Dit artikel is vertaald uit “The Virtue of Selfishness” (1964) zoals het is verschenen in de Nederlandse vertaling van “Capitalism, The Unknown Ideal” (1967) (vertaald als: “Kapitalisme, het onbegrepen ideaal”, Novapres, Laren, zonder jaartal)

Als men een vrije samenleving – dat wil zeggen, het kapitalisme – wenst te bepleiten, dan dient men zich te realiseren dat deze altijd gebaseerd is op de erkenning van de rechten van het individu. Als men de rechten, van het individu wenst te verdedigen, dan dient men zich te realiseren dat het kapitalisme het enige stelsel is dat deze kan verdedigen en beschermen. En als men enig idee wil hebben in welke verhouding de vrijheid staat tot de doelstellingen van de hedendaagse intellectuelen, dan kan men dit afmeten aan het feit dat het begrip ‘individuele rechten’ stelselmatig wordt vermeden of verdraaid, en zelden ter discussie wordt gesteld – zeker niet door de zogenaamde ‘conservatieven’. Het begrip ‘rechten’ is een moreel begrip – het begrip dat een logische overgang vormt van de beginselen die een individu leiden bij zijn handelingen tot de beginselen die hem leiden bij zijn betrekkingen met anderen – het begrip dat de individuele moraliteit behoedt en beschermt binnen een sociale context – de verbindingsschakel tussen de morele normen van het individu en de wettelijke normen van de samenleving, tussen de ethiek en de politiek. De rechten van het individu vormen het middel om de maatschappij ondergeschikt te maken aan de morele wet.

Elk politiek stelsel is gebaseerd op een stel ethische normen. De belangrijkste ethische normen in de geschiedenis van de mensheid waren varianten van de altruïstisch-collectivistische doctrine die het individu ondergeschikt maakte aan een of ander hoger gezag, hetzij mystiek, hetzij sociaal. Dientengevolge waren de meeste politieke stelsels varianten van dezelfde staatistische tirannie, die wel gradueel verschilden, maar niet in hun grondbeginsel. Onder al dergelijke stelsels was de moraliteit een gedragscode die wel van toepassing was op het individu, maar niet op de maatschappij. De maatschappij werd buiten de morele wet geplaatst, als haar belichaming of bron of enige vertolker – en de inprenting van de zelfopofferinggezinde maatschappelijke plichtsbetrachting werd beschouwd als het voornaamste doel van de ethiek in het aardse bestaan van de mens.

Aangezien de ‘samenleving’ in wezen niet bestaat, en in feite niets anders is dan een aantal individuen bij elkaar, betekende dit in de praktijk dat de leiders van de samenleving waren vrijgesteld van de morele wet; alleen onderworpen aan traditionele rituelen, bezaten ze absolute macht en eisten ze blinde gehoorzaamheid – uitgaande van het stilzwijgende principe: ‘Het goede is dat wat goed is voor de samenleving (of voor de stam, het ras, het land), en de edicten van de heerser zijn haar stem op aarde.’

Dit gold voor alle staatistische stelsels, onder alle varianten van de altruïstisch-collectivistische ethiek, mystiek of sociaal. De politieke theorie van de mystieke variant zou men kunnen samenvatten onder ‘Het Goddelijke Recht van Koningen’, en de politieke theorie van de sociale variant onder ‘Vox populi, vox Dei‘. Getuige bijvoorbeeld: de theocratie van Egypte, waar de farao als een belichaming van God werd beschouwd – het onbeperkte meerderheidsgezag of de democratie van Athene – de verzorgingsstaat, geleid door de keizers van Rome – de inquisitie van de late Middeleeuwen – de absolute monarchie van Frankrijk – de verzorgingsstaat van Pruisen onder Bismarck – de gaskamers van Nazi-Duitsland – het slachthuis van de Sovjet Unie.

