Hoewel President Bush nog niet formeel beslist heeft Irak binnen te vallen, heeft de invloed van de emotionele borstklopperij in de pers door anonieme ‘haviken’, in zijn regering een hoogtepunt bereikt.
Hoewel President Bush nog niet formeel beslist heeft Irak binnen te vallen, heeft de invloed van de emotionele borstklopperij in de pers door anonieme ‘haviken’, in zijn regering een hoogtepunt bereikt. Terwijl de haviken het stellen van vragen over zo’n invasie sinds 11 september tot een vorm van landverraad hebben verheven, blijkt uit een zorgvuldige analyse dat een dergelijke hoge testosteronreactie om 10 redenen zou moeten worden vermeden:
- Een hoog aantal slachtoffers kan het resultaat zijn, zowel in de V.S. als in het buitenland. De Secretaris van Defensie, Donald Rumsfeld, geeft toe dat Irak biologische en chemische wapens heeft. Geconfronteerd met de vernietiging van zijn regime (en misschien zijn eigen dood), zou Hussein alle aanleiding hebben om deze wapens tegen de strijdmacht van de V.S. te gebruiken, tegen Israël, tegen olie velden, of zelfs op Amerikaanse grondgebied. Als terroristen van al-Qaeda ongemerkt jarenlang in Amerika kunnen opereren, zouden hoog opgeleide Irakese inlichtingendienstagenten dan geen chemische of biologische wapens naar Amerika kunnen smokkelen (of dit reeds doen). De Amerikaanse krijgsmacht is nooit erg enthousiast over een invasie in Irak geweest, wegens vrees voor hoge slachtoffers tijdens gevechten in de steden en door dergelijke massavernietigingswapens.
- De bezetting van een Islamitisch land door de Verenigde Staten zou een promotie affiche voor Islamitische terroristen kunnen zijn om meer steun te verwerven. De V.S. zou zich de wereldwijde mobilisering van Islamitische gevechtsstrijders moeten herinneren om de Sovjets in Afghanistan te bestrijden. Een invasie van Irak zou precies in het straatje van al-Qaeda passen. Terroristen hopen op een bovenmatige, ingrijpende reactie van hun tegenstander zodat zij meer aanhang kunnen verwerven.
- Het binnenvallen van en het bezetten van Irak zal de regering van de V.S. afleiden van de essentiële taak om een vijand te vernietigen die de V.S. daadwerkelijk op eigen grond heeft aangevallen – al-Qaeda. De inlichtingendiensten van de V.S. hebben geen hard bewijs dat Irak verbindt met de aanvallen van 11 september. Hoe kan een niet uitgelokte invasie in Irak door de V.S., zonder internationale steun, relevant zijn in de rechtmatige oorlog tegen de terroristische tegenstanders van Amerika.
- De dreiging van Irak is overdreven. Andere despotische landen hebben of zoeken wapens van massavernietiging (Syrië, Libië, Noord-Korea, Iran, Pakistan, en Saudi-Arabie), hun buren (Syrië, Libië, en Noord-Korea) gebruikten zelfs chemische wapens (Libië in Tsjaad tijdens de jaren ’80). Bovendien is Irak’s krijgsmacht verwoest tijdens de Golfoorlog en een decennium aan sancties. Amerikanen zouden zich moeten afvragen waarom de Verenigde Staten – hemelsbreed een halve wereld verwijderd – bezorgder zijn over de Irakese dreiging dan de buren van Irak.
- De terroristengroeperingen die Irak steunt concentreren hun aanvallen niet op de Verenigde Staten. Dergelijke groeperingen concentreren hun aanvallen op doelen in het Midden Oosten.
- Het uitsluitingsbeleid van de V.S. heeft, hoewel niet naar volle tevredenheid, gewerkt. Als de Verenigde Staten een grootmacht (de USSR) meer dan 40 jaar met succes onder de duim kan houden tot het van binnen uit elkaar valt, kan het ook haar huidige beleid blijven volhouden tot de dictator van een klein, arm land sterft of om ver wordt geworpen.
- Een invasie van Irak door de V.S. kan vriendschappelijke regeringen in Turkije, Jordanië, Egypte, Koeweit en Saudi-Arabie destabiliseren of zelfs omverwerpen. De getergde Islamitische bevolking zou hun woede kunnen richten op die regimes, die nauwe banden met de Verenigde Staten onderhouden.
- De Verenigde Staten zouden op diplomatiek vlak kunnen worden geïsoleerd of zouden grote hoeveelheden diplomatiek kapitaal moeten spenderen om steun voor de invasie te winnen. De voornoemde vriendschappelijke Islamitische naties – velen van wie toegang tot hun grondgebied vereist is om het even welke invasie te lanceren – en de Europese bondgenoten, zijn bijna unaniem in hun negatief enthousiasme over een dergelijke militaire actie. De Verenigde Staten moesten Turkije ongeveer 5 miljard dollar aan schuldvergiffenis en andere financiële aansporingen aanbieden om zelfs maar aarzelende Turkse steun voor de aanval op Irak te verkrijgen.
- Een invasie en langdurige bezetting van Irak kan miljarden dollars kosten, iets wat in een tijd van economische traagheid en van grote financiële tegenvallers voor de regering, een begrotingsnachtmerrie kan betekenen en de Amerikaanse economie verder in het slop kan doen geraken. De Golfoorlog kostte 80 miljard (in 2002 dollars). Omdat de Verenigde Staten waarschijnlijk met een lange bezetting van Irak zouden worden geconfronteerd om het land na de invasie te stabiliseren, zullen de kosten dit keer waarschijnlijk hoger liggen. En in tegenstelling tot de Golfoorlog kan geen financiële steun van andere naties worden verwacht om kosten te besparen.
- De dreiging van oorlog in het Midden Oosten of een verlies van productie vanwege daadwerkelijk oorlogsgeweld kan de wereldprijs van olie omhoog doen schieten. Gevechten in Irak kunnen de olieproductie in Irak verminderen, evenals om het even welke Irakese aanval op de Kuweitse en Saoedi-Arabische olievelden door raketten met massavernietigingsladingen.
Na rationele analyse moet men besluiten dat de regering het huidige gedraai voor oorlog zou moeten stoppen en naar adviezen voor terughoudendheid zou moeten luisteren van militairen die in een dergelijke oorlog zouden moeten vechten en sterven. Hussein’s overleving in de 11 jaar na de Golfoorlog – gecombineerd met zijn demonisering door drie achtereenvolgende V.S. regeringen – heeft velen ertoe gebracht om de dreiging die de tiran uitoefent te overdrijven en de kosten van schrappen van het succesvolle huidige beleid af te zwakken.
Ivan Eland is directeur van beleidsstudies voor defensie bij het Cato Instituut.