Vijftig jaar geleden werd de Universele Verklaring voor de rechten van de Mens opgesteld. Dat zich sindsdien grote veranderingen in de wereld hebben voorgedaan, zoals bijvoorbeeld de totale – nog niet tot stilstand gekomen – ineenstorting van de Sovjet Unie, iets wat velen zich destijds waarschijnlijk niet konden voorstellen -, is een goede reden voor een nadere beschouwing.

Hoewel men bij Mensenrechten eerder denkt aan recht op bestaan met vrijheid van misbruik van geweld voor ieder mens, gaat de Verklaring voor een belangrijk deel over het recht op zekerheid van bestaan en op welvaart.

Voor een groot deel van de mensen op de wereld is het niet mogelijk te leven in veiligheid en welvaart. Het moet voor ons Nederlanders een reden zijn voor grote dankbaarheid dat dat hier wel zo is. Het is wel belangrijk over de Verklaring na te denken om te zien of die uiteindelijk echt leidt tot een bestaan in vrijheid. Dit gaat uit boven het belang van Nederland.

Als duidelijk is op welke ideeën de Verklaring berust, kan de verleiding van de voorspiegeling van recht op bestaanszekerheid en welvaart worden weerstaan, en de weg, die echt leidt naar welvaart voor ieder mens, worden ingeslagen.

De artikelen in de Universele Verklaring zijn te verdelen in vier grote groepen:

  • recht op bestaan, leven, vrijheid en eigendom;
  • recht op bestaanszekerheid en welvaart;
  • plichten;
  • recht op vrijheid van folteringen, wrede en onmenselijke bestraffing.

Het recht in de eerste groep is te zien als het fundamentele recht op leven zoals hieronder zal worden besproken. In de tweede groep heeft het woord recht een andere betekenis: het is niet het recht op handelen dat voortkomt uit het feit dat de mens bestaat, maar het recht dat een plicht oplegt aan anderen, alsof er een overeenkomst is, echter zonder dat die is gesloten. Dit ‘recht’ kan eigenlijk niet bestaan. Het is in deze betekenis trouwens strijdig met het fundamentele recht op leven van die anderen. De Verklaring is een kristallisatie van ideeën over de menselijke samenleving. De macht van ideeën is zeer groot. Het zijn vooral ideeën die de toestand van een samenleving bepalen en daarmee het geluk van de mensen. In het algemeen is inzicht in de betekenis van een uitspraak te verkrijgen door zich rekenschap te geven van de betekenis van de begrippen die door de woorden in die uitspraak worden aangegeven. In het geval van de Verklaring zal doorbestudering van de betekenis van ‘mens’, ‘samenleving’ en ‘rechten’ onderzocht worden wat de basis ideeën van de Verklaring zijn.

Mens

De mens onderscheidt zich van de andere organismen door zijn verstand. Het verstand geeft de mens het vermogen tot productie, waardoor hij de natuur kan aanpassen aan zijn behoeften. Dat vergroot zijn kans op voortbestaan enorm.

Het verstand geeft de mens niet automatisch de kennis van wat goed en niet goed voor hem is. Daarvoor heeft hij een leidraad nodig, een ethiek. De enige ethiek die tot geluk kan leiden is de ethiek waarvan de essentie is dat ieder mens zijn eigen leven als doel heeft en er zelf verantwoordelijk voor is, en met het logische gevolg dat het resultaat van zijn inspanningen hemzelf toekomt.

Samenleving

In de Verklaring komt het woord ‘gemeenschap’ voor. ‘Gemeenschap’ laat echter niet zien dat het speciaal om de Rechten van de – individuele – Mens gaat. Het woord samenleving geeft beter weer dat individuele mensen samen ‘leven’.

De menselijke samenleving bestaat uit menselijke individuen, ieder met zijn eigen autonomie. De samenleving, zuiver als samenleving, is geen levend wezen met een verstand. Een samenleving als zodanig kan geen doel hebben. Een doel kan alleen gelden voor individuele mensen.