Al deze politieke stelsels waren uitdrukkingen van de altruïstisch- collectivistische ethiek – en hun gemeenschappelijke kenmerk is het feit dat de samenleving boven de morele wet stond, als een almachtige, wispelturige godin. Politiek beschouwd, waren al deze stelsels dus varianten van een amorele samenleving.

De voornaamste revolutionaire prestatie van de Verenigde Staten van Amerika was de ondergeschiktmaking van de samenleving aan de morele wet. Het principe van de rechten van het individu vertegenwoordigde de uitbreiding van de moraliteit naar het maatschappelijke stelsel – als een beknotting van de macht van de staat, als de bescherming van de mens tegen het brute geweld van het collectief, als de onderwerping van macht aan recht. De Verenigde Staten waren de eerste morele samenleving in de geschiedenis.

Alle voorgaande stelsels hadden de mens beschouwd als een offermiddel voor het doel van de anderen, en de maatschappij als een doel op zichzelf. De Verenigde Staten beschouwden de mens als een doel op zichzelf, en de maatschappij als een middel tot het vredig, ordelijk en vrijwillig naast elkaar bestaan van individuen. Alle voorgaande stelsels waren van mening geweest dat het leven van de mens aan de samenleving toebehoorde, dat de samenleving daarover geheel naar eigen inzicht kon beschikken, en dat de vrijheid die een mens genoot alleen maar een gunst was, die de samenleving eik ogenblik weer kon intrekken. De Verenigde Staten waren van mening dat ieder mens recht heeft op zijn leven, dat een recht iets is dat aan het individu toebehoort en niet aan de maatschappij als zodanig, en dat het enige morele doel van een regering de bescherming van de rechten van het individu is.

Een ‘recht’ is een moreel principe, dat de menselijke vrijheid van handelen binnen een sociale context bepaalt en goedkeurt. Er bestaat slechts één grondrecht (alle andere vloeien daaruit voort): het recht van een mens op zijn eigen leven. Het leven is een proces dat gericht is op de zelf-handhaving en de zelf-verwekking, het recht op het leven is het recht om datgene te doen wat die zelf-handhaving en zelf-verwekking vereist – wat betekent: de vrijheid om alles te doen wat de aard van een verstandelijk wezen vereist voor de ondersteuning, de bevordering, de vervulling en het genot van het eigen leven. (Dat is de betekenis van het recht op het leven, de vrijheid en het streven naar geluk.).

Een ‘recht’ heeft alleen betrekking op het handelen, met name op de vrijheid van handelen. Het betekent vrijheid van fysieke dwang of inmenging door anderen.

Op die manier is een recht voor elk individu de morele sanctie van iets positiefs – van zijn vrijheid om te handelen naar eigen inzicht, voor zijn eigen doelstellingen, volgens zijn eigen vrijwillige, niet afgedwongen keus. Wat zijn naasten betreft, zijn rechten leggen hun geen verplichtingen op, behalve een negatief soort verplichting: zich te onthouden van elke schending van zijn rechten.

Het recht op het leven is de bron van alle rechten – en het recht op bezit is hun enige mogelijkheid tot verwezenlijking. Zonder het eigendomsrecht zijn er geen andere rechten mogelijk. Aangezien de mens door eigen inspanning in zijn levensonderhoud moet voorzien, heeft een mens die geen recht heeft op het product van zijn arbeid ook geen mogelijkheid om in zijn levensonderhoud te voorzien. De mens die produceert, terwijl anderen over zijn product beschikken, is een slaaf. Bedenk dat het recht op bezit een recht is op de vrijheid van handelen: het is niet het recht op een voorwerp, maar op de vrijheid van handelen en de gevolgen van het produceren of verdienen van dat voorwerp. Het is geen waarborg dat een mens ook werkelijk enig bezit zal verdienen, maar alleen een waarborg dat hij het zal bezitten als hij het verdient. Het is het recht om materiële waarden te verwerven, te houden, te gebruiken en er vrijelijk over te beschikken.

