Kritiek door buitenstaanders op de rechterlijke macht wordt niet geduld.
Dit artikel is eerder geplaatst in HP/De Tijd, op 22 november.
Kritiek door buitenstaanders op de rechterlijke macht wordt niet geduld. Of het nu de keuze van rechters in de zaak-Volkert van der G. betreft, of het vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie. Dat is gevaarlijk, want er is veel mis met de magistratuur. Over wat een staat in de staat is geworden.
Arnold Vermolen is een achtenswaardig man. De 47-jarige jurist staat bekend als gedegen, bedachtzaam en betrokken. Wie je ook spreekt in zijn omgeving, over ‘Nol’ niets dan goeds. Dat mag ook wel. Vermolen is een van de drie rechters die Volkert van der G., de vermoedelijke moordenaar van Pim Fortuyn, moet berechten. Twee weken geleden vond in de Amsterdamse rechtbank de tweede pro forma-zitting in deze strafzaak plaats. Voor wie het op televisie heeft gezien: Vermolen, een onopvallende man met een rond gezicht en een brilletje, zat voor de kijker rechts naast de voorzitter. De ‘bijzitter’ hield zijn mond. Wat viel er ook te zeggen? De inhoudelijke behandeling van de zaak is opnieuw uitgesteld. Eerst moet het Pieter Baan Centrum de schedel van Volkert lichten.
Heel de natie wacht dus nog in spanning op wat ongetwijfeld een rechtbankthriller van Grisham-formaat gaat worden. Het is een cliché, maar daarom niet minder waar: de zaak tegen Volkert is de belangrijkste rechtszaak sinds eeuwen in Nederland. Alle ogen zijn gericht op Kwatta: de meervoudige kamer van de Amsterdamse rechtbank, waaronder dus Nol Vermolen. Drie wijze, onkreukbare, onpartijdige juristen – wie zou daaraan durven twijfelen?
Nou, Ferry Hoogendijk dus. Nadat begin augustus bekend werd gemaakt wie het bestuur van de Amsterdamse rechtbank had aangewezen, ontplofte de LPF”er bijkans. Hoe haalde men het in zijn hoofd uit honderden mogelijke rechters nu juist Vermolen te kiezen? Iemand die als bestuurslid van Vluchtelingenwerk Nederland had meegewerkt aan het vervalsen van paspoorten voor Koerden. Een actief PvdA-lid, opererend op de linkervleugel van de partij. Volgens Hoogendijk was Vermolen helemaal geen wijze uil, wiens onpartijdigheid voorop stond, maar een ‘linkse activist’, die min of meer in hetzelfde milieu had vertoefd als degene die hij voor zich in het strafbankje zou ontmoeten: Volkert van der G.
Hoogendijk heeft het geweten. Hoewel de feiten op zich niet werden weersproken, viel iedereen met een meestertitel over hem heen. Het was een schande dat Hoogendijk – nota bene een volksvertegenwoordiger – kritiek durfde te uiten op een rechter. Rechters wisten zelf heel goed of ze een zaak wel of niet konden behandelen. Trouwens, van partijdige rechters was in Nederland sowieso geen sprake. Foei Ferry!
‘Hollandse toestanden’
Wie zich in Nederland kritisch uitlaat over de rechterlijke macht – zeker als het individuele rechters betreft – krijgt al snel te maken met het goed georganiseerde en goedgebekte juristengilde. Daarbij valt de eensgezindheid tussen advocaten, rechters en juridische wetenschappers op. De communis opinio: aan het lijf van onze rechters geen polonaise! Je zou bijna gaan denken dat dit iets te maken heeft met het feit dat de heren en dames elkaar nog wel eens tegenkomen als confrère in de diverse arrondissementsrechtbanken en gerechtshoven.
De totale rechterlijke macht omvat ongeveer 2400 mensen in vaste dienst. De staande magistratuur (leden van het Openbaar Ministerie) telt zo’n 600 leden, de zittende magistratuur bestaat uit ongeveer 1800 rechters. Deze ‘echte’ rechters zijn voor het leven benoemd door de Kroon en worden, in tegenstelling tot gewone stervelingen, geacht tot hun zeventigste probleemloos te functioneren. Omdat alom wordt geklaagd over overbelasting van de rechterlijke macht, is het ‘tekort’ aangezuiverd met een ongeveer even groot aantal rechter-plaatsvervangers. Deze parttimers worden grotendeels gerecruteerd uit de advocatuur.
