Waarom zijn de libertariërs het op verplichting gebaseerde libertarisme van Rand en Rothbard aan het verlaten en omhelzen ze het consequentialistische libertarisme van Friedman, Hayek en Von Mises?

Libertariër-zijn is het geloven dat menselijke vrijheid een goed ding is – dat het gemaximaliseerd zou moeten worden en de macht van de overheid sterk gereduceerd zou moeten worden. Maar waarom geloven libertariërs dat vrijheid een goed ding is? Wat is er zo goed aan vrijheid?

Vrijwel alle libertariërs zijn het met elkaar eens dat mensen betere floreren als ze vrij zijn, dat ze welvarender en gelukkiger zijn wanneer ze zich veilig weten met betrekking tot hun persoon, eigendom en vrijheid. Voor sommige libertariërs is dit rechtvaardiging voldoende. Ze zijn voor vrijheid omdat vrijheid goed is voor mensen. Het libertarisme dat zij voorstaan is consequentialistisch.

Maar voor andere libertariërs is het feit dat vrijheid mensen helpt te gedijen en hun geluk te vergroten niet voldoende. Zij geloven dat vrijheid ontspringt aan objectieve moraliteit. In het bijzonder geloven ze dat het altijd verkeerd is voor een mens om geweld te initiëren tegen een ander.

Mensen die dit morele gebod geweld aandoen zijn bezig met iets verkeerds en behoren moreel veroordeeld te worden. Voor deze soort libertariër is vrijheid niet enkel een geslaagd sociaal arrangement. Het is een sociale inrichting als een noodzakelijk gevolg van een objectieve moraliteit. Dit type libertarisme is moralistisch.

Dat wil niet zeggen dat consequentialistische libertariërs niet moreel zijn; de meeste consequentialisten zijn het er over eens dat het verkeerd is om geweld te initiëren.

Waar zij een ander pad inslaan dan de moralistische libertariër is waar zij non-agressie als een algemeen moreel principe zien, een met diepe en positieve uitwerkingen, maar niet als een moreel imperatief van waaruit alle maatschappelijke en politieke gedachtengoed kan worden verkregen.

Geformuleerd door de succes-romanschrijfster Ayn Rand en eigen gemaakt en uitgebreid door Murray Rothbard, werd moralistisch libertarisme grotendeels verantwoordelijk voor de moderne herrijzenis van het libertarisch denken dat in de jaren zestig begon. Maar gedurende de laatste jaren is het moralistisch libertarisme geleidelijk aan maar toch in aanzienlijke mate afgenomen terwijl het consequentialistische libertarisme een evenredige toename heeft vertoond.

Deze achteruitgang is duidelijk als de enquête die Liberty Magazine in 1998 hield vergeleken wordt met die van tien jaar eerder. Libertarische ondersteuning voor stellingnamen die het non-agressie gebod met zich meebrachten, waren aanzienlijk afgenomen terwijl steun voor posities die samenhangend waren met die van de consequentialistische benadering waren toegenomen. De waargenomen invloed van Rand en Rothbard was in beslissende mate afgenomen terwijl de invloed van leidende voorstanders van de consequentialistische positie – Ludwig von Mises, Milton Friedman en F. A. Hayek – toegenomen waren. Het meest veelzeggende was dat het oneens zijn met het non-agressie gebod van 10 naar 50% gestegen was.

Als iemand die bij gelegenheid het moralistisch libertarisme1 heeft bekritiseerd, zou ik natuurlijk zijn verval toeschrijven aan de soorten argumenten die ik naar voren bracht. Maar de kritiek op waar het vandaan kwam en de beschouwing van zijn meer absurde implicaties en zijn blijkbaar onoplosbare problemen, ongeacht of deze kritiek kwam van mij of anderen, heeft op z’n hoogst een secundaire rol gespeeld in zijn populariteitsdaling2.

Om maar eens iets te noemen, de geënquêteerden schreven mij of David Friedman relatief weinig invloed toe, die andere criticus wiens naam was opgenomen in ons onderzoek. David Friedman scoorde 1,91 in onze enquête van 1988 en 1,88 in die van 1998. Lezers van het 1988-onderzoek waren niet gevraagd om mijn invloed te schatten maar in 1988 gaven ze mij een score van 1,9 – zo’n beetje in het midden van alle scores.