Het begrip van de rechten van het individu is zo nieuw in de menselijke geschiedenis, dat de meeste mensen er tot op de huidige dag moeite mee hebben om het echt volledig te begrijpen. In overeenstemming met de twee opvattingen over de ethiek, de mystieke of de sociale, beweren sommige mensen dat rechten een geschenk van God zijn, en anderen dat rechten een geschenk van de maatschappij zijn. Maar in werkelijkheid is de bron van alle rechten de aard van de mens.

De Onafhankelijkheidsverklaring constateerde dat de mensen ‘door hun Schepper zijn begiftigd met bepaalde, onvervreemdbare rechten’. Of men nu gelooft dat de mens het werk is van een Schepper of van de natuur, dit verandert niets aan het feit dat hij een heel specifiek wezen is – een rationeel wezen – dat hij niet goed kan functioneren onder dwang, en dat rechten een noodzakelijke voorwaarde zijn voor zijn bepaalde manier van bestaan.

‘De bron van de rechten van de mens is niet het goddelijke recht of het constitutionele recht, maar het recht van de eigen identiteit. A is A – en Mens is Mens. Rechten zijn de bestaansvoorwaarden die de menselijke aard vereist voor een juist voortbestaan. Als de mens op aarde moet leven, dan heeft hij het recht om zijn verstand te gebruiken, dan heeft hij het recht om naar eigen vrije keus en inzicht te handelen, dan heeft hij het recht om te werken voor zijn waarden en het product van zijn arbeid te behouden. Als het leven op aarde zijn doel is, dan heeft hij het recht om te leven als een verstandelijk wezen: de natuur verbiedt hem om irrationeel te zijn.'(Atlas Shrugged).

De schending van de rechten van de mens betekent dat men hem dwingt om tegen zijn eigen inzicht in te handelen, of zijn eigen waarden op te geven. In wezen is dit slechts op één manier mogelijk: door het gebruik van fysiek geweld. Er zijn twee potentiële schenders van de rechten van de mens: de misdadigers en de overheid. De grote verdienste van de Verenigde Staten was dat ze een duidelijk onderscheid maakten tussen die twee – door de tweede de gelegaliseerde versie van de activiteiten van de eerste te verbieden.

De Onafhankelijkheidsverklaring stelde het principe vast dat er ‘om deze rechten veilig te stellen, regeringen onder de mensen werden ingesteld’. Hiermee werd de enige geldige rechtvaardiging en de enige juiste taakomschrijving van een regering aangegeven: de bescherming van de rechten van de mens door de mens te beschermen tegen fysiek geweld.

Op die manier werd de functie van de regering veranderd van de rol van heerser in de rol van dienaar. De regering was ingesteld om de mens te beschermen tegen misdadigers – en de Grondwet was ingevoerd om de mens te beschermen tegen de regering. Het statuut voor mensenrechten was niet gericht tegen de privé-burgers, maar tegen de overheid – als een duidelijke verklaring dat de rechten van het individu elke openbare of sociale macht te boven gaan.

Het gevolg was het patroon van een beschaafde samenleving, dat Amerika – gedurende de korte tijdsspanne van ongeveer honderd vijftig jaar – zeer dicht wist te benaderen. Een beschaafde samenleving is een samenleving waarin het gebruik van fysiek geweld uit de menselijke betrekkingen wordt geweerd – waarin de overheid, in haar rol van politieagent, alleen geweld mag gebruiken als represaillemaatregel, en dan nog alleen tegen diegenen, die zelf met het gebruik van geweld begonnen zijn.

Dit was de essentiële betekenis en inhoud van Amerika’s politieke filosofie, die stilzwijgend was vervat in het beginsel van de rechten van het individu. Maar ze werd nooit expliciet geformuleerd, noch geheel aanvaard, noch consequent toegepast.

Amerika’s innerlijke tegenstrijdigheid was de altruïstisch-collectivistische ethiek. Het altruïsme is onverenigbaar met de vrijheid, het kapitalisme, en de rechten van het individu. Men kan het streven naar geluk nu eenmaal niet combineren met de morele status van een offerdier. Het was deze erkenning van de rechten van het individu, die een vrije samenleving had doen ontstaan. En het was de aantasting van deze rechten van het individu, die geleidelijk aan ook die vrijheid zou aantasten.