Is dat niet vreemd, zult u als niet-jurist zeggen. Advocaten zijn er toch voor het belang van hun cliënten, en rechters dienen het belang van de samenleving. Als ze van toga verwisselen, krijg je dan niet een eigenaardige vermenging van rollen? Inderdaad, in het buitenland kijken ze er vreemd van op. In het verderfelijke Amerika schijnen ze zelfs meesmuilend te spreken over ‘Hollandse toestanden’. En het eigenaardige is dat in de Wet op de Rechterlijke Organisatie – onder het hoofdstukje ‘incompatibiliteiten’ – staat dat de baan van rechter onverenigbaar is met die van advocaat. Logischerwijs is het dan evenmin de bedoeling dat advocaten voor rechter spelen, maar dit schijnt ‘juridisch’ weer heel genuanceerd te liggen. In elk geval zijn grootscheepse protesten uit de politiek of de wetenschap tegen deze verstrengeling van functies tot op heden uitgebleven. Maar wat wil je? Ook aan de universiteiten, in de politiek en op de ministeries mogen ze graag een rechterstoga aantrekken, en ja, je komt elkaar nog wel eens tegen, nietwaar?
Vanwege al die lijntjes met de ambtenarij, de wetenschap, de advocatuur en de politiek is de rechterlijke macht als geen ander in staat de eigen belangen te (laten) verdedigen. Tot de voorste verdedigingslinie behoort de Vereniging voor de Rechterlijke Macht (VvRM). Deze zogenaamde onafhankelijke vereniging is in werkelijkheid een machtige lobbyclub die opkomt voor de materi’le en immateri’le belangen van rechters en officieren van justitie. Voorzitter Wil Tonkens – we zullen haar later nog tegenkomen – reageerde dan ook als door een adder gebeten op de uitlatingen van Hoogendijk: ‘niet gepast’ en ‘schandelijk’.
Frontsoldaten
Tot de juridische frontsoldaten behoort ook de Maastrichtse hoogleraar strafrecht Gerard Mols. Naast zijn hoogleraarschap is hij én advocaat én plaatsvervangend rechter. Ondanks die drukke werkzaamheden houdt hij tijd over om geregeld in de media op te duiken. In de Volkskrant noemde Mols de uitlatingen van Hoogendijk ‘buitengewoon kwalijk’ en ‘een karaktermoord op Vermolen’. Mols: “Hoogendijk is kennelijk van mening dat de rechterlijke macht moet worden gezuiverd van mensen die maatschappelijk betrokken zijn, dus links zijn en dus geen rechter mogen worden. Die tendens is buitengewoon zorgwekkend.” De cursivering is van ons.
Bij Mols klopt het hart in elk geval nog steeds aan de goede (dus linkse) kant. Zo maakt hij deel uit van een groep van voornamelijk juristen (‘Statewatch’) die de Europese overheden nauwlettend in de gaten houdt. Bij de bestrijding van terrorisme zouden wel eens onvervreemdbare grondrechten in het gedrag kunnen komen, denkt men. Van de partij is ook Steijn Franken, van het linkse advocatenkantoor Van den Biesen Prakken & Böhler, die de verdediger van Volkert is. En natuurlijk La Böhler zelf, die haar sympathie voor de frisse jongens en meisjes van de Baader-Meinhof-groep nooit onder stoelen of banken heeft gestoken.
In dit gezelschap voelt Mols zich als een vis in het water. Onlangs bracht het NOS-journaal een item over de lankmoedige houding die de Nederlandse autoriteiten in het verleden hadden tentoongespreid ten opzichte van linkse terreurbewegingen. Terecht, meende Mols toen. “Acties van die groeperingen waren gericht op het bevrijden van dieren, tegen materieel van defensie, maar zijn nooit gericht tegen het leven van personen of de gezondheid van personen in ons land.”
Gemakshalve vergat Mols maar even de aanslag op het huis van minister van Justitie Aad Kosto en op wijlen CD-voorman Hans Janmaat, waarbij mevrouw Janmaat in een rolstoel belandde. En Mols draafde maar door. Met een verwijzing naar de harde aanpak van de Rote Armee Fraction in Duitsland: “Als justitie harder zou gaan optreden tegen actiegroeperingen dan kunnen de acties van die groeperingen harder worden en dan neemt de tolerantie in dit land aanmerkelijk af.” Ergo: als de overheid de zware misdaad harder aanpakt, dan zouden de zware jongens wel eens nog harder kunnen terugslaan, en dan wordt het er niet gezelliger op in ons tolerante paradijsje. Mols’ soepele omgang met de logica zal hem als advocaat ongetwijfeld van pas komen. Maar of de studenten van professor Mols er net zo van onder de indruk zijn, kun je je afvragen.
