De noodzaak dringt zich op om de term constructivisme in te voeren, als een specifieke benaming voor een denkwijze die in het verleden vaak – ten onrechte – werd omschreven als rationalisme. De basisopvatting van dat constructivisme kan misschien het eenvoudigst gevat worden in de onschuldig lijkende formule: omdat de mens zelf de instellingen van zijn samenleving heeft geschapen, moet hij ze ook naar believen kunnen veranderen. Het is nu reeds vijftig jaar geleden dat ik deze stelling voor het eerst hoorde en er meteen van onder de indruk kwam.

Op het eerste gezicht kan de zinsnede, dat de mens zijn beschaving en de instellingen ervan geschapen heeft, een nogal ongevaarlijke gemeenplaats schijnen. Maar van zodra ze wordt uitgebreid – zoals vaak gebeurd – om aan te duiden dat de mens in staat was zulks te doen omdat bij over verstand beschikte, worden de gevolgtrekkingen onzeker. De mens beschikte niet over rede vóór de beschaving.

Het is kenmerkend dat dit een fout is die we gewoonlijk slechts begaan met betrekking tot verschijnselen in onze eigen beschaving. Wanneer een etnoloog of een sociaal antropoloog andere culturen poogt te begrijpen, is bij er zich van bewust dat de leden ervan dikwijls niet weten waarom bepaalde regels in acht genomen worden. De meeste moderne sociale theoretici geven echter zelden toe dat hetzelfde ook kan toegepast worden op onze samenleving.

Al te vaak weten we niet welke voordelen we uit bepaalde gebruiken halen. De sociale theoretici zien dat enkel als een betreurenswaardig tekort dat zo vlug mogelijk moet weggewerkt worden.

Het zal waarschijnlijk duidelijk worden wat ik met constructivisme bedoel, wanneer ik een typerend citaat van een bekend Zweeds socioloog aanhaal: …De belangrijkste doelstelling die de sociologie voor zichzelf gesteld heeft. ” schreef hij, “is de toekomstige evolutie te voorzien en de toekomst vorm te geven of. als men het zo wil uitdrukken, de toe komst van het mensdom te scheppen. ” Wanneer een wetenschap zulke aanspraken maakt, houdt dit uiteraard de bewering in als zou het geheel van de menselijke beschaving, en al wat we tot nog toe bereikt hebben, slechts kunnen opgebouwd worden als een doelbewuste rationele constructie.

Voorlopig moet het volstaan aan te tonen dat deze constructivistische interpretatie van sociale vormgeving in geen geval onschuldig filosofisch gespeculeer is, maar het aanvaarden van feiten, van waaruit conclusies worden afgeleid betreffende de mogelijkheid voor politieke acties.

Onbewuste gedragsregels

De feitelijke dwaalopvatting, waaraan de constructivisten echter zulke verreikende gevolgen en eisen verbinden, schijnt mij te zijn dat de ingewikkelde ordening van onze moderne maatschappij enkel en alleen te wijten is aan de omstandigheid dat de mens in zijn handelingen geleid wordt door overleg – een inzicht in de samenhang tussen oorzaak en gevolg – of tenminste dat ze ontstaan kan zijn uit een plan.
Wat ik wil aantonen is dat de mens in zijn handelingen nooit uitsluitend geleid wordt door zijn begrip van het oorzakelijk verband tussen een bepaald gekend middel en een zeker gewenst doel, maar ook steeds door gedragsregels, waarvan bij zich zelden bewust is, die bij zeker niet bewust heeft geschapen. Het is een moeilijke en slechts gedeeltelijk verwezenlijkte opdracht van de wetenschap om de funktie en de betekenis daarvan te onderscheiden. Met andere woorden betekent het, dat het succes van rationeel streven ruimschoots te wijten is aan het in ere houden van waarden, waarvan de rol in onze maatschappij zorgvuldig moet onderscheiden worden van die van bewust nagestreefde doelstellingen.

Sociale orde

Ik kan slechts even stilstaan bij het feit, dat het succes van het individu bij het bereiken van zijn directe doelstellingen niet alleen afhangt van zijn bewust inzicht in oorzakelijke verbanden, maar ook in hoge mate aan zijn bekwaamheid om zich volgens regels te gedragen, die hij misschien niet onder woorden kan brengen, maar die wij slechts kunnen omschrijven door regels te formuleren. Al onze bedrevenheid, van taalbeheersing tot vakmanschap in handwerk of spel-handelingen waarvan we weten hoe ze uit te voeren zonder te kunnen zeggen hoe we het precies doen – zijn hiervan voorbeelden.

