBVRE, die waarde – het woordje taboe zou wellicht accurater zijn – overtreedt, wordt onmiddellijk veroordeeld en afgeschreven.
Maar is pluralisme wel een morele waarde? Morele waarden zijn er om de mensen bij te staan hun leven in te richten en hun levensdoelen te kiezen. Ze helpen de mensen juiste verlangens te onderscheiden van impulsieve begeertes.
Als morele waarde duidt pluralisme aan dat het niet goed is zich te mengen met andermans waarden. De mens moet zich enkel met zijn eigen waarden bezighouden en anderen moeten, zolang zij geen derden zonder hun toestemming schade toebrengen, hun eigen waarden bepalen en beleven. Er naar streven anderen te doen delen in de eigen waarden, zou geen hoogstaand levensdoel zijn, maar integendeel een vorm van onverdraagzaamheid.
Als morele regel gelijkt het ethisch pluralisme dus op een windhaan met twee hoofden en geen staart. Het laat uitschijnen dat alle waarden evenwaardig zijn. Oordelen over goed en kwaad wordt herleid tot meningen over goed en kwaad. De inhoud van waarden zou slechts een zaak van afspraken zijn.
Het pluralisme lijkt derhalve onverenigbaar met de moraal, daar de moraal precies als opzet heeft een hiërarchie aan te geven tussen levensdoelen. De enige waarde van het pluralisme is dat het een algemene consensus kan bewerkstelligen, maar eensgezindheid is op zichzelf geen waarde. Enkel eensgezindheid over het goede en het mooie heeft waarde. De consensus die door het pluralisme wordt beoogd, is echter “de eensgezindheid van een stilzwijgende afspraak dat alles mag, alles te koop is (of over onderhandeld kan worden), en dat voor de rest het een kwestie is van ieder voor zich, van geven en nemen, van chantage en pressie, van bedrog, omkoperij etc.”.
Deze veroordeling van het pluralisme komt niet van een reactionaire katholiek die nostalgisch terugblikt naar de tijd van het triomfalisme van de “enige heilige, katholieke en apostolische kerk” van het credo van Nicea. De auteur ervan is de atheïstische romanschrijfster en filosofe Ayn RAND.
Ayn RAND werkt een objectieve ethica uit, het objectivisme. Volgens die ethica wortelt elke waarde in een bepaalde realiteit, onafhankelijk van het menselijk bewustzijn. Waarden moeten door de mens ontdekt worden en niet verzonnen. Ayn RAND is de intellectuele erfgename van ARISTOTELES en de heilige THOMAS VAN AQUINO, die uit de studie van de natuur van de mens waarden afleidden. De fundering van waarden in de realiteit heeft vergaande implicaties op het vlak van de persoonlijke moraal. In de menselijke natuur is bijvoorbeeld niets terug te vinden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat homoseksualiteit als zinvol zou kunnen beschouwd worden.
Aangezien elk mens uniek is, geldt uiteraard wel de vraag, een waarde voor wie? De objectieve moraal omvat daarom enerzijds gemeenschappelijke waarden die overeenstemmen met eigenschappen gemeen aan alle mensen – hun redelijk vermogen, hun seksuele differentiatie in man en vrouw etc.- en anderzijds individuele waarden die overeenstemmen met de specifieke natuur van elkeen. Zichzelf normen opleggen die men niet kan naleven is immoreel. Het tegendeel is even immoreel, namelijk het verspillen van talenten voor kortstondig genot. Dit is zichzelf onrecht aandoen en zal vaak eindigen met een gevoel van leeg en nutteloos leven.