Raad voor de rechtspraak
Wie als ‘deskundige’ evenmin is weg te branden in debatten over de rechterlijke macht is Bert van Delden. De voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak is de spin in het web van juridisch Nederland. De raad heeft onder meer een forse vinger in de pap van de rechtersopleidingen. Wat had Van Delden te melden over de kwestie-Vermolen? “Ik kan me voorstellen,” zei hij in NRC Handelsblad, “dat mensen denken: moet dat nu? Is het wel verstandig een rechter die actief is in de PvdA op deze zaak te zetten? Maar goed, het besluit is genomen. Daar is verder ook niks verkeerds aan.”
Hebt vertrouwen! Gaat u maar rustig slapen. Zou ‘meester Bert’ zich die zalvende toon soms als voorzitter van de Haagse rechtbank hebben eigen gemaakt? In die functie baarde hij nogal opzien met de beslissing dagvaardingen voor kort gedingen niet meer ter inzage te leggen voor de pers. Sommige zaken werden zelfs niet meer op de openbare zittingsrol geplaatst. Aldus werd het wel bijzonder lastig om erachter te komen wanneer een zaak werd behandeld; laat staan te controleren of de dienstdoende rechters wel even onkreukbaar recht spraken als zij zelf dachten. Het vakblad De Journalist concludeerde dat dit nu exact de bedoeling was van Van Delden. Aan pottenkijkers had de Haagse president kennelijk geen behoefte. Diens toch wel navrante uitspraak: ‘Rechtspraak is openbaar, maar daar is de rechtspraak niet altijd mee gediend’ wekte in dat licht dan ook weinig verbazing meer.
Onafhankelijkheid
Hoewel op de onafhankelijkheid van al deze ‘deskundige’ juristen dus veel valt af te dingen, liggen hun namen en telefoonnummers boven in het kaartenbakje van de diverse radio- en televisieprogramma’s. Zo mocht zowel Mols als Van Delden onlangs zijn licht laten schijnen op het doodslaan van René Steegmans in Venlo. De opmerking van de Venlose burgemeester dat hij het toch wat vreemd vond dat een van de twee betrokkenen alweer was vrijgelaten door het Openbaar Ministerie, was hun danig in het verkeerde keelgat geschoten. Mols vond dat de burgemeester zelfs ‘eigenrichting’ uitlokte. Anders gezegd: de Venlose bevolking zou zich wel eens kunnen gaan overgeven aan lynchpartijen en klopjachten.
Nu is het gevaar dat burgers het recht in eigen hand nemen er de laatste jaren niet minder op geworden. Maar natuurlijk niet, zoals Mols ons wil doen geloven, doordat de burgemeester van een Limburgs provincieplaatsje zich een keer sceptisch uitlaat over het vervolgingsbeleid van het OM. Burgers hebben gewoon het gevoel dat justitie het er te vaak bij laat zitten. De overheid heeft het monopolie op geweld, heet het, maar ja, dan moet het de knoet wel gebruiken. Anders is het een kwestie van tijd voor de volgende AH-medewerker uit zijn slof schiet als hij de junk die hem een week eerder beroofde weer in zijn filiaal ziet funshoppen.
Het zijn allang niet meer alleen lezers van de krant van wakker Nederland die om law & order roepen. Dat de rechtshandhaving ernstig tekort schiet, concludeerde vorige week ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). In het rapport De toekomst van de rechtsstaat adviseerde de WRR dat het OM ernstige delicten te allen tijde moet vervolgen. In elk geval dient justitie in het openbaar verantwoording af te leggen over de keuzes die in het opsporings- en vervolgingsbeleid worden gemaakt.
Ondertussen is het werk van de Amsterdamse rechtbank er niet gemakkelijker op geworden. “Stel,” zei hoogleraar Mols in de Volkskrant, “er komt een hoge straf uit voor Volkert van der G., dan zegt iedereen: dat komt door de politieke druk. En als er vrijspraak volgt, dan zou dat komen doordat een van de rechters links is.”
Iemand als Bert van Delden zal wel even moeten wennen aan de glasnost bij justitie. De woorden van de Venlose burgemeester noemde hij ‘onaanvaardbare uitspraken voor een gezagsdrager’. Ze zouden volgens hem ‘de indruk bevestigen die bij grote delen van de bevolking leeft, dat de rechtspraak niet deugt. En dat is niet zo.’ Blijkbaar mogen niet alleen gewone burgers geen kritiek hebben op magistraten – van burgemeesters wordt een nog grotere terughoudendheid verwacht. En volksvertegenwoordigers als Ferry Hoogendijk moeten helemaal hun mond houden. In dat laatste geval schermen juristen graag met de beroemde ‘scheiding der machten’: politici dienen zich te onthouden van kritiek op de ‘onafhankelijke’ rechterlijke macht, anders wordt het in ‘onze rechtsstaat’ een janboel.