De regels die we hier bespreken zijn voor het individu dat er zich aan houdt minder nuttig, dan de regels (wanneer ze in ’t algemeen worden nageleefd) die alle leden van een groep meer doeltreffend maakt, omdat ze hen de mogelijkheid bieden te handelen volgens een sociale orde.

Deze regels zijn bovendien meestal niet het resultaat van een bewuste keuze van middelen om bepaalde doelstellingen te bereiken, maar van een selectieproces waardoor groepen die een efficiëntere orde tot stand brengen andere groepen onttronen – of door ben geimiteerd worden – vaak zonder te weten waaraan hun superioriteit te wijten is. Deze sociale regels omvatten o.m. de regels van het recht, van de moraal, van de gewoonte,… in feite alle waarden die een samenleving regeren. De term waarde is wel een beetje misleidend, omdat we de neiging hebben hem te interpreteren als verwijzend naar specifieke doelstellingen van individuele actie. In de gebieden waarnaar ik verwijs gaat het echter om regels die ons niet positief vertellen wat te doen, maar in de meeste gevallen alleen zeggen wat we niet zouden mogen doen.

Deze samenlevingstaboes, die niet gegrondvest zijn op enige rationele verantwoording, zijn het favoriete voorwerp van spot vanwege de constructivisten geweest. Zij wensten de taboes eenvoudig te verbannen uit elke rationeel opgebouwde maatschappijorde. Zo hebben ze reeds in grote mate het respect voor privé-eigendom en voor het houden van verbintenissen kunnen vernietigen, met het gevolg dat sommige mensen twijfelen of het respect voor die taboes ooit nog zal kunnen hersteld worden.

Voor elk organisme is het nochtans belangrijker te weten wat het niet moet doen, als het gevaren wil vermijden, dan te weten wat het moet doen om bepaalde doelstellingen te bereiken. De eerste kennissoort is gewoonlijk geen notie van de gevolgen die een verboden gedragswijze zou veroorzaken, maar de wetenschap dat in bepaalde omstandigheden bepaalde gedragstypes moeten vermeden worden.

Regels

In die zin is de mens niet alleen een doelzoekend maar ook een regelsvolgend dier. Hierbij moeten we de betekenis die in deze context aan het woord “regel” gegeven wordt duidelijk omschrijven. De voornamelijk negatieve (of prohibitieve) gedragsregels die de vorming van een sociale orde mogelijk maken zijn van drieërlei aard, namelijk : (1) regels die in feite nageleefd worden, maar nooit met woorden om schreven ; wanneer we spreken over zin voor gerechtigheid of gevoel voor taal, verwijzen we naar regels die we kunnen toepassen maar niet expliciet kennen , (2) regels die, alhoewel ze verwoord worden, slechts bij benadering weergeven wat al lang actief werd nageleefd ; (3) regels die opzettelijk werden ingevoerd en daardoor noodzakelijkerwijze bestaan onder vorm van woorden gegroepeerd in zinnen.

Constructivisten zouden de eerste twee soorten regels willen verwerpen en enkel de derde groep als geldig aanvaarden.

Waar ligt nu de oorsprong van de regels, die de meeste mensen wel navolgen, maar die weinigen of hoegenaamd niemand onder woorden kan brengen ? Lang voor Charles Darwin hadden de maatschappijtheoretici, en voornamelijk de linguïsten, op die vraag geantwoord dat er zich in het proces van cultuuroverbrenging – waarbij gedragsmodi van de ene generatie op de andere worden overgedragen – een selectieproces afspeelt, waarbij dié gedragswijzen de bovenhand halen die leiden naar een efficiëntere orde voor de hele groep, omdat zulke groepen de bovenhand halen op andere.