Een collectivistische tirannie durft een land niet te knechten door het onmiddellijk van al zijn – morele, dan wel materiële – waarden te beroven. Dit dient te geschieden door een geleidelijke aantasting van binnenuit. Net zoals de materiële plundering van de rijkdom van een land uiteindelijk gepaard gaat met de inflatie van zijn munteenheid – zo kan men thans dit inflatieproces om zich heen zien grijpen op het gebied van de rechten. Het proces brengt zo’n lawine van nieuwe ‘rechten’ met zich mee, dat de mensen niet in de gaten hebben dat het begrip ‘rechten’ hierdoor een averechtse uitwerking krijgt. Zoals slecht geld het goede geld verdringt, zo ontkrachten deze ‘kunstmatige’ rechten de authentieke rechten.

Let eens op het eigenaardige feit, dat er nog nooit zo’n snelle vermenigvuldiging heeft plaatsgevonden – en wel, over de hele wereld – van twee zulke tegenstrijdige verschijnselen als de zogenaamde nieuwe ‘rechten’ en allerlei kampen voor dwangarbeid.

Het ‘foefje’ bestond hieruit, dat men het begrip ‘rechten’ plotseling uit de politieke sfeer naar de economische sfeer heeft gehaald.

Het verkiezingsprogram van 1960 van de Democratische Partij heeft die verandering openlijk en duidelijk samengevat. Het verklaart dat een Democratische Regering ‘een hernieuwde bevestiging zal inluiden van het economische statuut voor mensenrechten dat Franklin Roosevelt zestien jaar geleden in ons nationale geweten schreef .

Houd bij het doorlezen van de volgende opsomming van dat verkiezingsprogram steeds goed voor ogen wat het begrip ‘rechten’ eigenlijk betekent:

  1. Het recht op een nuttige en lonende taak in de industrieën of winkels of boerderijen of mijnen van het land.
  2. Het recht om voldoende te verdienen om zich op gepaste wijze te kunnen kleden, voeden en recreëren.
  3. Het recht van elke boer om zijn producten te verkopen tegen een prijs die hem en zijn gezin een behoorlijk bestaan verzekert.
  4. Het recht van elke zakenman, groot en klein, om handel te drijven in een sfeer die vrij is van oneerlijke concurrentie en overheersing door monopolies in binnen- en buitenland.
  5. Het recht van elk gezin op een behoorlijk huis.
  6. Het recht op voldoende medische verzorging en de kans om van een goede gezondheid te mogen genieten.
  7. Het recht op afdoende bescherming tegen de economische onzekerheden van ouderdom, ziekte, ongevallen en werkloosheid.
  8. Het recht op goed onderwijs.’

Eén enkele vraag achter elk van de hierboven genoemde punten zou de zaak ongetwijfeld meteen duidelijk maken: Wie moet dat betalen?

Banen, voedsel, kleding, recreatie(!), huizen, medische verzorging, onderwijs, enz., groeien nu eenmaal niet zo maar in de natuur. Dit zijn door de mens gecreëerde waarden – goederen en diensten die door de mens worden geproduceerd. Wie moet daarvoor zorgen?

Als sommige mensen rechtens aanspraak mogen maken op de producten van de arbeid van anderen, dan betekent dit dat die anderen van hun rechten worden beroofd en tot slavenarbeid worden veroordeeld. Elk vermeend ‘recht’ van iemand, dat automatisch leidt tot de schending van de rechten van iemand anders, is geen recht en kan dat ook niet zijn.

Geen enkel mens heeft het recht om een ander een onvrijwillige verplichting, een onbeloonde taak of een onvrijwillige dienstbaarheid op te leggen. Er kan nimmer sprake zijn van zoiets als ‘het recht om te knechten‘. Een recht betekent niet dat men andere mensen kan dwingen om dat recht te verwezenlijken; het betekent alleen dat men de vrijheid heeft om het door eigen inspanning te verwezenlijken.