‘Drie-machtenleer’
Waarschijnlijk is er geen beginsel dat zo vaak wordt misbruikt in de discussie over de rechterlijke macht als de ‘drie machtenleer’ van de achttiende-eeuwse Verlichtingsfilosoof Montesquieu. Volgens de karikaturale wijze waarop juristen als Van Delden diens idee’ngoed interpreteren, zijn de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht gescheiden bolwerken, waarvan de vertegenwoordigers zich niet met elkaar dienen te bemoeien. Een huiveringwekkende eyeopener.
Als dit waar zou zijn, betekent dit dat we in Nederland al eeuwen in een bananenrepubliek leven! Wetten worden immers gemaakt door de regering samen met de Eerste en Tweede Kamer. Ook verder is er allerlei ‘bemoeizucht’ tussen de drie machten. Zo wordt een minister (uitvoerende macht) nogal eens ter verantwoording geroepen door het parlement (wetgevende macht) om zijn beleid uit te leggen. Bij onvoldoende vertrouwen kan hij zelfs zijn koffers pakken.
Met dit alles is ook niets mis. Waar het Montesquieu immers om ging, is dat er een evenwichtige verdeling van macht is, en dat er sprake is van controlemechanismen: checks and balances. En laat het nou de rechterlijke macht zijn die zich aan elke controle van buitenaf weet te onttrekken. Dat rechters voor het leven worden benoemd, en niet zomaar kunnen worden ontslagen door de regering, valt te bevatten. Een minister zou daar anders wel eens een politiek slaatje uit kunnen slaan. Maar dat aan de voorkant – de benoeming van rechters – ook al geen ‘bemoeienis’ mag zijn door de politiek gaat toch wat ver. Dat vond ook de Nijmeegse hoogleraar staatsrecht P.P.T. Bovend’Eert.
Twee jaar geleden sprak de hoogleraar zijn bezorgdheid uit over de benoemingsprocedure van rechters. De formele regeling is dat rechters door de Kroon (lees: de minister van Justitie) worden benoemd. In theorie zou dit een zekere controle mogelijk maken. Maar in de praktijk is sprake van een coöptatiesysteem: de gerechten doen een voordracht, de Tweede Kamer-leden nemen die klakkeloos over en de minister benoemd bij hamerslag. Ofwel: de rechters benoemen elkaar. Dat aan zo’n onderonsje risico’s kleven, blijkt uit de recente benoeming van jhr mr J.L.R.A. Huydecoper tot advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Deze oud-deken van de Orde van Advocaten is verwikkeld in een slepende rechtszaak, omdat hij als advocaat een cliënt onjuist zou hebben geadviseerd. Blijkbaar was dit geen belemmering voor de Hoge Raad om hem voor te dragen, en voor de minister om hem te benoemen. Maar of de Tweede Kamer enige weet had van dit vervelende smetje op zijn blazoen valt te betwijfelen.
Volgens professor Bovend’Eert zouden politici zich dan ook niet minder, maar juist meer met rechtersbenoemingen moeten bemoeien. Zo kan ook een evenwichtiger samenstelling van de rechterlijke macht ontstaan, bijvoorbeeld wat betreft de politieke voorkeur van magistraten. Van enig staatsrechtelijk bezwaar tegen de uitspraken van Hoogendijk is in zijn ogen in elk geval geen sprake.
Wat daarentegen wél uit den boze is, doceert de hoogleraar, is dat vertegenwoordigers van de drie machten letterlijk op elkaars stoel gaan zitten. Nu kan een kind begrijpen dat een minister niet ook nog rechter moet zijn, of andersom. Maar op dit punt is de Nederlandse praktijk nu juist weer opvallend coulant. Zo is het gebruikelijk dat Eerste-Kamerleden af en toe een bef omdoen. Alle politieke stromingen hebben wel een plaatsvervangend rechter in de chambre de reflexion zitten. J. Rensema (VVD) is raadsheer-plaatsvervanger bij het Gerechtshof te Amsterdam. Mevrouw D.J.B. de Wolff (GroenLinks) mag af en toe rechtertje spelen bij het gerechtshof in Den Bosch, overigens naast haar baan als advocaat. E. Jurgens (PvdA) is rechter-plaatsvervanger in Amsterdam, en J.J.L. Pastoor (CDA) assisteert dat het een lieve lust is in de rechtbanken van Groningen, Leeuwarden en Assen. Allen leden van de wetgevende macht die op de stoel van de rechter zitten. Vreemd toch dat je over deze schribarende inbreuk op de beginselen van Montesquieu vrijwel geen enkele jurist hoort klagen. En dan hebben we het nog niet eens gehad over beleidsmedewerkers van ministeries – zelfs op het Jusitie-departement komt het voor – die als rechter aantreden. Ambtenaren die eerst een wet ontwerpen, om de overtreders van die wet vervolgens zelf te berechten. Het ontbreekt er nog maar aan dat ze hoogstpersoonlijk de boeven in de kraag vatten en de gevangenissen bewaken.