En er was nog iets anders, het meeste wat Liberty heeft gepubliceerd over dit onderwerp – van Friedman, mij en anderen – verscheen in het verre verleden, tussen 1987 en 1989. Het lijkt veilig om te zeggen dat een aanzienlijk deel van de respondenten toen geen lezers waren van Liberty. (Liberty’s oplage is meer dan verdrievoudigd sinds die periode, en er is een aanzienlijk verloop geweest onder de lange-termijn abonnees)

Maar de belangrijkste reden geloof ik, is helemaal niet intellectueel. Het is een praktische: het soort libertarisme dat voortkomt uit het non-agressie gebod neigt er eerder toe dogma’s en hoogdravende redes te bevorderen dan dialoog. En dialoog is in het algemeen noodzakelijk om het standpunt van mensen te veranderen. Om deze reden doet het libertarisme dat afgeleid is van het non-agressie principe het slecht in de intellectuele arena. Het is zelfs contraproductief, en libertariërs zijn dat aan het ontdekken.

Moralistisch libertarisme biedt een nogal makkelijk antwoord voor bijkans ongeacht welke soort beleidskwestie dan ook. Als een overheidsbeleid het initiëren van agressie met zich brengt, dan is dat slecht. Als het dat niet doet, dan kan men het toestaan. Voor de moralistische libertariër is het non-agressie gebod een soort troefkaart. In bijna elke politieke discussie maakt het niet uit welke kaarten op tafel liggen – het non-agressie imperatief wint het trucje.

Het inroepen van het non-agressie gebod bij het argumenteren met andere libertariërs zorgt er heel vaak voor dat de strijd gewonnen wordt van diegenen die het er mee eens zijn. Maar ongelukkigerwijs, zoals degenen onder ons die het aanhalen in discussie met niet-libertariërs heel goed weten, vinden een heleboel mensen het niet overtuigend. Ik zeg het eufemistisch: als we het non-agressie gebod aanhalen in de discussie van een politiek onderwerp, dan schudden een heleboel mensen hun hoofd en lopen weg terwijl ze denken dat we niet goed bij ons hoofd zijn.

Er zijn een heleboel redenen waarom onze vrienden en buren niet gunstig reageren als we gaan praten in de taal van natuurlijke rechten en het non-agressie imperatief. Sommige van deze redenen zijn psychologisch van aard: sommige mensen zijn bang voor onafhankelijkheid en verkrijgen bemoediging uit het denkbeeld dat anderen voor ze zullen zorgen. Sommige mensen hebben een gevestigd belang bij de staat: de FIOD medewerker of de bijstandstrekker heeft een sterk belang bij de dwangstaat en vormt geen vruchtbare grond voor het beargumenteren van het non-agressie gebod.

Maar de meeste van onze vrienden en buren zijn niet ontvangers van overheids-vrijgevigheid. Waarom reageren zij niet in gunstige zin op onze argumenten over rechten en non-agressie?

Een hypothese komt onmiddellijk op: ze zijn intellectueel lui. Ze zijn terughoudend als het gaat om diep na te denken over moeilijke vragen van deze aard, zeggen we tegen onszelf. Dat moet het zijn, denken we, of ze zijn alleen maar gewoon dom. De meer intellectueel onderlegde onder ons neigt ertoe om dit soort uitleg op een meer dikdoenerige wijze te geven: hij zou zoiets kunnen zeggen als dat de intellectuele atmosfeer in het land slecht is, dat de mensen doortrokken zijn met anti-libertarische waarden omdat ze onder het openbaar onderwijs geleden hebben, enz.

Ik denk dat er een andere reden is dat de theorie van libertarische rechten niet erg overtuigend is: het klopt niet erg. Ik denk dat onze vrienden en buren door ons en onze argumenten heenkijken op manieren waarop wij dat niet doen. Velen zien ons argument als een ingewikkeld woordenspel, als poespas, als bijgelovig. Ik wil niet suggereren dat onze vrienden en buren elke jota en tittel van het argument voor het non-agressie principe kritisch bekijken. Maar ik geloof werkelijk dat velen onder hen twijfelachtig zijn over welk argument dan ook dat zo duister en moeilijk te begrijpen lijkt.