De orde van de samenleving moet derhalve gedefinieerd worden als een toestand waarin de individuen in staat zijn om op basis van hun eigen specifieke kennis, verwachtingen op te bouwen aangaande het gedrag van anderen. Die verwachtingen komen uit wanneer ze een geslaagde wederzijdse aanpassing van de handelingen van de individuen mogelijk maakt. Indien elke persoon die een ander bemerkte ofwel zou pogen hem te doden ofwel zou wegrennen, dan zou hieruit ook een regelmaat van individueel gedrag ontstaan, maar dat zou niet leiden naar de vorming van geordende groepen.

Het is duidelijk dat bepaalde combinaties van dergelijke regels een hogere kennissoort voortbrengen, waardoor sommige groepen uitbreiding kunnen nemen ten koste van andere.

Deze uitwerking vooronderstelt niet dat de leden van de groep weten aan welke gedragsregels de groep zijn superioriteit ontleent, maar enkel dat alleen dat individu als lid zal opgenomen worden, dat de traditioneel aanvaarde regels navolgt. Er zal altijd een hoeveelheid ervaring van individuen in die regels gestort worden, die de bestaande leden niet kennen maar hen wel in staat stelt hun doelstellingen op een doeltreffender wijze te bereiken.

Voorvaderlijke wijsheid

Dit soort van kennis van de wereld. overgedragen van generatie op generatie, bestaat dus in grote mate – niet uit de kennis van oorzaak en gevolg. maar – uit gedragsregels aangepast aan de omgeving. Zij gedragen zich als informatieverstrekkers over de omgeving maar zeggen er in wezen niets over. Zoals wetenschappelijke theorieën worden ze in stand gehouden omdat ze hun nut bewezen hebben, maar in tegenstelling tot wetenschappelijke theorieën gebeurt dat door bewijzen die niemand hoeft te kennen, omdat het bewijs zichzelf aantoont in de veerkracht en de progressieve expansie van de ordening in de samenleving die het mogelijk maakt. Dit is de ware inhoud van de meestal bespottelijk gemaakte idee van de voorvaderlijke wijsheid, die vastligt in de overgeleverde instellingen. Hij speelt zo’n belangrijke rol in het conservatieve denken maar voor de constructivist lijkt het een holle frase zonder inhoud.

Onder de vele interessante interrelaties van dat soort is de economist vooral geneigd zich bezig te houden met het verband tussen de regels van de wet en de spontane vorming van de marktorde. Deze orde is natuurlijk niet het resultaat van een mirakel of van een of andere natuurlijke belangenharmonie. Hij vormt zichzelf, omdat in de loop van millennia de mens.regels heeft ontworpen die leiden naar de vorming van zulke orde uit de verschillende spontane activiteiten van individuen. Interessant aan deze ontwikkeling is dat de mens deze regels heeft ontworpen zonder er eigenlijk ’t doel van te kennen. Dat doel is een abstracte orde op te bouwen – een systeem van abstracte relaties – waarvan de concrete uitingen afhangen van een groot aantal bijzondere omstandigheden die niemand in hun geheel kan vatten. Deze regels van goed gedrag hebben derhalve een betekenis of functie die niemand ben ooit gegeven heeft en die de sociale theorie moet trachten te ontdekken.

Het is de grote verdienste geweest van de economische theorie dat zij, 200 jaar voor de cybernetica, de aard van dergelijke zelfregelende systemen erkende, waarbij bepaalde regelmaten (of misschien beter beperkingen) van het gedrag der elementen geleid heeft naar een voortdurende aanpassing van de algemene orde aan bijzondere feiten, die in de eerste instantie slechts de afzonderlijke elementen raken. Een dergelijke orde, die leidt naar veel meer informatie dan wie dan ook kan bezitten, kan niet uitgevonden zijn. Dit volgt uit het feit dat de gevolgen niet konden voorzien worden. Geen enkele van onze voorouders kon weten dat de bescherming van eigendom en overeenkomsten zou leiden naar een uitgebreide arbeidsverdeling, specialisatie en de instelling van markten. of dat de uitbreiding van regels die aanvankelijk slechts van toepassing waren op leden van eenzelfde stam zouden voeren naar de vorming van een wereldeconomie. Al wat de mens kon doen was te trachten beetje bij beetje het proces van wederzijdse aanpassing van individuele activiteiten te verbeteren door conflicten te verminderen via aanpassing van sommige overgeërfde regels. Al wat hij opzettelijk plande kon hij enkel scheppen binnen een systeem van regels die bij niet had uitgevonden en met de bedoeling een bestaande orde te verbeteren. Door steeds enkel maar de regels te corrigeren, trachtte bij het gecombineerde resultaat van alle andere regels die in de samenleving aanvaard waren, te verbeteren. In zijn inspanningen om de bestaande orde te verbeteren was bij daarom nooit vrij om eigenmachtig om het even welke regel op te stellen.