Nee. De gedachte begint zich op te dringen dat het helemaal geen hooggestemde idealen zijn die het juristengilde drijven. Men handelt als het bekende pavlovhondje: ons-kent-ons, en ons blaft luid als er kritiek van buitenstaanders komt. En dat is gevaarlijk, want er is veel mis met de rechterlijke macht.
WORM
In 1996 publiceerde een groep verontruste burgers het rapport Integriteit Rechterlijke Macht. De leden van deze groep, die zich hadden verenigd in de stichting Wetenschappelijk Onderzoek Rechterlijke Macht (WORM), hadden ieder voor zich slechte ervaringen opgedaan met rechters. Ervaringen die zij niet anders konden verklaren dan doordat er sprake was van vooringenomenheid en belangenverstrengeling.
Inmiddels legendarisch is de zaak die Henk Rem in 1991 tegen verzekeringsmaatschappij Ohra aanspande. Het ging om de weigering van de verzekeraar een ongevallenuitkering aan zijn vrouw te betalen. De claim die Rem bij de Arnhemse rechtbank had ingediend, werd toegewezen, maar omdat de betaling steeds uitbleef, ging hij eens verhaal halen bij het kantoor van Ohra. Van de bedrijfsjurist kreeg hij te horen: “Ohra betaalt u het bedrag onverplicht uit, omdat Ohra wel weet dat zij in hoger beroep bij het Hof toch gaat winnen.” In gewoon Nederlands: meneer Rem, die uitkering kunt u uiteindelijk wel op uw buik schrijven.
De jurist van Ohra bleek over voorspellende gaven te bezitten. Het Hof in Arnhem wees de toegewezen vergoeding alsnog af. Dit gebeurde door een meervoudige kamer die op een wel heel bijzondere wijze was samengesteld. De vice-president bleek lid te zijn van de arbitragecommissie van Ohra; een andere raadsheer was een oud-kantoorgenoot van de Ohra-huisadvocaat Dirkzwager & Kroeskamp, en weer een andere rechter was getrouwd met een advocate die kort daarvoor bij dit advocatenkantoor had gewerkt. Om het plaatje compleet te maken: de advocaat die voor Ohra optrad, was plaatsvervangend raadsheer in het Arnhemse Hof, en stond dus voor zijn eigen collega’s te pleiten. Inderdaad, zo’n zaak kun je niet winnen.
Dat het niet bepaald noblesse oblige was op het Arnhemse Paleis van Justitie bleek ook uit een rapport van onderzoeksbureau Terpstra-Tukker. Het rapport was bedoeld voor intern gebruik, maar lekte in mei 1996 uit. Niet alleen de inefficiënte organisatie, ook de arrogante houding en zelfgenoegzaamheid van de rechters werd gehekeld. Dat de rechtbank het had aangedurfd een onderzoek naar het eigen functioneren te laten doen, viel op zich te waarderen. Niettemin wist de Haagse rechtbankpresident Bert van Delden – daar is-ie weer – in de Haagse Courant te melden: “De teneur van het rapport zou voor Den Haag absoluut onjuist zijn en ik denk ook voor Arnhem.” Dit hoewel de Arnhemse rechtbankpresident zelf had erkend dat er problemen waren.
Hoe Van Delden zo goed op de hoogte kon zijn van de situatie in Arnhem is een raadsel, maar relevanter is de vraag of het onder zijn bewind in Den Haag beter was gesteld. In het vorig jaar verschenen boek Wij zien u wel in de rechtszaal schetst Paul Ruijs, de kwelgeest van juridisch Nederland, een ontluisterend beeld van de Haagse rechterlijke macht. In de jaren negentig vond in Den Haag een aantal geruchtmakende rechtszaken tegen de Consumentenbond en de ANWB plaats. De twee organisaties zouden zich schuldig hebben gemaakt aan het vervalsen van onderzoeken. Maar doordat de rechters er allerlei banden met de (advocatenkantoren van) de Consumentenbond en de ANWB op nahielden, hadden de twee organisaties van de rechtbank in Den Haag weinig te vrezen, concludeert Ruijs. Ook hier was op zijn minst de ‘schijn van partijdigheid’ in het geding.