Terwijl de meeste mensen non-agressie als algemeen prin
cipe aanvaarden, zijn ze simpelweg verbijsterd over tot welke uitersten libertariërs het willen doorvoeren. Ze geloven dat wanneer non-agressie een categorisch imperatief wordt het tot stellingnamen leidt die zij gewoonweg krankzinnig vinden.

“Zou je de politie willen privatiseren?”, vragen ze. “Of de rechtbanken afschaffen? Of straten en wegen die publiekseigendom zijn?” Als antwoord beginnen we gewoonlijk onze radicale beleidsrecepten als bij uitstek praktisch te verdedigen. Maar in de meeste gevallen lopen ze weg terwijl ze hun hoofd in ongeloof schudden, of (als ze vrienden zijn) ze nemen aan dat onze politieke denkbeelden een buitenissigheid zijn die ze moeten tolereren als ze onze vriendschap willen behouden.

Voor de moralistische libertariër, speelt het non-agressie principe min of meer dezelfde rol als de Bijbel voor een fundamentalistische christen. Precies zoals de fundamentalist het antwoord op elke belangrijke vraag in het leven in de bladzijden van de Bijbel vindt, zo vindt de moralistische libertariër antwoorden op bijna elke sociale en politieke vraag binnen het non-agressie principe.

En net zoals de fundamentalist het onmogelijk vindt om een vruchtbare dialoog aan te gaan met diegenen die de letterlijke onfeilbaarheid van de Bijbel niet aanvaarden, zo vindt de moralistische libertariër het onmogelijk om een vruchtbare dialoog aan te gaan met diegenen die het non-agressie beginsel niet aanvaarden als een absoluut moreel gebod.

En evenals de fundamentalist merkt de moralistische libertariër dat hij serieuze dialogen alleen voert met anderen die zijn geloof delen. Net zoals de discussie van de fundamentalist met niet-gelovigen zo’n beetje beperkt is tot het hen proberen te overtuigen van de letterlijke onfeilbaarheid van de Bijbel (en zo Jezus Christus te aanvaarden als hun persoonlijke redder), zo is de moralistische libertarische discussies met niet-gelovigen zo’n beetje beperkt tot hen ervan te overtuigen dat het non-agressie gebod een bewezen en niet te weerspreken waarheid is. Zelfs de terminologie is overlappend: moralistische libertariërs spreken er vaak over wanneer en hoe ze werden “bekeerd” en hoeveel anderen ze hebben “bekeerd”.

Samenvattend, het inroepen van het non-agressie gebod is een doodlopende weg: tenzij de persoon die we spreken ermee instemt als de discussie begint, houdt de dialoog simpelweg op.

Maar libertariërs willen het meest de maatschappij in de richting van vrijheid verschuiven, of, op z’n minst, de groeiende macht van de staat en het gelijktijdig verval van de vrijheid afremmen. Als het inroepen van het non- agressie gebod er niet in slaagt te overtuigen, erger nog, de dialoog helemaal doet ophouden, dan zouden we misschien een andere aanpak moeten proberen.

De andere aanpak is, niet verbazingwekkend, consequentialisme. Als je anderen er niet van kunt overtuigen om in een slok een enigszins rare morele wet te aanvaarden – absurde implicaties met haar en huid – dan zou je ze er misschien van kunnen overtuigen dat de wereld een prettiger plek zou zijn als enkele aspecten van het leven er meer dan nu door zouden worden geregeld, dat wil zeggen, als we meer vrijheid zouden hebben.

Beschouw eens hoe een moralist en een consequentialist argumenteren tegen het minimumloon. De moralist zegt zoiets als: “Minimum-loonwetten bedreigen een ieder met gevangenisstraf of boete die arbeid koopt beneden een bepaalde prijs. Deze dreiging vormt een initiatie van geweld, en het is fout voor de overheid om geweld te initiëren, net zoals het verkeerd is voor een gewoon persoon fout is om geweld te initiëren… .”

