In de vorige Vrijbrief gaf ik aan dat de welvaartsherverdelende werking van de huidige…
In de vorige Vrijbrief gaf ik aan dat de welvaartsherverdelende werking van de huidige overheid niet werkt, maar het sociale zekerheidsstelsel in zekere mate wel. Ondanks dat de welvaartsstaat nu geen nivellerende werking heeft, is een zekere welvaartsnivellering wel mogelijk, zelfs volgens libertarische principes. In veel grote bedrijven staan veel mensen “hoog op de bedrijfsladder”, hetgeen wil zeggen dat ze veel verdienen en veel commando’s aan ondergeschikten kunnen geven. Veel van deze organisaties hebben een “waterhoofd”: er zijn erg veel leidinggevenden t.o.v. het aantal uitvoerenden. Dit wil zeggen dat er veel mensen zijn met een hoog inkomen, die niet een productieprestatie leveren met een marktwaarde die dit inkomen dekt. Het is mogelijk om “plattere” organisatievormen (met minder leidinggevenden t.o.v. het aantal uitvoerenden) te propageren, zoals netwerken, autonome groepen of arbeiderszelfbestuur, en daarmee onder meer een welvaartsnivellerend effect te sorteren.Hoe “platter” de organisatie, des te kleiner het gemiddelde inkomensverschil in die organisatie zal zijn.
Ook liet ik in de vorige Vrijbrief zien dat het bestaan van het huidige sociale zekerheidsstelsel waarschijnlijk het gevolg is van een publieke behoefte aan (marktvraag naar) sociale steun voor de armen (waar er in een vrije markteconomie weinig van zullen zijn). Daarom zou ook een vrijwillig uitkeringenstelsel kunnen bestaan, maar dan moet wel het probleem van profiteursgedrag worden opgelost. Dit is het gedrag van mensen die er geld voor over hebben om de armen van een inkomen te voorzien, maar die niet meebetalen omdat ze rekenen op de bijdragen van anderen. De invloed van meebetalen op het succes van een grootschalig (bijvoorbeeld landelijk) uitkeringenstelsel, zou wegens deze grootschaligheid voor elk individu erg klein zijn. Daardoor zullen veel mensen het wellicht niet de moeite waard vinden mee te betalen en profiteursgedrag gaan vertonen. Als er teveel profiteurs zijn komt er niet genoeg geld binnen en gaat het vrijwillige uitkeringenstelsel failliet. Het probleem is vergelijkbaar met het concertzaal waarin niemand na afloop van de voorstelling klapt, omdat iedereen rekent op applaus van anderen en zelf als individu maar een geringe invloed heeft op een succesvol applaus. Omdat het profiteursgedrag niet alleen van toepassing is op een uitkeringenstelsel, maar ook op diverse andere “collectieve goederen”, zal ik een eenvoudiger “collectief goed” als voorbeeld nemen: een dijk. Een oplossing voor het profiteursprobleem voor een dijk is ook toe te passen op een uitkeringenstelsel.
Een dijk zorgt er voor dat een bepaald gebied niet onder stroomt. De bewoners van dit gebied hebben behoefte aan de aanwezigheid van de dijk, en hebben daarom geld over voor dijkonderhoud. Om nu te voorkomen dat mensen profiteursgedrag gaan vertonen zijn er, voor een organisatie die het onderhoud van deze dijk wil financieren, tenminste twee mogelijkheden.
Het kleinschaligheidssysteem
Het kleinschaligheidssysteem wil zeggen dat het profiterende gebied wordt ingedeeld in stukken van ongeveer één gemeente. Vervolgens wordt om elke gemeente een dijk geplaatst i.p.v. om het gehele land. Ook wordt per gemeente d.m.v. marktonderzoek het aantal belanghebbenden geschat. Er zullen immers altijd mensen zijn die, om wat voor reden dan ook, geen dijk willen. Elke belanghebbende krijgt maandelijks een acceptgiro thuis gestuurd ter betaling van het dijkonderhoud, dat zodanig is dat dit bedrag vermenigvuldigd met het aantal belanghebbenden, iets meer is dan het bedrag dat nodig is voor het maandelijks dijkonderhoud. De organisatie staakt onmiddellijk (voorlopig) elk onderhoud aan de dijk als er twee keer achter elkaar te weinig geld voor het onderhoud binnen komt. Als er de eerste van deze twee keer te weinig geld binnen komt, is de individuele invloed van de niet-betalers op de voortgang van het dijkonderhoud enorm hoog. Het kan dan bijvoorbeeld zo zijn dat tweehonderd niet-betalers door te betalen beslissend kunnen zijn om het dijkonderhoud te laten voortgaan. De individuele invloed op een succesvol dijkonderhoud is dan veel groter dan dat je één op de veertien miljoen betalers bent. Dit is te vergelijken met de applaudisserende zaal. Hoe kleiner de zaal, des te groter is de druk om te klappen.