Omdat de mensen verschillend zijn, zal iedereen ook verschillend willen en moeten handelen om zijn doelen te bereiken. Door de mogelijkheid allerlei zaken uit te wisselen met andere mensen geeft de samenleving ieder mens gelegenheid voor een ongekende verdere ontwikkeling. In een vrije samenleving kan iedereen profiteren van de verschillende eigenschappen van alle anderen. Het is dus zeker van groot belang dat ieder individu recht doet aan alle mensen. Een samenleving van uniforme mensen die alle hetzelfde zijn en willen zal zich nauwelijks in stand kunnen houden. Als in een samenleving meerdere culturen naast elkaar bestaan, is het in het kader van mensenrechten onterecht te spreken van pluriform of multicultureel. Het gaat niet om de groep mensen die bij een cultuur horen, maar om ieder individueel mens. Daarom is een spanningsveld tussen individueel recht en de aanwezigheid van meerdere culturen niet van toepassing. Ieder individu van iedere cultuur heeft een individueel fundamenteel recht: het recht op leven. Er is geen spanningsveld als het recht op leven wordt gerespecteerd.

Rechten

Het feit dat een mens op de wereld is geeft hem het fundamentele recht op leven. Er is één fundamenteel recht: het recht van ieder mens op zijn eigen leven. De keuze wel of niet te willen leven met alle consequenties van dien, is voor ieder mens zijn eigen verantwoordelijkheid.

‘Rechten’ is een moreel begrip. Het is de verbinding tussen enerzijds de principes die het handelen van het individu moeten leiden, de ethiek — die aangeeft wat het goede is — en anderzijds de principes die de omgang met de andere mensen moeten regelen, de politiek. ‘Rechten’ is het begrip dat de individuele ethiek beschermt in het kader van samenleving met de overmacht van alle andere mensen tezamen.

Het recht op leven betekent het recht op al het handelen dat iemand zelf doet en nodig vindt voor zijn leven, dat wil zeggen de vrijheid om alles te doen wat vereist wordt door de specifieke aard van de mens, als wezen met een verstand, voor het ondersteunen, voortzetten, vervullen, en genieten van zijn eigen leven, volgens zijn eigen oordeel, volgens zijn eigen niet gedwongen keuze, voor zijn eigen doel. Of, zoals in de grondwet van de Verenigde Staten staat: het recht op leven, vrijheid en het streven naar geluk. Dit recht impliceert het recht op eigendom en het recht op zich te verdedigen tegen bedreiging met geweld.

Het begrip recht is de morele goedkeuring van iets positiefs: van de vrijheid om te handelen. Het legt aan andere mensen geen enkele verplichting op, behalve een negatieve: het is verboden de rechten van de medemens aan te tasten door fraude of door initiëren van geweld. Dit recht leidt dus niet tot de plicht om voor het bestaan van een ander mens te zorgen, hoewel een ieder de vrijheid heeft dat te doen.

De Universele Verklaring

Omdat rechten alleen kunnen worden aangetast door fysiek geweld moet initiëren van geweld uit de samenleving worden gebannen. Maar omdat een mens zich eventueel – met geweld – moet kunnen verdedigen tegen het initiëren van geweld kan gebruik van geweld toch nodig zijn. Geweld kan het beste gedelegeerd worden aan een instelling die onder strenge controle van objectieve regels staat en de functie heeft van bescherming van ieder individu. Dat zou een taak van de overheid kunnen zijn.

Het verbod op folteringen en dergelijke, zoals in de Verklaring staat, gaat niet vergenoeg: het initiëren van alle fysiek geweld moet verboden zijn. Dat geweld alleen gebruikt mag worden voor verdediging ontbreekt. En juist dit laatste is de essentie. Als die essentie niet duidelijk is bestaat er geen duidelijk beletsel voor de persoon of instelling die over geweld beschikt het ook te gebruiken in andere gevallen, bijvoorbeeld voor het afdwingen van de plicht bestaanszekerheid van anderen te verzorgen.