Nevenfuncties
Een advocaat die voor rechter speelt – het is een bijzondere loot aan de stam van ons veelgeprezen poldermodel. Nog aparter wordt het als een advocaat dit doet in hetzelfde arrondissement of kanton als waar hij kantoor houdt. De kans dat hij als plaatsvervangend rechter een amice van zijn eigen kantoor tegenover zich treft, is dan immers vrij groot. En andersom ook natuurlijk.
Uit het WORM-onderzoek bleek dat het niet alleen in Den Haag en Arnhem voorkwam dat advocaten in hun ‘eigen’ gerecht als reserverechter werden ingezet – het verschijnsel was tot in alle hoeken van de rechterlijke macht doorgedrongen. Vooral tot megaconcerns uigegroeide advocaten- en notarissenkantoren als De Brauw Blackstone Westbroek en Stibbe Simont Monahan Duthot stonden maar wat graag hun ‘amices’ aan de rechtbanken af. Nu kun je je afvragen waarom advocaten voor een fractie van hun uurloon als plaatsvervangend rechter willen optreden. Gaat hun eer of hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel zo ver? Of zou hun clientèle het op prijs stellen dat de kans op een succesvol proces zo aanzienlijk wordt vergroot?
Midden jaren negentig leidden deze onthullingen op het Binnenhof tot enig tumult. Toenmalig minister van Justitie Winnie Sorgdrager leek het onderwerp zelfs serieus aan te pakken. Een wet zou het verbod voor advocaten op het optreden in de eigen rechtbank moeten regelen. Maar Winnie onschatte de lange arm van de advocatuur. De landelijk deken van de Orde van Advocaten jonkheer Huydecoper liet meteen weten dat advocaten ‘massaal zouden opstappen’ als reserverechter als zij niet in eigen rechtbank mochten ‘rechteren’. Kennelijk woog hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel toch niet op tegen de enorme afstanden die zouden moeten worden overbrugd wanneer ze alleen in verderaf gelegen gerechten zouden mogen rechtspreken. Andere woordvoerders van het advocatengilde (vaak tevens plaatsvervangend rechter) lieten zich helemaal in de kaart kijken. Zij riepen dat de overheid zich niet moest laten leiden door ‘van wrok bezeten querulanten’ – een veel gebruikte aanduiding voor wie niet alles wat een ‘bef’ zegt klakkeloos pikt.
Enfin, dat wetsvoorstel kwam er dus niet. Ook Winnies opvolger, de ex-advocaat Benk Korthals, zag geen mogelijkheid om het er doorheen te krijgen. Het risico dat advocaten zouden stoppen met ‘rechteren’ bleek een re’el gevaar. En ja, de werkdruk bij de rechterlijke was toch al zo groot.
Goed om op deze plaats even stil te staan bij de veelgehoorde overbelasting van de rechterlijke macht. Om ervoor te waken dat rechters massaal overspannen worden, zouden ze – we opperen maar iets – natuurlijk ook kunnen snoeien in hun bijbaantjes. Want dit was de tweede opzienbarende conclusie uit het WORM-onderzoek: rechters blijken tal van nevenfuncties te bekleden. Uiteraard bedoeld om ‘voeling aan de pols van de maatschappij’ te houden, zeg maar zoals politici hun commissariaten verantwoorden. Maar het moet gezegd: het gaat zelden of nooit om buurtwerk of sociale hulpverlening; wel om commisariaten in het bedrijfsleven of lidmaatschappen van allerlei tuchtorganen en klachtencommissies. In die semi-rechtspraak moeten de arme rechters dus hun dagelijkse werk nog eens dunnetjes overdoen. Je zou er inderdaad oververmoeid van raken.
Overigens bleek het nog helemaal niet eenvoudig aan te tonen dat er überhaupt zoiets bestond als bijbanen. De nevenfuncties stonden nergens geregistreerd en de gerechten waren er niet erg happig op om de onderzoekers van WORM inzicht te verschaffen. Zo werd het wel een hele klus om te bewijzen dat er sprake was van belangenverstrengeling.
Dit nu ging zelfs politiek Den Haag te ver. In januari 1997 trad een wet in werking die rechters verplicht hun nevenfuncties openbaar te maken. Een bescheiden stap in de goede richting. Maar hoewel elke Nederlander geacht wordt de wet te kennen, bleken rechters zelf het Staatsblad slecht te lezen. Enkele maanden nadat de wet was ingegaan, waren er nog altijd honderden rechters die hun nevenfuncties niet openbaar hadden gemaakt, onthulde het Algemeen Dagblad.