De subjectieve moraal van het pluralisme spreekt de hoogmoed van vele mensen aan. Ze geeft een gevoel van almacht. Ze gaat er immers van uit dat elkeen naar willekeur zijn eigen waarden kan bepalen. Vooral jongeren voelen zich erdoor aangetrokken. Die moraal laat hen toe waarden te kiezen waarmede ze zichzelf kunnen affirmeren tegen de vorige generaties. Het ethisch pluralisme dient evenwel vooral de belangen van de machthebbers. Immers, aldus Ayn RAND, voor wie aanneemt dat waarden een zaak van willekeurige, subjectieve keuze is, wordt het onderscheid tussen het goede en het kwade een kwestie van louter gevoelens. In geval van waardenconflicten wordt de vraag: “mijn” gevoelens of “die van hem”? Dat legitimeert uiteraard het absolutisme van de meerderheid. Het fungeert, als een rationalisatie van de machtswellust van de politici, rechtvaardigt hun bemoeienis in alle aspecten van het leven van de burger en ontwapent de slachtoffers ervan. Pluralisme is een ideologie in de Marxistische betekenis van het woord, een “denken dat zichzelf laat verleiden door eigenbelang en dit aan zichzelf niet wil bekennen”.
De propagandisten van het ethisch pluralisme versluieren dat niet het verwerpen van pluralisme, dat ze als onverdraagzaamheid afdoen, maar het pluralisme zelf leidt tot dwang en geweld. Inderdaad, als men aanneemt dat waarden door de aard van de realiteit worden bepaald en door de geest van de mens moeten worden ontdekt, beseft men noodzakelijkerwijze, aldus Ayn RAND, dat elke poging om een waarde door middel van fysiek geweld te verwezenlijken een monsterachtige tegenstrijdigheid is die het wezen van de moraliteit ontkent door het vernietigen van het vermogen van de mens om waarden te ontdekken. Immers, toepassing van geweld ontkracht en verlamt het oordeel van de mens. Fysiek geweld mag evenwel niet verward worden met sancties die de redelijkheid van de mens respecteren. Een rover die zijn slachtoffer stelt voor de keuze “uw geld of uw leven” biedt in wezen geen alternatief. Daarentegen tast de impliciete dreiging in elke zakenrelatie, deze te verbreken als één van de partijen zich aan zijn woord niet houdt, de vrije wil van de betrokken zakenlieden niet aan.
Zonder dergelijke sancties kunnen morele waarden gewoon niet verspreid worden. Het onderkennen en het beleven van waarden vraagt immers een grote emotionele inspanning: de onderdrukking van instinctmatige impulsen. Moreel handelen is een investering. Het impliceert het nu aan banden leggen van bepaalde begeertes om een schoner leven te leiden en er later de vruchten van te plukken. Maar de tijdshorizon van de meeste mensen en inzonderheid van jongeren, is zeer beperkt. Ze hebben een uitgesproken voorkeur voor het heden. Daarom krijgen slechte voorbeelden meestal meer navolging dan goede.
Het brandmerken van dergelijke sancties, die uiteraard tot doel hebben anderen te overtuigen moreel te handelen, als onverdraagzaamheid miskent dat waarden in een samenleving anders niet kunnen worden overgedragen. Voorts komt die kritiek nogal irreëel over, daar ten gevolge van staatsinterventie de mogelijkheden dergelijke sancties toe te passen drastisch beperkt zijn.
Zo heeft iedereen recht op het bestaansminimum ongeacht de moraliteit van zijn leven. Drugsverslaafden hebben recht op sociale zekerheidsbijdragen die door de werkende bevolking worden opgebracht, abortusklinieken worden gesubsidieerd en hoeven daarom geen boycot te vrezen van andersdenkenden. Door kunstmatig een gedwongen solidariteit in te voeren heeft de overheid dus de toepassing van sancties tegen immorele “partners” onmogelijk gemaakt.
Niet alleen het pluralisme zelf, maar ook staatsinterventie moet in een parlementaire democratie afgewezen worden aangezien het pluralisme, dat inherent is aan een dergelijk politiek stelsel, noodzakelijkerwijs miskent dat onverdraagzaamheid tegen immoralisme een waarde is.
Noot:
1) althans in de Belgische pers.