Kennis is nog geen beheersing

Het meest verrassende aspect van de recente ontwikkelingen is dat onze ontegensprekelijk verhoogde begrip van deze omstandigheden geleid heeft tot nieuwe dwalingen. Wij geloven, en ik denk terecht, dat we geleerd hebben de algemene principes, die de vorming van complexe ordes zoals organismen, de menselijke samenleving of misschien zelfs de menselijke geest beheersen, te begrijpen. De ervaring in die gebieden waarin de moderne wetenschap zijn grootste triomfen gevierd heeft, brengen ons ertoe te vermoeden dat die inzichten ons ook snel meesterschap over de verschijnselen zullen geven en ons in staat zullen stellen de resultaten willens en wetens te bepalen. Maar in de sfeer van de complexe fenomenen als het leven, het verstand en de samenleving, botsen we op nieuwe moeilijkheden. Hoezeer ook onze theorieën, technieken van speurwerk ons bijstaan om de geobserveerde feiten te interpreteren, zij bieden slechts weinig hulp bij het bepalen van alle particulariteiten, die komen kijken bij het bepalen van complexe patronen, en die we zouden moeten kennen, willen we tot volledige verklaringen of precieze voorspellingen komen.

Indien we alle bijzondere omstandigheden kenden die in de loop van de wereldgeschiedenis van kracht waren, zouden we met de hulp van de moderne genetica kunnen verklaren waarom de verschillende soorten organismen de bijzondere structuur hebben aangenomen die ze bezitten. Het zou echter absurd zijn te veronderstellen dat we ooit al deze verschillende feiten zouden kunnen vaststellen. Het kan zelfs zo zijn dat wanneer op een gegeven ogenblik iemand in staat zou zijn de som van alle afzonderlijke feiten te kennen, die verspreid zijn onder de miljoenen of miljarden mensen die in een zelfde tijdperk leven, bij in staat zou moeten zijn een efficiënter orde van de menselijke productie-inspanningen te scheppen dan deze die door de markt wordt bereikt. De wetenschap kan ons helpen een beter begrip van de theoretische motie van de interrelaties te krijgen. Maar de wetenschap kan geen significante hulp zijn bij het vaststellen van al de wijd en zijd verspreide en snel schommelende bijzondere omstandigheden van tijd en plaats die de orde van een grote, en complexe maatschappij bepalen.

De waanvoorstelling dat de voortschrijdende theoretische kennis ons overal steeds meer in een positie plaatst waarin complexe interconnecties afgebroken worden tot onderscheidbare afzonderlijke feiten, leidt dikwijls tot nieuwe dwalingen. Het leidt vooral naar de wetenschappelijke fouten die we nu onder ogen gaan nemen, omdat zij voeren naar de vernietiging van onvervangbare waarden, waaraan we onze sociale orde en onze beschaving te danken hebben. Deze fouten zijn belangrijk omwille van een aanmatiging van voorgewende kennis, die in feite niemand bezit en die zelfs de voortschrijdende wetenschap ons niet geven kan.

Vernietiging van onvervangbare waarden

Wat ons modern economisch systeem betreft: het begrijpen van de principes waardoor zijn orde vorm krijgt toont aan dat het gesteund is op kennis die niemand in zijn totaliteit bezit en dat het naar voor treedt omdat individuen in hun acties geleid worden door bepaalde algemene regels. Wij moeten zeker niet bezwijken voor het valse geloof, of waanbeeld, dat we het door een verschillende soort orde kunnen vervangen, wat veronderstelt dat al deze kennis kan geconcentreerd worden in een centraal brein of groep van breinen van bruikbare afmeting.