Let in dit verband eens op de verstandelijke precisie van de opstellers van de Amerikaanse Grondwet: zij hadden het over het recht op het streven naar gelukniet over het recht op geluk. Het betekent dat een mens het recht heeft om datgene te doen wat hij nodig acht voor zijn geluk; het betekent niet dat anderen hem gelukkig moeten maken.

Het recht op het leven betekent dat een mens het recht heeft om door zijn eigen arbeid in zijn levensonderhoud te voorzien (op elk economisch niveau, waartoe zijn bekwaamheid hem in staat stelt); het betekent niet dat anderen in zijn levensbehoeften moeten voorzien.

Het recht op bezit betekent dat een mens het recht heeft om die economische activiteiten te ontplooien, die nodig zijn om bezit te verwerven, te gebruiken en er vrijelijk over te beschikken; het betekent niet dat anderen hem dat bezit moeten verschaffen.

Het recht op de vrijheid van meningsuiting betekent dat een mens het recht heeft om zijn ideeën te verkondigen, zonder het gevaar te lopen dat de overheid tussenbeide komt, hem de mond snoert of hem ervoor straft. Het betekent niet dat anderen hem een spreekzaal, een radiostation of een drukpers moeten verschaffen, door middel waarvan hij zijn ideeën kan verkondigen.

Elke onderneming waarbij meerdere mensen betrokken zijn, vereist de vrijwillige medewerking van elke deelnemer. leder van hen heeft het recht om zijn eigen beslissing te nemen, maar niemand heeft het recht om zijn beslissing aan de anderen op te dringen.

Er bestaat niet zoiets als ‘een recht op een baan’ – er bestaat alleen het recht van de vrije handel, dat wil zeggen: het recht van een mens om een baan te aanvaarden als iemand anders hem die baan aanbiedt. Er bestaat geen ‘recht op een huis’, alleen het recht van de vrijhandel: het recht om een huis te bouwen of te kopen. Er bestaat geen ‘recht op een “billijk” loon of een “billijke” prijs’ als niemand die wenst te betalen.

Er bestaat geen ‘recht van de consument’ op melk, schoenen, films of champagne als geen enkele producent dergelijke artikelen wenst te fabriceren of te produceren (er bestaat alleen het recht om ze zelf te produceren). Er bestaan geen ‘rechten’ of speciale groepen, er bestaan geen, rechten van boeren, arbeiders, zakenlieden, werkgevers, werknemers, bejaarden, jongelui of de ongeborenen’. Het enige wat bestaat zijn de Rechten van de Mens – rechten die ieder individu en alle mensen afzonderlijk bezitten.

Het eigendomsrecht en het recht van de vrijhandel zijn de enige ‘economische rechten’ van de mens (het zijn, in feite politieke rechten) – en er kan niet zoiets bestaan als ‘een economisch statuut voor mensenrechten’. Maar de voorstanders van dit laatste hebben het eerste nagenoeg weten te vernietigen.

Bedenk dat ‘rechten’ de morele beginselen zijn die de vrijheid van handelen van een mens bepalen en beschermen, zonder echter verplichtingen op te leggen aan andere mensen. Privé-burgers vormen geen bedreiging voor elkaars rechten of vrijheid. Een privé-burger die zijn toevlucht neemt tot fysiek geweld en de rechten van anderen schendt is een misdadiger – en daartegen worden de mensen wettelijk beschermd.

Misdadigers vormen in elk land of elke leeftijdscategorie slechts een kleine minderheid. En de schade die zij de mensheid hebben berokkend is oneindig klein vergeleken bij de verschrikkingen – het bloedvergieten, de oorlogen, de vervolgingen, de confiscaties, de hongersnoden, de knechtingen, de massale vernietigingen – die begaan zijn door de regeringen van de mensheid. Potentieel is een regering de gevaarlijkste bedreiging voor de rechten van de mens: ze bezit een wettig monopolie op het gebruik van fysiek geweld tegen wettelijk ontwapende slachtoffers. Wanneer de macht van een regering niet wordt ingetoomd door de rechten van het individu, dan is ze de dodelijkste vijand van de mens. Het Statuut voor Mensenrechten werd niet geschreven ter bescherming tegen het particuliere optreden, maar tegen het optreden van de regering. Kijk nu eens naar het proces waardoor die bescherming wordt te niet gedaan.

