Dit artikel is eerder verschenen op Nova Civitas.

Het vermoorden van politieke tegenstanders was gedurende eeuwen een bijna normale methode van politieke machtsverwerving. Denken we maar aan de talrijke sluip- en gifmoorden in het Romeinse rijk, in de middeleeuwse steden, aan de koninklijke hoven van het Ancien Regime. In meer recente tijden was een spiraal van politieke moorden meestal de voorbode van de ineenstorting van de democratie en de instelling van een dictatuur. Zo verging het Rusland, Duitsland en Italië in de eerste helft van de vorige eeuw. Gedurende de laatste maanden werden in Europa twee ophefmakende politieke moorden gepleegd. Prof. Biaggio, hoogleraar arbeidsrecht en medewerker van een minister van de Italiaanse regering werd door de extreem-linkse Rode Brigades neergeknald omdat hij medewerkte aan een hervorming van de ontslagregeling in de Italiaanse arbeidswetgeving. Amper twee maanden nadien wordt de rechts-populistische politicus Pim Fortuyn vermoord door een extreem-links milieu-activist.

De liberale democratie is een systeem van openheid en verdraagzaamheid dat zijn gelijke niet kent in de wereldgeschiedenis. Dit systeem houdt zichzelf echter niet in stand. Het kan slechts standhouden wanneer de actoren een discipline van geciviliseerd gedrag in acht nemen. Dit houdt in de eerste plaats in dat men de tegenstrevers in de competitie om politieke macht uitsluitend bekampt omwille van hun ideeën maar hen voor de rest als mens en burger volkomen respecteert. Democratisch gedrag verstaat zich, met andere woorden, niet met een eliminatorisch discours, gericht op de burgerlijke, jazelfs fysische uitschakeling van de tegenstrevers. Wanneer het politieke discours de vorm aanneemt van ‘ofwel gaan zij eraan, ofwel gaan wij eraan’ dan wordt een dynamiek van brutalisering en geweldpleging op gang gebracht die alleen maar kan gestopt worden door een dictatoriale ingreep.

Tot in de tachtiger jaren werden de westerse democratieen nog geconfronteerd met het eliminatorisch discours van de grote communistische partijen, wier streven naar de dictatuur van het proletariaat gericht was op de politieke en economische uitschakeling van de andere sociale klassen. De implosie van het klassieke communisme liet verhopen dat we voorgoed verlost waren van dergelijke totalitaire bedreigingen.

De brutalisering van de politieke zeden sinds de laatste jaren geeft een flinke deuk in dit optimistisch vooruitzicht.

Het vuur aan de lont werd zeer zeker aangestoken door extreem-rechtse partijen die in de beginjaren hun politiek succes gebouwd hebben op een nauwelijks verholen eliminatorisch discours tegenover de allochtonen uit de Islamcultuur. Door een massale uittocht van deze allochtonen te prediken als oplossing voor vele politieke problemen werd een logica van ‘wij of zij’ op gang gebracht. De democratische competitie, die normaal betrekking moet hebben op een competitie tussen ideeen en programma’s werd door extreem-rechts gesubstitueerd door een strijd tussen bevolkingsgroepen ( Islam-allochtonen versus de rest).

Men moet ook durven erkennen dat deze partijen ( sommige meer dan anderen) dit eliminatorisch discours hebben afgezwakt of zelfs hebben losgelaten en geëvolueerd zijn naar ‘salonfähiger’ conservatieve partijen. Dit op zichzelf is een groot succes voor de liberale democratie en is deels op het krediet te schrijven van een collectieve reactie van afwijzing bij de publieke opinie, deels op een beheerst leiderschap in deze partijen zelf. Dank zij deze evolutie is het raciaal geweld, van welke kant het ook komt, in ons land beperkt gebleven. Het drama in Schaarbeek is intriest, maar blijft voorlopig een geisoleerd fenomeen.

Naarmate extreem-rechts zijn eliminatorisch discours afzwakte hebben sommige tegenstanders ervan een nieuw eliminatorisch discours ontwikkeld dat voor het ogenblik dat van extreem-rechts in brutaliteit begint te overtreffen. Voorop hierbij lopen de groupuscules van extreem-links, die na de kater van de communistische implosie van de ‘antifascistische actie’ hun ‘raison d’être’ hebben gemaakt. De taal , die door deze beroepsmilitanten wordt uitgekraamd, tart soms alle verbeelding. Politici, leden en kiezers van extreem-rechtse en populistisch-rechtse partijen worden voorgesteld als nazi’s,ongedierte, uitschot, SS-ers, moordenaars, stinkdieren, mestkevers, enz. die zo vlug mogelijk moeten worden uitgeroeid. In hun pamfletten wordt openlijk tot gewelddadige actie tegen de persoon en de eigendommen van deze bevolkingsgroep opgeroepen. De extreem-linkse militanten hebben zich in allerlei comités, met ogenschijnlijk fatsoenlijke bedoelingen, zoals de bescherming van mensenrechten, bestrijding van het racisme, enz., genesteld. Politici van niet-extreme partijen trappen in deze val en nemen gedeeltelijk het eliminatorisch discours van totalitair links over. Kenmerkend in de taal van extreem-links is het deshumaniserend taalgebruik. Mensen met een extreem- of radicaal-rechtse overtuiging worden als dieren voorgesteld. Hierbij zetten zij de traditie verder van de nationaal-socialisten die over de Joden voortdurend in dierencategorieen spraken.

Dit deshumaniserend taalgebruik werkt uiteraard sterk drempelverlagend voor politiek geweld. Wankele en fanatieke geesten nemen deze metaforen letterlijk op en gaan mensen met rechtse overtuigingen behandelen zoals we echt ongedierte behandelen, nl. door ze uit te schakelen. Tussen het eliminatorisch discours en het deshumaniserend taalgebruik van extreem-links, dat trouwens soms werd overgenomen door politici van niet-extreme partijen, en de politieke moorden in Italie en Nederland ligt derhalve een sterk causaal verband.

Deze cyclus van politieke brutalisering kan maar gestopt worden door een civiliserende tegenbeweging. Politici en opiniemakers uit de pers en de academische wereld zouden best openlijk afstand nemen van elke vorm van ‘hate speech’ en deshumaniserend taalgebruik, tegen wie dit ook gericht is. Het argument dat men de ‘hate speech’ van extreem-rechts, die overigens behoorlijk is afgezwakt, moet beantwoorden met ‘contra hate speech’ is desastreus voor het voortbestaan van de liberale democratie. Slechts door iedereen te respecteren als een volwaardig persoon en drager van ideeën,met wie men dialogeert over haar ideeën, brengt men de humanistische beschaving in de politieke praktijk en kan men haar voortbestaan beveiligen.

Voorzitter Nova Civitas
Gent, donderdag 16 mei 2002