Zoals ik al heb opgemerkt, vindt zo ongeveer iedereen die geen moralistische libertariër is deze gedachtegang niet overtuigend. “Maar”, zoals de meeste mensen reageren, “waarom zouden zakenlui in staat mogen zijn een loon uit te betalen als je daarmee geen gezin kunt onderhouden?” Als de libertariër stug vasthoudt aan zijn inroepen van het non-agressie gebod, menen de meeste mensen dat er geen gemeenschappelijke grond is voor een verdere discussie: de moralistische libertariër is er aardig in geslaagd de hele discussie te reduceren tot een enkele stelling die krankzinnig lijkt te zijn, ten minste als het beslissend wordt gezien ten opzichte van ongeacht welke beleidsvraag dan ook.

De consequentialist gaat van een heel andere benadering uit. Hij redeneert zo ongeveer op deze manier: “Het doel van een minimumloon is om de lonen te verhogen van de mensen aan de benedenkant van de loonschaal. Maar het effect van een minimumloonwet is heel anders: terwijl het wellicht de lonen van een paar slechtbetaalde mensen verhoogt, zal het de kosten van het huren van mensen met weinig vaardigheden verhogen tot een niveau waarop veel bedrijfseigenaren niet langer in staat zijn om winstgevend te werken, en gaan op die manier op de fles, of ze vervangen de weinig-vaardige werknemer door een stuk automatische uitrusting. Het netto effect is het verhogen van de werkloosheid onder diegenen die een marginale opleiding hebben. Is dat werkelijk wat je wilt?”

Dit argument, in een meer uitgebreide vorm, zou de non-libertariër wel of niet kunnen overtuigen. Maar of het het doet of niet, het maakt hem er bij betrokken op een intellectuele manier. De niet-libertariër zou wellicht zeggen: “Nou, ik werkte ‘ns een keer bij MacDonald’s toen het minimumloon werd verhoogd, en alles wat er gebeurde was dat iedereen, mij inbegrepen, een verhoging kreeg. Niemand werd ontslagen. Dus ik denk dat je het bij het verkeerde eind hebt”. De criticus van het minimumloon: “Nou, in sommige gevallen treedt het banenvernietigende effect van een minimumloon alleen op in de marge. In bepaalde zaken kan de werkgever het zich veroorloven hogere lonen te betalen. Maar zelfs in die gevallen heeft hij prikkels om automatiseren…” Het proces, stel ik me zo voor, is subtiel. Het is niet alsof bij iemand plotseling het licht opgaat terwijl hij het argument gebruikt van het non-agressie gebod. Zoals ik eerder opmerkte, de moralistische libertariër is net zo overtuigd van de weldadige resultaten als de consequentialist dat is. Hij vindt echter de consequenties niet van zo’n dwingende aard als het non-agressie gebod.
Dus naarmate de tijd verstrijkt, gooit de libertariër die weg is van het non-agressie axioma vaker en vaker consequentialistische argumenten in de discussie. En hij geeft de voorkeur aan de resultaten die het geeft. Niet langer schudden vrienden en kennissen met hun hoofd en lopen weg wanneer hij een mening ventileert. Ze mogen hem misschien nog steeds vervelend vinden, het zou kunnen dat ze zijn argument een kwelling vinden, wellicht steunen ze nog steeds de groei van macht en bestrijden vrijheid. Maar ze kunnen tenminste een verstandige discussie met hem aangaan.