Dat proces bestaat hieruit, dat men aan de privé-burgers die specifieke schendingen toeschrijft, die aan de overheid grondwettelijk verboden zijn (en waartoe de privé-burgers niet de macht bezitten om ze te begaan) en aldus de overheid van alle beperkingen tracht te bevrijden. Deze nieuwe tactiek treedt vooral steeds duidelijker aan het licht op het gebied van het vrije woord. Jarenlang hebben de collectivisten het denkbeeld gepropageerd, dat de weigering van een particulier om een tegenstander geldelijke steun te verlenen een schending betekent van diens recht op vrijheid van meningsuiting en een daad van ‘censuur’ is.

Het is ‘censuur’, beweren zij, als een krant weigert om schrijvers in dienst te nemen of uit hun werk te publiceren, wier opvattingen lijnrecht gekant zijn tegen het door haar gevoerde beleid.

Het is ‘censuur’, beweren zij, als zakenlieden weigeren te adverteren in tijdschriften die hen stelselmatig veroordelen, beledigen en bekladden. Het is ‘censuur’ beweren zij, als een T.V.-sponsor bezwaar maakt tegen een of ander wangedrag in een programma dat hij financiert – zoals het voorval, waarbij Alger Hiss werd uitgenodigd om de voormalige vice-president Nixon te veroordelen.

En dan is daar nog een zekere Newton N. Minow, die verklaart: ‘Er is sprake van censuur door de personeelsleden, door de adverteerders, door de netwerken en door de filialen die hun aangeboden programma’s afwijzen.’ Het is dezelfde mr. Minow, die de zendvergunning dreigt in te trekken van elk station dat zich niet wenst te onderwerpen aan zijn opvattingen over de programmering – en die beweert dat dat geen censuur is.

Overweeg eens wat de implicaties van een dergelijke trend zijn. ‘Censuur’ is een uitdrukking, die alleen betrekking heeft op de overheidsbemoeiing. Particulieren kunnen geen censuur uitoefenen. Geen enkele particulier of particuliere instelling kan een mens het zwijgen opleggen of een publicatie tegenhouden; dat kan alleen de overheid’. Onder de vrijheid van meningsuiting van particulieren valt ook het recht om het met anderen oneens te zijn, niet naar hen te luisteren en hen geen geldelijke steun te verlenen.

Maar volgens zulke doctrines als het ‘economische statuut voor mensenrechten’, heeft een individu niet het recht om naar eigen inzicht over zijn eigen materiële middelen te beschikken – en dient hij zijn geld zonder onderscheid des persoons te overhandigen aan elke spreker of propagandist, die op zijn bezit ‘recht’ heeft.

Dit betekent dat het vermogen om de materiële middelen te verschaffen voor het tot uitdrukking brengen van ideeën een mens berooft van het recht om er zelf enige ideeën op na te houden. Het betekent, dat een uitgever boeken moet uitgeven die hij waardeloos, onwaar of slecht vindt – dat een TV-sponsor commentatoren moet financieren die zijn opvattingen beledigen – dat de eigenaar van een krant zijn redactionele pagina’s moet afstaan aan elke jonge nietsnut die de knechting van de pers voorstaat. Het betekent dat één groep mensen het ‘recht’ verwerft om alles te doen waar ze zin in hebben – terwijl een andere groep wordt gereduceerd tot hulpeloze onverantwoordelijkheid.