Het feit nochtans, dat spijts alle vooruitgang van onze kennis, de resultaten van onze strevingen afhankelijk blijven van de omstandigheden, waarvan we weinig of niets weten, en van ordende krachten waarover we geen controle hebben, is precies datgene wat zovelen onduldbaar vinden. Constructivisten schrijven die interdependentie toe aan het feit dat we ons nog altijd laten leiden door waarden die niet rationeel werden aangetoond of waarvan geen positief bewijs is gegeven om ze te justifiëren. Zij zeggen dat we ons lot niet langer in handen moeten leggen van een systeem waarvan we de resultaten niet op voorhand bepalen. De antropomorfische hypostatisatie van een verpersoonlijkt mensdom, dat doelen nastreeft die het bewust gekozen heeft, leidt aldus naar de eis dat al deze gegroeide waarden, die blijkbaar geen erkende doeleinden dienen, maar die voorwaarde zijn voor de vorming van een abstracte orde, opzij moeten geschoven worden om aan individuen betere vooruitzichten te bieden om hun verschillende – en meestal tegenstrijdige – doelen te bereiken. Wetenschappelijke dwalingen van dit soort leiden naar een diskrediet van waarden, die misschien moeten in stand gehouden worden om het voortbestaan van onze beschaving te verzekeren.

Positivisme en utilitarisme

Dit proces van wetenschappelijke fouten die onvervangbare waarden vernietigen, begon een belangrijke rol te spelen in de voorbije eeuw. Het werd voornamelijk verbonden met uiteenlopende filosofische zienswijzen, die door hun auteurs bij voorkeur als positivistisch worden beschreven, omdat zij slechts het inzicht in het verband tussen oorzaak en gevolg als nuttige kennis willen erkennen. De naam zelf – positus, wat gevestigd betekent – drukt de voorkeur uit voor het opzettelijke dat geschapen wordt over alles wat niet rationeel ontworpen is heen. De stichter van de positivistische beweging, Auguste Comte, drukte die basisidee duidelijk uit wanneer bij de onbetwistbare superioriteit van de bewezen over de veropenbaarde zeden aantoonde. Dit bewijst dat bij slechts één keuze erkende, namelijk die tussen de opzettelijke schepping door een menselijk brein en de schepping door een bovenmenselijke intelligentie, en dat bij zelfs de mogelijkheid van enigerlei vorm van selectieve evolutie uitsloot. De meest in het oog springende latere uiting van dit constructivisme in de loop van de negentiende eeuw was het utilitarisme, namelijk de behandelingen van alle normen in epistemologisch positivisme, in het algemeen en in wettelijk positivisme in het bijzonder; en tenslotte, meen ik, in het geheel van het socialisme.

Eigentijdse voorbeelden

Het is duidelijk dat het socialisme zijn wortels vindt in constructivistisch denken. Niet alleen in zijn oorspronkelijke vorm – waarbij het de bedoeling had om, door socialisering van de productiemiddelen, de distributie en de uitwisseling, een geplande economie mogelijk te maken die de spontane marktordening moest vervangen door een organisatie die op specifieke doeleinden gericht is. Maar het moderne socialisme, dat de markt poogt te gebruiken in dienst van wat sociale rechtvaardigheid genoemd wordt en te dien einde de menselijke handelingen wil leiden, niet door regels van rechtvaardig gedrag maar door de erkende belangrijkheid van de resultaten behaald via autoriteit over beslissingen, is niet minder op het constructivisme gesteund.

In onze eeuw heeft het constructivisme voornamelijk een grote invloed uitgeoefend op de ethische standpunten door zijn invloed op de psychologie en de psychiatrie. Ik zal u twee voorbeelden geven van die vernietiging van waarden door wetenschappelijke fouten, die in deze twee gebieden aan het werk zijn. Het eerste voorbeeld heb ik van een psychiater. Ik moet eerst een paar woorden zeggen over de auteur die ik ga citeren, voor het geval het vermoeden zou rijzen dat ik een minder representatief figuur heb genomen om te kunnen overdrijven. De internationale reputatie van de Canadese wetenschapsman, wijlen Brock Chisholm, kan aangetoond worden door het feit dat hij de opdracht had gekregen de Wereld Gezondheidsorganisatie op te bouwen, gedurende vijf jaar dienst deed als secretaris-generaal van die instelling en tenslotte verkozen werd tot voorzitter van de World Federation of Mental Health.