Rechters die de wet aan hun laars lappen – als je erover leest in Italie of Griekenland… brrrr, die mediterrane types klooien wat aan. Maar het kon dus ook in Nederland. En onze magistraten zijn hardleers. Vorig jaar deed het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie een onderzoek naar de ‘schijn van partijdigheid’ van rechters. Dit in opdracht van de rechtersorganisatie NVvR, die voor eens en altijd korte metten wilde maken met al die wilde geruchten. De onderzoekers hadden een lastige opdracht. Uit enkele eenvoudige controles bleek dat functies die hadden moeten worden opgegeven niet in de registers waren vermeld. Sommige van de ontvangen registers waren sinds 1997 niet meer bijgewerkt. Nu kunnen juristen recht praten wat krom is, maar de conclusie die de NVvR aan het onderzoek verbond – er was geen sprake van partijdigheid – was wel een meesterlijk staaltje van juridisch argumenteren.
Een kleine steekproef van HP/De Tijd wijst uit dat de situatie sindsdien niet wezenlijk is verbeterd. Met name advocaten die plaatsvervangend rechter zijn, vinden het een te grote opgave om openheid over hun nevenfuncties te geven. Laat staan dat het voor een gewone burger mogelijk is inzicht te verkrijgen in hun clientèle, hun aandelenkapitaal, hun familierelaties of de vriendschappen die zij onder een goed glas wijn sluiten in de Rotary- en Lionclubs. Op medewerking van de persvoorlichters bij de gerechten hoeft niet te worden gerekend. Gevraagd naar de curricula vitae van rechters reageert men gepikeerd – alsof alleen al het stellen van de vraag impertinent is. Opnieuw worden hoogdravende principes in stelling gebracht om pottenkijkers buiten de deur te houden: openheid over de persoon van de rechter zou op gespannen voet staan met diens onpartijdigheid. Maar als niet bekend is wie een rechter is en wat hij doet – hoe weten we dan of die rechter onpartijdig is?
Ondertussen werkt de wetgever vrolijk mee aan de cover up. Als de rechtbankbesturen dit noodzakelijk achten, kunnen rechterlijke uitspraken over enige tijd alleen nog maar geanonimiseerd worden ingezien. Er wordt al driftig op de nieuwe regelgeving geanticipeerd: op de website Rechtspraak.nl zijn de namen van procespartijen weggekalkt, waardoor het vrijwel ondoenlijk is te controleren of er relaties tussen die partijen en de rechters bestaan. Dit alles met een beroep op het tegenwoordig zo gekoesterde grondrecht van de privacy. Al met al komt het erop neer dat er maar één rechtsbeginsel is dat wél voortdurend met voeten mag worden getreden: openbaarheid van rechtspraak.
‘Verschoningscode’
Waar externe controle op de onafhankelijke rechtspraak lastig is, zal het met de interne procedures wel goed geregeld zijn, zou je zeggen. Het zelfreinigend vermogen van het systeem moet haast wel perfect zijn. Helaas, ook dat is niet zo. We moeten vooral uitgaan van de goede trouw. Rechters die vanwege hun nevenfuncties, hun contacten met procespartijen of om andere redenen een zaak niet objectief kunnen beoordelen, worden geacht zich na ampel beraad met zichzelf terug te trekken. In het jargon: zich te verschonen. Nog onlangs zei mevrouw Tonkens van de NVvR dat het systeem prima werkt, want de zittende magistraten kunnen uitstekend zelf beoordelen of zij een zaak moeten aannemen. Maar vooruit, voor de zekerheid werd toch maar gewerkt aan een ‘verschoningscode’.
Nu wordt er al heel lang gediscussieerd over een code waarin de gronden staan waarop een rechter zich moet verschonen. De voortekenen zijn niet onverdeeld gunstig. Uit een enquête onder NVvR-leden bleek dat nogal wat rechters een code ‘overbodig’ of ‘star’ vonden; liever lieten ze het ‘eigen geweten’ spreken.
Wie minder vertrouwen heeft in het ‘eigen geweten’ van de rechter, kan hem natuurlijk ook wraken. Volgens Bert van Delden van de Raad voor de Rechtspraak was dit zelfs de koninklijke weg geweest om een andere rechter in de zaak-Volkert van der G. te krijgen. Nu is het de vraag wie dat dan in dit geval zou moeten doen. Advocaat Britta Böhler zou daar natuurlijk wel gek zijn; de familie Fortuyn heeft geen bevoegdheden in een strafproces, en van officieren van justitie is bekend dat ze vrijwel nooit een rechter wraken. Daarvoor is de verhouding tussen de staande en de zittende magistratuur – in de volksmond: ‘een deur verderop’ – toch wat te innig.
En eigenlijk geldt dat – zij het in mindere mate – ook voor de advocatuur. Advocaten zijn immers evenzeer gebaat bij een goede relatie met de zittende magistratuur – als ze al niet zelf tot dit exclusieve gezelschap zijn gaan behoren. Bovendien, wat moet je als advocaat wanneer het wrakingsverzoek wordt afgewezen? Dan zit je dus tegenover dezelfde rechter wiens onafhankelijkheid je daarvoor in twijfel hebt getrokken. Of dat nou zo gunstig is voor een succesvolle afhandeling van je zaak.