Maar aangezien het duidelijk onmogelijk is om iedere eiser van een haan, een microfoon of een krantenrubriek te voorzien, blijft de vraag bestaan wie de ‘verdeling’ van de ‘economische rechten’ moet bepalen en de ontvangers moet selecteren, wanneer de eigenaars het recht om zelf te kiezen is ontnomen? Welnu, dat heeft mr. Minow in ieder geval zeer duidelijk aangegeven.

En als u de vergissing mocht begaan te denken dat dit alleen geldt voor de rijke eigenaars, dan doet u er goed aan te beseffen dat de theorie van de ‘economische rechten’ ook geldt voor het ‘recht’ van elke aankomende toneelschrijver, beatnik-dichter, lawaai-componist en niet-objectieve kunstenaar (wanneer ze althans voldoende politieke invloed kunnen uitoefenen) op de financiële steun die u hun niet gaf toen u hun voorstellingen niet bijwoonde. Want wat kan anders de betekenis zijn van het plan om uw belastingcenten te besteden aan gesubsidieerde kunst?

En terwijl de mensen zich aldus druk maken over de ‘economische rechten’, is het begrip ‘politieke rechten’ langzaam aan het verdwijnen. Men vergeet dat het recht op vrijheid van meningsuiting niet alleen betekent dat men vrijelijk zijn opvattingen mag verkondigen, maar ook dat men de mogelijke gevolgen daarvan moet dragen, zoals bijvoorbeeld de onenigheid met anderen, de oppositie, de impopulariteit en het gebrek aan steun. De politieke functie van ‘het recht op vrijheid van meningsuiting’ is de andersdenkenden en impopulaire minderheden tegen gewelddadige onderdrukking te beschermen – niet om hen de steun en populariteit te waarborgen die zij niet hebben verdiend.

Het Statuut voor Mensenrechten luidt: ‘Het Congres zal geen wet uitvaardigen… die de vrijheid van meningsuiting of de vrijheid van drukpers aantast. . .’Het verlangt niet dat de privé-burgers een micro- foon geven aan de man die hen wenst te vernietigen, of een loper aan de inbreker die hen wenst te beroven, of een mes aan de moordenaar die hun de keel wil doorsnijden.

Aldus de stand van zaken ten aanzien van een belangrijk geschilpunt van tegenwoordig: de kwestie van de politieke rechten versus de ‘economische rechten’. Het is een kwestie van òf het een, òf het ander. Het een sluit het ander uit. Maar in feite bestaan er geen ‘economische rechten’, geen ‘collectieve rechten’, en geen ‘algemeen-belang rechten’. De uitdrukking ‘rechten van het individu’ is een overtolligheid: er bestaan geen andere rechten, en er is niemand anders die ze bezit.

De voorstanders van het laissez-faire kapitalisme zijn de enige voorstanders van de rechten van de mens.

Noot van de vertaler: de woorden “staatisme” en “staatistisch” zijn verzonnen vertalingen van het Amerikaanse “Statism”, waarvoor geen Nederlands equivalent bestaat. Bedoeld wordt het principe of de politiek om de staat uitgebreide economische en politieke zeggenschap te verlenen, ten koste van individuele vrijheid.

1 REACTIE

  1. Erg goed artikel. Het subtiele verschil tussen een recht hebben en een recht moeten krijgen, dat zulke grote verschillen in samenlevingen doet ontstaan.
    De Amerikaanse grondwet zei: ieder mens heeft die rechten (van God gekregen) om een vrij bestaan op te bouwen. De overheid verdedigt die vrije mens.
    Latere overheden zeiden: wij geven u die rechten en gingen daarmee voor ‘god’ spelen. Als een overheid zegt dat zij ons die rechten geeft , maakt zij ons tot afhankelijke slaaf. De praktijk heeft dit aangetoond.
    Absurd voorbeeld: allemaal hebben we het recht om adem te halen. Stel dat een regering nu zegt: wij geven u het recht om adem te halen, dan dwingt die regering ons tot een bepaalde dankbaarheid t.o.v. die regering en is een kiem voor overheersing door die overheid gelegd.

Comments are closed.