Het boycotsysteem
Als het kleinschaligheidssysteem niet naar tevredenheid werkt, is er een tweede mogelijkheid: het boycotsysteem (dat per gemeente of per land kan werken). In dit systeem wordt per belanghebbende een contract gesloten, met de volgende voorwaarden:
1. Vanaf het moment dat meer dan de helft van de belanghebbenden dit contract hebben getekend, worden alle inwoners die (nog) niet hebben getekend economisch geboycot door de inwoners die wel hebben getekend. Deze boycot houdt in dat de ondertekenaar zich verplicht geen arbeids- of kooprelaties te onderhouden of aan te gaan met inwoners die (nog) niet hebben getekend. Arbeidsrelaties kunnen worden verbroken door staking door werknemers of door (tijdelijk) ontslag van niet-ondertekenaars door de werkgever.
2. Zolang er nog geen meerderheid van ondertekenaars is bereikt, gaat deze boycot niet door.
3. Zolang er nog geen meerderheid van ondertekenaars is bereikt, wordt de dijk niet onderhouden; als de meerderheid wel wordt bereikt wordt het dijkonderhoud gefinancierd door de ondertekenaars.
Het heeft voor iedere belanghebbende in de dijk weinig nadelen om dit contract te tekenen: zolang de meerderheid niet wordt bereikt hoeft de ondertekenaar immers niets te betalen en heeft hij of zij geen verplichtingen. Ondertekenen heeft voor belanghebbenden wel veel voordelen: als de meerderheid wordt bereikt kan de dijk met zekerheid worden gefinancierd. Het nadeel dat men dan niet-ondertekenaars moet boycotten weegt dan niet zo zwaar. Als de meerderheid namelijk wordt bereikt, is het voor de overgebleven minderheid van profiteurs financieel aantrekkelijker om toch te ondertekenen en mee te betalen, dan om geboycot te worden. Zodoende is de boycot alleen een dreiging, die niet of nauwelijks hoeft te worden uitgevoerd. Maak niet de fout te denken dat niemand zo’n contract zal ondertekenen. Voor alle belanghebbenden is het alleen maar voordelig om wel te tekenen, zodat profiteursgedrag onmogelijk wordt gemaakt en alle belanghebbenden mee betalen aan de dijk. Om te zorgen dat niemand de kat uit de boom gaat kijken kan men vroege ondertekenaars korting geven, en late ondertekenaars extra laten betalen. Zo wordt het onvoordelig om met ondertekenen te wachten. Het dreigen met of uitvoeren van een boycot is nog altijd veel vriendelijker dan het dreigen met of gebruiken van geweld tegen profiteurs, zoals de overheid dat doet. Als de meerderheid van de bevolking een bepaalde behoefte heeft, bijvoorbeeld aan een uitkeringenstelsel, en het profiteursprobleem doet zich voor, dan kunnen het kleinschaligheidssysteem en het boycotsysteem uitkomst bieden. Ik denk dat voor sociale zorg het kleinschaligheidssysteem afdoende is. i.p.v. dat elke gemeente dan zijn eigen dijkje betaalt, betaalt elke gemeenten om de eigen lokale armoede te bestrijden. In geval van nood is de boycotmethode afdoende. De sociale zorg voorziet in een grote mate van zekerheid op financiële bescherming voor elke bewoner. Het hoeft daarentegen vrijwel niets te kosten (bijvoorbeeld f 10,- per persoon per maand), want het voorziet alleen in de financiële bescherming van een minimale groep die buiten de verzekering valt. In een libertarische maatschappij hoeft deze groep niet armoedig te zijn.