Net voor Broek Chisholm zijn internationale carrière begon, schreef hij : “Het herdenken en uiteindelijk uitgroeien van het begrip van goed en kwaad, dat de basis is geweest voor de opvoeding van kinderen, de substitutie van verstandig en rationeel denken door geloof in de zekerbeden van oude mensen, dat zijn de achterhaalde objectieven geweest voor bijna elke effectieve psychotherapie… Het voorstel om op te houden kinderen zedelijke gedragingen en het onderscheid tussen goed en kwaad te leren, en ben in de plaats daarvan hun oorspronkelijke intellectuele integriteit in stand te houden, moet natuurlijk beantwoord worden met geschreeuw van ketter en iconoclast, zoals men deed tegenover Galilei toen bij een andere planeet ontdekte… Het is een feit dat de meeste psychiaters en psychologen en vele andere achtenswaardige personen zich hebben kunnen onttrekken aan deze morele ketenen en in staat zijn vrij te observeren en te denken… Wanneer het ras moet bevrijd worden van het neerdrukkende juk van goed en kwaad, moeten het de psychiaters zijn die de eerste verantwoordelijkheid opnemen… Deze uitdaging moet aangenomen worden. Tezamen met de andere menswetenschappen, moet de psychiatrie nu over de onmiddellijke toekomst van het menselijke ras gaan beslissen. Niemand anders kan dat. En dat is de voornaamste verantwoordelijkheid van de psychiatrie.”

Het schijnt bij Chisholm nooit opgekomen te zijn dat regels van moraal niet onmiddellijk de bevrediging van individuele wensen dienen, maar er nodig zijn om een orde te doen functioneren, en zelfs om sommige instincten te temmen, die de mens heeft overgeërfd van zijn leven in kleine groepen, waarin hij het grootste gedeelte van zijn evolutie heeft doorgebracht. Het kan wel zijn dat de onverbeterlijke barbaar gruwt van deze beperkingen, maar zijn het echt de psychiaters die bevoegd zijn om ons een nieuwe moraal te geven ?

Chisholm drukt tenslotte de hoop uit dat 2 of 3 miljoen getrainde psychiaters, bijgestaan door aangepaste verkoopstechnieken, er spoedig zullen in slagen de mens te bevrijden van het perverse concept van goed en kwaad. Soms lijkt het alsof ze reeds te succesvol geweest zijn in die richting. Mijn tweede eigentijds voorbeeld van de vernietiging van waarden door wetenschappelijke dwaling werd genomen uit de jurisprudentie. Het komt van niemand minder dan mijn voormalig leraar aan de universiteit van Wenen, Hans Ketsen. Hij verzekert ons dat “recht een irrationeel idee is” en gaat verder met : “Vanuit het standpunt van rationele kennis zijn er slechts belangen van menselijke wezens en bijgevolg belangskonflikten. De oplossing daarvan kan bereikt worden ofwel door het ene belang te bevredigen ten koste van het andere of door een compromis tussen de bestaande belangen. Het is niet mogelijk te bewijzen dat het ene of het andere belang rechtvaardig is”.

De wet is dus voor Ketsen een opgezette constructie die bijzondere belangen dient. Dit zou misschien noodzakelijkerwijze zo zijn, moesten we er ooit toe gebracht worden het geheel van de regels van goed gedrag opnieuw te creëren. Ik wil zelfs aan Ketsen toegeven dat we nooit een positief bewijs kunnen brengen van wat rechtvaardig is. Maar dit sluit onze bekwaamheid om te zeggen wanneer een regel onrechtvaardig is niet uit, of dat bij aanhoudende toepassing van zulk een negatieve onrechtvaardigheidstest wij er niet progressief kunnen toe komen rechtvaardigheid te benaderen.

Het is waar dat dit enkel geldt voor de regels van rechtvaardig gedrag van individuen, en niet voor wat Ketsen, zoals alle socialisten, in de eerste plaats voor ogen had, namelijk de doelstellingen van de bewuste maatregelen die autoritair worden toegepast om de zogenaamde “sociale rechtvaardigheid” te bereiken. Er bestaat nochtans noch een positieve, noch een negatieve objectieve maatstaf om die zogenaamde “sociale rechtvaardigheid” te definiëren of te testen. Het is een van de holste van alle frasen.