De wetgever lijkt er voorts – ongetwijfeld geadviseerd door zeer geleerde en hoogst onafhankelijke juristen – alles aan gedaan te hebben om een succesvol wrakingsverzoek te fnuiken. Zodra een rechter wordt gewraakt, moet stante pede een wrakingskamer worden ingesteld in hetzelfde gerecht. Kortom, het zijn weer rechters die een oordeel vellen over de rechtschapenheid van hun collega’s.
De ware ‘van wrok bezeten querulant’ rest dan nog één paardenmiddel. Indien hij het gevoel heeft onrechtvaardig of arrogant te zijn behandeld door een rechter of twijfels heeft over diens integriteit kan hij een klacht indienen bij de Hoge Raad. Op advies van de procureur-generaal beslist het hoogste rechtscollege of er een nader onderzoek wordt gelast. Hoewel er geen termijn in de wet staat genoemd, heeft de procureur bepaald dat een klacht na twaalf maanden niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dat lijkt billijk, maar is het niet, gezien de moeite die het kost erachter te komen welke buitenrechterlijke activiteiten de magistraten er zoal op na houden.
De procureur-generaal van de Hoge Raad heeft kennelijk een hoge pet op van zijn collega’s binnen de rechterlijke macht. Tussen 1991 en 1994 werden 317 klachten ingediend tegen rechters. Geen enkele keer zag hij aanleiding een vordering tot nader onderzoek in te stellen. Voor zover bekend is het nimmer voorgekomen dat een rechter is ontslagen door de Hoge Raad.
We begonnen dit verhaal met Nol Vermolen. Dat uitgerekend deze rechter in de Volkert-zaak is aangewezen, toont eens te meer aan hoe ver de magistratuur verwijderd is van de maatschappelijke realiteit. Want stel, Ad Melkert wordt doodgeschoten. De kogel komt niet van links, maar van rechts. Zou het dan echt zo schandelijk zijn als in PvdA-kringen de wenkbrauwen worden gefronst wanneer een actieve LPF’er de moordenaar moet gaan berechten?
Ondertussen is het werk van de Amsterdamse rechtbank er niet gemakkelijker op geworden. “Stel,” zei hoogleraar Mols in de Volkskrant, “er komt een hoge straf uit voor Volkert van der G., dan zegt iedereen: dat komt door de politieke druk. En als er vrijspraak volgt, dan zou dat komen doordat een van de rechters links is.”
Voor de verandering heeft Mols gelijk. Alleen zijn conclusie dat het dus Hoogendijk is die ‘de rechtsstaat ondermijnt’ is weer onversneden juridische lariekoek. Het is de wereldvreemdheid en arrogantie van de rechterlijke macht zélf die deze situatie heeft gecreëerd.
Dit artikel verscheen eerder op: |
Stan de Jong is een journalist die mijn bek tot de grond doet
openvallen. Groetjes, Rowdy Blokland.
Het is werkelijk te gek voor woorden, dat de rechterlijke macht nevenfuncties onderhoud. Want evenals politici, die commissariaten hebben hebben zij een verstrengeling van belangen en kunnen deze nooit als ‘onafhankelijk’ worden beschouwd. Het blijkt ook uit enquetes onder de Nederlandse bevolking, welke steevast aangeven, dat 80% geen enkele fiducie hebben in de ‘rechterlijke macht’. Een voorbeeld is bijvoorbeeld de EUR 15.000 schadevergoeding, betaald door Nederlandse belastingbetalers, aan een notoire terrorstenleider als Mullah Krekar van het Irakese Ansar Al-Islam en de dagelijkse politie- en flitsterreur op onze snelwegen. Het wordt tijd voor een grote sanering in ons justitieel en politie-apparaat.
Af en toe denk ik wel eens dat trias, als in trias politicas, een afkorting is van “three assholes” Het is die omhooggevallen rechtenstudentjes, balletje de Wijkhersloot voorop, bij justitie alleen maar te doen om de Euro’s; het terugdringen van de criminaliteit beleiden zij aleen maar met de mond, aangezien een daadwerkelijke vermindering maar tot omzetverlies zou lijden. Je hoeft niet aan hun integriteit te twijfelen; iemand die bij wijze van spreken z’n oude moedertje voor een kwartje verkoopt, beschikt simpelweg niet over dit instituut ( zoals de strafrecht-advocaat die ik dit toedichtte, en hij daarna kwaad wegliep)
Comments are closed.