Laten we eens een moment bij het werk van het Cato Institute stil staan, de grootste en meest invloedrijke libertarische denktank. Cato lijkt de moralistische overtuiging toegedaan te zijn: het had vroeger Murray Rothbard en het heeft onlangs verscheidene evenementen geco-sponsored met het neo-Randiaanse Instituut voor Objectivistische Studies. In Libertarism: a primer, beschreef David Boaz, Cato’s vice-president, het non-agressie gebod als een “centraal principe van het libertarisme” en schijnt er dichtbij te komen diegenen uit te stoten uit de libertarische beweging die het ermee oneens zijn. Toch zijn moralistische argumenten opvallend afwezig als Cato bezig is met zijn primaire taakstelling – het analyseren van beleidsvoorstellen. Ik heb zojuist 25 Cato beleidsrapporten van de plank in mijn bibliotheek gepakt. Slechts een ervan besteedde ook maar de geringste aandacht aan moraliteit, The Moral Case for Social Security Privatization, door Daniel Shapiro. Zelfs in dit geval is de beargumenteerde moraliteit niet echt, tenminste geen libertarische moraliteit.

In plaats daarvan stelt hij dat privatisering verdedigbaar is “vanuit vrijwel elk filosofisch perspectief”, met inbegrip van egalitarisme, welzijnstheorie, communitarisme en elk argument gevat in het kader van “gemeenschapstermen”.

We moeten wel even duidelijk stellen dat de consequentialistische aanpak geen magische kogel is. Het overtuigt niet iedereen. Maar sommigen van diegenen die het consequentialistische argument horen geven een gunstige reactie. Langzaam aan, begint de moralistische libertariër meer en meer als een consequentialist te denken.

Ondertussen herinnert hij zich de problemen in de afgeleiden van het non-agressie gebod, de schijnbaar absurde consequenties, de onopgeloste en (kennelijk onoplosbare) problemen, en zijn geloof in de moralistische positie begint af te nemen.

Dit komt meer voor onder diegenen wiens beroepen een-op-een communicatie met anderen met zich brengt. Geleerden, verslaggevers, beleidsanalisten, en anderen die verwikkeld zijn in de dialoog met non-libertariërs plegen sneller de futiliteit te ontdekken van het inroepen van het moralistisch libertarisch denken. Ik durf wel te stellen dat weinig moralistische libertariërs veel tijd besteden in werkelijke-wereld politiek voordat ze consequentialistische argumenten beginnen te gebruiken.

Een ieder die heeft geprobeerd stemmen te werven in de buurt door het goede woord van Murray Rothbard te verspreiden heeft snel voldoende deuren in zijn gezicht dichtgeslagen gehad om hem van een andere aanpak te overtuigen, of zijn pogen helemaal te staken.

Het is een evolutionair proces dat door positieve prikkels gedreven wordt. Moralistische libertarisme mag dan een klein aantal individuen aanspreken die op zoek zijn naar een eenvoudige basis om hun geloof te verdedigen, en resulteert soms zelfs in spectaculaire “bekeringen” van een bijna religieuze natuur. De consequentialistische aanpak produceert een kleiner aantal spectaculaire bekeringen, maar dag in dag uit komen er betere resultaten uit voort: minder dichtgeslagen deuren, minder gesloten geesten, meer dialoog, meer werkelijke vooruitgang.

In een belangrijk opzicht spreken de moralist en de consequentialist verschillende talen. De moralist spreekt een taal die vreemd is voor de meeste mensen terwijl de consequentialist de taal spreekt van gewone stervelingen. Dus waar de moralist faalt slaagt de consequentialist.

Sommige libertariërs die het non-agressie principe aanvaarden beginnen met het spreken van twee talen: als ze met anderen binnen hun geloof praten, spreken ze de taal van de onvervreemdbare rechten en het non-agressie gebod, maar wanneer ze buiten hun beweging spreken, spreken ze de taal van het consequentialisme. Velen wisselen moeiteloos van het ene taalgoed naar het andere.

Maar libertariërs maken deel uit van een lange rationalistische traditie, en velen zijn niet erg gelukkig met het aanhouden van de wanklank die resulteert uit het aanhouden van beide opstellingen. De positieve prikkels voor het consequentialisme worden steeds sterker, naarmate de meerderheid meer tolerant komt te staan tegenover libertarische ideeën en zelfs naar het libertarisme toe beweegt.

Dat is de reden waarom zeer veel meer libertariërs het non-agressie gebod verwerpen dan tien jaar geleden. En dat is de reden waarom deze trend zich zal voortzetten.

Liberty, March 1999, (c) Copyright 1999, Liberty Foundation