Wetenschap moet kritisch zijn

De valse veronderstelling dat recht altijd slechts een zaak is van particuliere belangen heeft in grote mate bijgedragen tot het ontstaan van het geloof dat we niets anders kunnen dan aan elk individu op te leggen wat als recht wordt aangezien door diegenen die voorlopig de macht in handen hebben.

Ik moet de conservatieven onder u, die op dit ogenblik misschien juichen, meteen waarschuwen dat ze nu waarschijnlijk zullen teleurgesteld worden. De eigenlijke conclusie van de beschouwingen die ik heb vooropgesteld is in geen geval dat we al de oude en traditionele waarden met vertrouwen mogen aannemen. Zelfs niet dat er ook maar één waarde of moreel principe zou zijn, dat de wetenschap niet te gelegener tijd in vraag zou mogen stellen. De sociale wetenschapper die er zich op toelegt het functioneren van de maatschappij te begrijpen, en te ontdekken waar zij kan verbeterd worden, moet het recht opeisen elke waarde van onze samenleving kritisch te kunnen onderzoeken en er zelfs een oordeel over te vellen. Het gevolg van wat ik gezegd heb is louter dat we nooit in één en dezelfde tijd alle waarden van de maatschappij kunnen betwijfelen. Zulke absolute twijfel kan enkel leiden naar de vernietiging van onze beschaving en – in het licht van het aantal dat het menselijke ras onder impuls van de economische vooruitgang bereikt heeft – naar extreme hongersnood en miserie. Totaal afstand doen van alle traditionele waarden is natuurlijk onmogelijk, het zou de mens onbekwaam maken tot handelen. Wanneer traditionele en aangeleerde waarden, door de mens gevormd in de loop van de beschavingsevolutie zouden afgezworen worden, dan kan dat enkel een terugval betekenen op de instinctieve waarden, die de mens in de loop van honderden jaren stamleven ontwikkeld heeft en die nu waarschijnlijk in zekere mate aangeboren zijn. Deze instinctieve waarden zijn dikwijls niet in overeenstemming te brengen met de basisprincipes van een open samenleving – namelijk de toepassing van dezelfde regels van rechtvaardig gedrag op onze relaties met alle andere mensen – hetgeen onze jonge revolutionairen ook verkondigen. De mogelijkheid voor zulk een machtige samenleving is zeker niet gesteund op instincten maar op het gezag van verworven regels. Dit is de discipline van de rede. Het fnuikt instinctieve impulsen en steunt op gedragingen die ontstaan zijn uit een mentaal proces tussen personen. Ten gevolge van dit proces passen in de loop der tijden al de verschillende individuele waardepakketten zich langzaam aan elkaar aan.

Omdat heersende moraalsystemen of waardesystemen niet altijd ondubbelzinnige antwoorden geven op de vragen die opgeroepen worden, maar dikwijls intern contradictorisch blijken te zijn, zijn we verplicht dergelijke morele systemen voortdurend te ontwikkelen en te verfijnen. We zullen er soms toe verplicht worden een bepaalde morele waarde op te offeren, maar altijd ten koste van andere morele waarden die we als superieur aanzien. Wij kunnen aan die keuze niet ontsnappen, omdat het deel uitmaakt van een onontbeerlijk proces. In de loop daarvan zullen we zeker fouten maken. Soms zullen hele groepen, en misschien hele naties, moeten buigen omdat ze de verkeerde waarden gekozen hebben. Rede moet zichzelf bewijzen in deze wederzijdse aanpassing van waarden en moet zijn uiterst belangrijke maar onpopulaire taak vervullen, namelijk de innerlijke contradicties in ons denken en voelen aanwijzen.

Het beeld van de mens als een wezen dat, dank zij zijn verstand, boven de waarden van de maatschappij kan uitstijgen, om het van buitenuit te beoordelen, is een illusie. Het moet gewoon duidelijk zijn dat de rede zelf een deel is van de beschaving. Al wat we ooit kunnen doen is een deel met sommige andere delen confronteren. Zelfs dit proces leidt tot een onophoudelijke beweging, die op zeer lange termijn zelfs het geheel kan veranderen. Maar een plotselinge volledige heropbouw van het geheel is in neen enkel stadium van dit proces mogelijk, omdat we altijd het materiaal moeten benutten dat aanwezig is en dat zelden het geïntegreerde product is van een evolutie- proces.