Als een ieder — niet nader genoemde — plichten heeft jegens de gemeenschap…’ (artikel 29) staat het de gemeenschap vrij te bepalen welke die plichten zijn, zeker als de wil van het volk ten grondslag zal liggen aan het gezag van de Regering’ (artikel 21). Als de Regering de wil van het volk vertegenwoordigt en de overheid, die geweld kan toepassen, het orgaan is dat de besluiten van de regering uitvoert, kunnen de plichten worden afgedwongen. De overheid initieert dan geweld, wat in een samenleving van vrije mensen is verboden. Omdat de gemeenschap geen individu is waarmee een overeenkomst kan worden gesloten is het logisch niet mogelijk een plicht jegens de gemeenschap te hebben. Omdat recht op welvaart plichten – voor anderen – impliceert, loopt de betekenis van recht en plicht door elkaar. Het individuele recht is hierbij niet zeker.

De Verklaring stelt dat ‘Het onderwijs moet gericht zijn … op de versterking van de eerbied voor de rechten van de mens’ (artikel 26). Dus geen onderwijs in de betekenis van recht, noch waarvoor recht nodig is, maar wel in eerbied voor iets met een onduidelijke betekenis. De mensen zijn dan klaar om gemanipuleerd te worden.

Als we nu het idee, waarop de Verklaring is gebaseerd is, bekijken dan blijkt dat dit niet consistent is. Enerzijds heeft een mens recht op welvaart, waarmee hij moet bestaan in afhankelijkheid van anderen die kunnen worden gedwongen – dat wil zeggen met gebruik van geweld – zich voor hem in te spannen. (Misschien ontbreekt daarom dat ieder initiëren van geweld verboden moet zijn.) Maar anderzijds moet hij gelukkig wel vrij zijn van de bemoeienis door anderen —wat voor een mens als een wezen met verstand en het vermogen tot productie noodzakelijk is. Het recht op leven wordt dus tegelijk wel en niet gerespecteerd. Een samenleving gebaseerd op dit idee kan helaas niet vrij zijn van onderdrukking, en kan daardoor ook niet welvarend zijn. De weg naar vrijheid en geluk, en dientengevolge welvaart, loopt alleen via het absolute respect voor het fundamentele recht op leven van ieder mens. In de vijftig jaar sinds het opstellen van de Verklaring is gebleken dat het zogenaamde recht op welvaart niet vanzelf welvaart tot gevolg heeft. Ik hoop hierboven duidelijk te hebben gemaakt waarom. Als men echt wil streven naar wereldwijde welvaart is het aan te bevelen dat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens het fundamentele recht op leven voor ieder individueel mens expliciet en éénduidig wordt genoemd en de artikelen daar logisch en consistent van worden afgeleid.

3 REACTIES

  1. De onoverkomelijke inconsistentie in zowel de universele verklaring voor de rechten van de mens, als het handvest van de vn, als de meeste andere internationale instrumenten ter bevordering van de rechten van het individu is die tussen het individu en de staat.
    Door de natuur van het internationale systeem is de staat de actor, en het individu slechts een passieve ontvanger. Het gevolg van deze situatie is dat verdragen weliswaar rechten toekennen aan individuen, maar tegelijkertijd de superioriteit en onaantastelijkheid van de staat bevestigen. Het is een breuk tussen het statensysteem, zoals geinitieerd bij het verdrag van Westphalen in 1648, en de idialen van de Franse revolutie, liberalisme, van anderhalve eeuw later.
    Een veel aantrekkelijker alternatief is het Europese mensenrechten systeem, waar het individu de mogelijkheid wordt gegeven zich te verweren tegen de grillen van zijn staat.

Comments are closed.