Het libertarisme en het klassieke liberalisme onderscheiden zich van andere politieke stromingen door een grote dosis wantrouwen tegenover de werking en doeleinden van de staat. In radicale geschriften als ‘Our Enemy the State’ van Albert Jay Nock, een klassieker binnen de Amerikaanse libertarische beweging, wordt de staat gedefinieerd als een ‘complicated set of net social plunder’. De staat als een gecompliceerd doch effectief instrument in de handen van die mensen die hun welvaart wensen te vergaren met politieke middelen in plaats van keurig en braaf, volgens de regels van het marktspel, met economische middelen.

Als U Nock een typische representant van Amerikaans simplisme vindt, heb ik nog wat beters voor U. Wat beters in de zin van klassieker, meer ingepast in de lange traditie van het Europese denken, in dit speciale geval zelfs uit het land van de intellectuelen. Wat vindt U hiervan? De negentiende eeuwse Franse liberaal Frederic Bastiat die in zijn geschrift ‘L’ Etat’ de staat als volgt omschrijft: “L’ état, c’est la grande fiction a travers la quelle tout Ie monde s’efforce de vivre aux depens de tout Ie monde”. Dit schreef een Bastiat in 1848.

Sindsdien hebben talloze liberale denkers en schrijvers, in Europa maar vooral in Amerika, het maatschappelijk heil gezocht in meer vrijheid en minder of zelfs geen staat. Hierbij het vrijheidsideaal toegedaan en de staat beschouwend als het grootste obstakel voor de vrijheid.

De geschiedenis is bekend. Andere denkers en schrijvers, dezelfde idealen toegedaan, zagen de staat juist als het instrument om naast het vrijheidsideaal tegelijkertijd ook al die andere idealen zoals sociale rechtvaardigheid, gelijkheid en broederschap te verwezenlijken. Tientallen jaren hebben de twee groepen elkaar met de pen bestreden, elkaar in verhitte debatten proberen te overtuigen. De geschiedenis heeft de eerste groep langzamerhand gelijk gegeven; de laatste groep is in grote verwarring, hun oude socialistische idealen op sterven na dood.

Er was ook een derde groep. Geen denkers en schrijvers, geen idealen toegedaan. Deze groep hoefde niet overtuigd te worden door de Nock’s en de Bastiat’s. Zonder een letter te lezen van deze zachte vrijheidsstrijders, begrepen zij allang waar het in de wereld omdraaide; niet om idealen, maar om koude macht. Zij grepen de staatsmacht en gebruikten de staat waarvoor zij was gecreerd. Om te plunderen, om te ritselen, om rijker te worden.

Zij noemden zich christen-democraten, liberalen en socialisten, kwamen aan het roer in Italië, in België, in Duitsland. Zij creëerden een samenleving waarin zonder smeergeld en omkoperij de top niet te bereiken is. Regeringszetels als Rome en Brussel verwerden tot roversnesten en tot steekpenningsteden, tot tangentopoli. In andere, minder katholieke, landen sprak men van gentlemen-agreements en overlegeconomie. Soms moesten er koppen rollen, soms een heleboel (Italië), soms heel beschaafd (Duitsland), soms wat al te letterlijk (België, pardon Wallonië).

Anderen ontspringen de dans. Maar ze blijven terugkomen, handige ritselaars zonder idealen en vooral heel cynisch. Soms heel cynisch en ook heel leuk. Neem het geval van van Rossem. In plaats van het toegewezen belastinggeld aan zijn partij ROSSEM te gebruiken voor affiches en propaganda, koopt hij van het geld een rode Ferrari om met zijn lief door de straten van Antwerpen te rijden. De Nock’s en Bastiat’s hoeven hem in ieder geval niets meer duidelijk te maken!