Wetenschapsfouten bedreigen de beschaving

Ik hoop dat het voldoende duidelijk is geworden dat het, zoals soms moge schijnen, niet de vooruitgang van de wetenschap is die onze beschaving bedreigt, maar wetenschappelijke dwalingen die gewoonlijk steunen op de aanmatiging van een kennis die we in feite niet bezitten. Hiermee wordt aan de wetenschap opgedragen de schade die de wetenschappers hebben aangericht, te herstellen. Kennis levert het inzicht dat we kunnen richten op doelen die de wetenschap binnen ons bereik heeft gebracht, dank zij de leidinggevende kracht van waarden, die we zelf niet hebben gemaakt en waarvan we de betekenis nog onvolmaakt verstaan. Als wetenschappers zich zo weinig bewust zijn van de verantwoordelijkheid die ze zich hebben op de hals gehaald, door in gebreke te blijven om de rol van waarden voor de instandhouding van de sociale orde te begrijpen, dan is dat in grote mate te wijten aan het begrip dat de wetenschap als dusdanig niets te zeggen heeft over de geldigheid van waarden. De ware stelling dat we enkel uit het begrijpen van causale verbanden tussen feiten geen conclusies kunnen trekken aangaande de geldigheid van waarden, heeft zich uitgebreid naar het valse geloof dat wetenschap niets te maken heeft met waarden.

Deze houding zou moeten veranderen van zodra de wetenschappelijke analyse heeft aangetoond dat de feitelijke orde van de maatschappij enkel bestaat omdat de mensen bepaalde waarden aanvaarden. Ten aanzien van zulk een sociaal systeem, kunnen we zelfs geen uitspraak doen over de effecten van bepaalde gebeurtenissen zonder aan te nemen dat bepaalde normen algemeen nagevolgd worden. Van zulke premissen, die waarden omvatten, is het perfect mogelijk conclusies af te leiden aangaande de verenigbaarheid, of onverenigbaarheid, van de verschillende waarden die in de bewijsvoering worden verondersteld. Het is daarom onjuist wanneer, uitgaande van ’t postulaat dat de wetenschap vrij moet zijn van waarden, de conclusie getrokken wordt dat binnen een gegeven systeem geen rationeel oordeel kan geveld worden over waardeproblemen. Als we te maken hebben met een lopend proces voor de ordening van de maatschappij, waarin de meeste leidende waarden niet in vraag gesteld worden, zal er veelal slechts één zeker antwoord op een bepaalde vraag zijn dat verenigbaar is met de rest.

Wij beleven het eigenaardig schouwspel dat vaak dezelfde wetenschapsmensen, die vooral de nadruk leggen op de waarde van het vrije karakter van de wetenschap, die wetenschap gebruiken om heersende waarden in diskrediet te brengen als de uitdrukking van irrationele gevoelens of bijzondere materiële belangen. Dergelijke wetenschapsmensen geven dikwijls de indruk dat het enige wetenschappelijk fatsoenlijke waardeoordeel is dat onze waarden geen waarde hebben. Deze houding is daarom het resultaat van een mank begrip van het verband tussen aanvaarde waarden en de heersende feitelijke orde. Al wat wij kunnen doen – en moeten doen – is elke waarde waarover twijfels gerezen zijn te meten met de maatstaf van andere waarden, waarvan we kunnen aannemen dat onze toehoorders of lezers ze met ons delen. Op dit ogenblik lijkt me de stelling, dat we alle waardeoordelen moeten vermijden, meestal louter een excuus voor de timiden te zijn, die niemand wensen te beledigen en dus hun voorkeur verbergen. Vaker nog is het een poging om voor zichzelf een rationeel begrip te verbergen van de keuzen die we moeten maken uit mogelijkheden die voor ons liggen en die ons ertoe dwingen bepaalde doelstellingen die we willen bereiken op te offeren.

Een van de edelste taken van de sociale wetenschappen is, dunkt mij, deze waardeconflicten duidelijk aan te tonen. De aanvaarding van waarden die niet verschijnen als bewust nagestreefde doelstellingen van individuen of groepen, is het fundament zelve van de feitelijke orde, waarvan we het bestaan in al onze individuele bestrevingen vooronderstellen.